Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ouders of getuigen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ouders of getuigen?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

De gronden aan de Schrift ontleend, waarop nze vaderen zich beroepen hebben, om het echt op den doop te verdedigen van kineren, wier ouders nog geen bel^denis des eloofs hebben afgelegd, hebben we in ons orig artikel uiteengezet.

We namen deze gronden niet zonder keur ver. Voorzoovsï onae vaderea bsw^splaaten uit de Schrift aanvoerden, dis Ie verband tonden met bet natitnal* karakter, dat het

Genadeverbond onder Israel aannam, hebbtg we deze bewijsplaatsen als miJddend ett verwarrend verworpen. Het Nieuwe Testa, ment kent geen volksverbond en al wat op grond van dit nationaal verbond tot Israel is gesproken, behoort tot de bedeeling der schaduwen en kan voor ons geen regel meer z^n. Maar wel ^as voor ons afdoende het beroep, dat onze vaderen hebben gedaan op de belofte ia Jesaja 59 gegeven, dat Zqn verbond niet w^ken zou noch van ons zaad noch van het zaad van ons zaad, omdat deze belofte, gelijk het verbond duidelijl; uitwijst, niet ziet op Israel, maar op de Kerk des Nieuwen Verbonds en daarin dus wel degelijk een regel is gegeven, waaraan we ons te houden hebben ook bij de bediening van den H. Doop. Immers, wanneer naar luid van Gods belofte het verbond Gods doorgaat niet alleen tot onze kinderen, maat ook tot onze kindskinderen, dan mag de Kerk het teeken des Verbonds aan deze kindskinderen der geloovigen ook niet ont. houden. Met het beroep op deze belofte stonden onzie vaderen dus inderdaad sterk tegenover de lodependenten, die alleen de kinderen der bslgdende geloovigen wildea doopen.

Toch is hiermede nog niet genoeg gezegd, Dat de regel, ons in deze belofte van het Genadeverbond gegeven, niet willekeurig k gekozen, maar dat hij een dieperen achtergrond heeft, spreekt wel vanzelf. Bij den Heere onzen God is van willekeur nooit sprake; al wat Hij verordineerd heeft, berust op wijze gronden. En al mag het ons niet altoos mogelijk wezen, deze gronden aan te geven, in dit geval is het toch niet zoo moeilijk,

De uitwendige gestalte, waarin het Genadeverbond optreedt, moet althans zooveel mogelijk beantwoorden aan een geestel^ke realiteit. Waar die geestelijke realiteit geheel ontbreekt, mag ook de uitwendige vorm niet langer, bewaard blijven. Indien in een geslacht de vreeze Gods geheel ontbreekt en van ouders op kinderen zich een steeds driester wordend ongeloof openbaart, zou het een ontheiligen van het verbond wezen, aan de kinderen uit zulk een geslacht geboren, den H. Doop te bedienen, omdat de voorouders van zulk een geslacht tot de Kerk hebben behoord. Dat is de zonde van de Volkskerk, waartegen niet ernstig genoeg kan geprotesteerd worden. En het is volkomen te begrgpen, dat uit vrees, dat zulke toestanden ook in onze Kerken zouden insluipen, men daarom huiverig is, wanneer de oude» weigeren belijdenis des geloofs af te leggen, hun kinderen te doopen. Voor de kinderen van geloovige ouders heeft men een belofte: l is de genade geen erfgoed, de lijn der verkieaing loopt in de geslachten der vromen door; maar zoodra die kinderen opwassen en niet in het verbond inv; illigen, meent men, dat het Genadeverbond afgebroken wordt en de kinderen uit deze kinderen geboren, cu buiten het Genadeverbond staan, Juist deze opvatting nu is èn met wat de Schrift èn met wat de ervaring ons leert, in str^d, want beide toonen ons, dat de l^n der genade, indien we ons aldus mogen uitdrukken, één geslacht overspringt. Waar de grootouders godvreezende menschen waren, maar hun kinderen van die godsvrucht geen bl^k gaven, komt het geloof plotseling bij de kleinkinderen weer te voorschijn. Dit eigenaardig versch^nsel is nu in den diepsten grond wel daaraan te danken, dat God de Heere door Zgne wederbarende genade, waardoor alleen het geloof gewekt kan worden, de verbondslijn in zulk een geslacht in stand houdt; maar daarbij dient toch wel in het oog te worden gehouden, dat de ontwaking van het geloofsleven in dsn weg der middelen aan het Weord Gods gebonden is. Woord en Geest mogen niet van elkander gescheiden worden: ijn Woord en Mijn Geest, heeft God de Heere gezegd, zuliea van uw zaad aht w^ken. AUsen daar waar het Woord Gods in een familie of geslacht nog gekend en geloofd wordt, is er daarom van een doorgaan vas het Geaadeverbond sprake. Hierin nu ligt de grond, waarom het Genadeverbond niet alleen de eerste, maar ook de tweede generatie nog omvat. Gemeenlek toch levea de grootouders nog, wanneer hun kleinkinderen opgroeien, en zelfs dan wanneer de ouders de vreeze Gods missen, kan van die grootouders nog een geestelijke invloed ten goede op de kleinkinderen uitgaan. De Apostel Paulus drukt dit zelfs zoo sterk uit, dat hij spreekt van het geloof, dat In Timotheus was, hetwelk zich gevormd beeft in zijns grootmoeder Lois, daarna in z^ne moeder Eunice en dat nu ook in hem woonde (II Tim. i : 5), en al is ia dit geval de moeder blijkbaar een geloovige vrouw geweest, toch toont de Apostel doof eerst over de grootmoeder te spreken, hoe sterk de invloed dezer grootmoeder op haar kleinkinderen is geweest. Er is een band tusschen de ouders en de kinderen niet alleen, maar ook tusschen de grootouders en de kleiz^kinderen, en zoolang ei' van deze grootouders nog een geestelijltc invloed ten goede op deze klein kinderen kan uitgaan, Is daarom de l^a des verbonds nog niet afgebroken. Verder echter dan de derde generatie kan de lijn niet worden doorgetrokken. Indien niet alleen de kinderen, maa> ' ook de kleinkinderen van het verbond af keerig blijken te zijn, is er van een voortzetting van het Genadeverbond geen sprake. Het Genadeverbond wortelt toch ia de relatis van het gezin; tot Abraham is gezegd: k zal uw God zi^n en de God van uw zaad. He' is de familiekring, waarbinnen het Genaceverbond zich voortplant. Vandaar dat ce Kerk, zoolang in dien familiekring, heizi/b? de ouders of de grootouders, nog het ge'""! gevonden wordt, de kinderen uit zulfe «" kring geboren, nog tot het „zaads des verbonds" rekenen mag. Maar verder gaan ka» e Kerk niet. Reeds op zichzelf komt li« iterst zeldzaam voor, dat d« overgrootuders nog Itvea, wannetr hun BehterfcW»' iadwen geborsn worden; maar ook w!' bq zeer lang levende personen zulk een feit

zich een enkele maal voordoet, is de invloed dezer overgrootouders op de opvoeding hun-.gf achterkleinkinderen toch te gering om daarmede rekening te houden. Natuurlqkis het daarom niet onmogelijk, dat God de Heere uit de vierde of vijfde generatie vrzct sommigen tot bekeering brengt, maar dat aescbiedt dan niet door den invloed, die van den familiekring uitgaat, maar door de prediking van' het Woord, die van buiten dien kring tot hen komt. Ze groeien niet op in het Genadeverbond; van een „van Idadsbeen af onderwezen zijn in de Schrift", is biij hen geen sprake; ze werden geboren ]Q een kring, die voor Gods Woord niet leefde; ze hebben van hun grootouders noch ouders eenigen geestelijken invloed ten goede ondergaan; de Geest en het Woord waren uit dat geslacht geweken. En wanneer ze desniettegenstaande op later leeftijd geroepen werden, dan is dat omdat God naar Z^n vrqmachtig welbehagen hen als een brandhout uit het vuur heeft willen rukken. In zulke gevallen kan van een verbondsgenade in dat geslacht geen sprake meer wezen en mag de Kerk daarom de kinderen, uit zulk een geslacht geboren, ook niet meer doopen. De goedertierenheid des Heeren Is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen, die Hem vreezen, zegt de Psalmdichter, en zijne gerechtigheid aan iinds-Underen, maar h^ voegt er aan toe: aan degenen, die eyn verbond houden en die aan zijne bevelen denken om die te doen. Tot de „kindskinderen" mogen we gaan van degenen, die Gods verbond houden, 'maar verder niet.

Wel heeft men hiertegen opgemerkt, dat op andere plaatsen, zooals b.v. in Deut. y : 9 en Psalm 105 : 8, gezegd wordt, dat „God die getrouwe God is, die het verbond houdt en de weldadigheid tot in duizend geslachten", maar men vergat dan wat er op volgde „dien, die Hem liefhebben en Zgn geboden houden." Doch ook afgezien van deze uitdrukkei^ke b^voeging. waaruit reeds genoegzaam blgken kan, wat met dit woord is bedoeld, is het toch voor ieder, die ook maar een oogenblik nadenkt, wel duidelijk, dat hiermede nooit bedoeld kan zijn, dat het verbond, wanneer het met een stamvader gesloten is, ^oorgaat tot in het duizendste geslacht, zelfs wanneer de daartusschen liggende geslachten geheel aan het verbond ontrouw z^n geworden. Ware dit toch juist, dan zouden alle nakomelingen uit Abraham gesproten, niet alleen Ismael, maar ook de Ismaelieten, de Edomieten en de andere volksstammen van Abraham afkomstig, tot het genadeverbond behoord hebben, en zouden die Joden nog ten huldigen dsge in het genadeverbond staan. En nog sterker, waar het genadeverbond toch niet pas met Abraham gesloten Is, maar Noach evenzeer In het genadeverbond gestaan heeft, zouden alle geslachten uit hem gekomen, d. w. z. heel de menschheid, tot het genade ver bond behooren. Men behoeft de consequentie van deze onjuiste opvatting maar te laten zien, om terstond aan Ieder te doen gevoelen, dat dit de bedoeling van Gods Woord niet kan wezen. Indien Gods Woord ons toch iets klaar en duidel^k leert, dan is het wel dit, dat het genadeverbond niet bij de andere volkeren, zelfs niet b^ de Ismaelieten en Edomieten, schoon Abraham's nakomelingen, maar alleen bij Israel gevonden werd. Het Genadeverbond wordt door God bevestigd tot in het duizendste geslacht, maar aileen daar, waar men Gods verbond houdt en dit niet moedwillig verbreekt.

Zelfs moet, om elk misverstand af te snijden, ten slotte nog uitdrukkelijk herinnerd worden, dat deze beperking evenzeer geldt, gelijk uit Psalm 103 : 18 bl^kt, ten opiichte van de kindskinderen. Al z'gn de grootouders geloovige leden der Kerk, wanneer de ouders een openbaar goddeloos en ergerlijk leven leiden, zoodat de Kerk zelfs genoodzaakt is geworden, hen uit haar midden te verbannen, dan zouden we zeker niet durven aanraden zulke kinderen nog tot den doop toe te laten. Wel is er onder onze Gereformeerde vaderen verschil van opvatting over dit vraagstuk geweest en hebben sommigen gemeend, dat door de eKcommunicatie der ouders het genadeverbond van de kinderen, na die excommunicatie geboren, niet afgebroken werd, z jodat ze gedoopt mochten wordsn, maar de meest ernstige Gereformeerden, zooals een Voetius, waren van oordeel, dat men in zulke gevallen de kinderen niet meer doopen mocht, zelfs al waren de grootouders lidmaat der Kerk en al wilden ze als getuigen bij den doop van hun peetekind optreden. En ze vonden daarbg niet alleen steun in het bekende advies door Farel en Calvtjn in een dergelijk geval gegeven, maar ook het woord van Christus zelf schgat dit uit te wijzen. Wie geëxcommuniceerd is, is voor de gemeente geworden „als een heiden" (Matlh. 18 : 17) w evenmin als men ds kinderen van heidenen doopen mag, kan men ook de ki aderen van geëxcommunlceerden doopen.

Het recht der grootouders om hun klein-Wnderen ten doop te presenteeren, wanneer de ouders nog geen belijdenis des geloofs hebben afgelegd en derhalve nog als onmondige leden der gemeente te boek staan, °iag derhalve niet in onbeperkten zin worden verstaan. Dat recht is er, zoolang de ouders nog niet allen band met de Kerk verbroken hebben of door de Kerk als verbrekers van het verbond Gods vaa de gemeente z^n afgesneden. Het gebrek of wil men de zonde der ouders, die nog niet, door openlijke belijdenis des geloofs af te «ggen, in het Genadeverbond bewilligd hebben, mag dan geen oorzaak wezen om hun kinderen van den doop uit te sluiten, ^er geldt de regel, dat de zoon niet zal dragen de ongerechtigheid van zijn vader. Al z^n de ouders ontrouw aan de roeping, ™e krachtens hun eigen doop op hen rust, aaarom mag dit niet gestraft wordtn In h«n kiadertn, door aan dezen den doop t« onthouden. D« straf zou daarmede op h«t ftoofd der onschuldige kindertn n««rkom«i, die aan dcae zonde part noch deel hebben en daarvoor ook niet aansprakel^k Mjn. En niet alleen, dat zulk een daad onbarmhartig zou zijn tegenover de ouders, die gaarne hun kind willen laten doopen, maar daarmede zou de Kerk zich ook vergr^'pen aan een recht, dat deze kinderen bezitten. Als kinderen des verbonds hebben ze recht op den doop, en de Kerk mag niet om utiliteltsmotieven wat een Goddelijk recht is aan deze kinderen onthouden. Het moge waar z^'n, dat in sommige gevallen de weigering van den doop de ouders bewegen zal om tot bel^denls des geloofs te komen, maar het goede doel heiligt het slechte middel niet. Vooral waar het hier geldt een genademiddel, dat God voor de kinderen des verbonds heeft ingesteld, en dat H^ wil dat hun zal geschonken worden, heeft de Kerk met de grootste zorgvuldigheid te waken, dat de doop niet noodeloos uitgesteld of aan deze kinderen onthouden worde. Ze zou daarmede niet alleen ingaan tegen Gods Woord, dat van zulk een tuchtmiddel nergens spreekt, maar ze zou zich ook vergr^'pen aan een recht van de kinderen der gemeente. Zoolang de ouders nog in verbond met de gemeente staan, mag de doop aan hun kinderen dus niet geweigerd worden, omdat die kinderen in den kring des verbonds gelraren z^'n. Geheel anders daarentegen komt de zaak te staan, zoodra er geen sprake meer Is van nalatigheid in het vervullen hunner roeping, maar van een openbaar verbreken van het Genadeverbond door de ouders. Wie buiten het Genadeverbond staat, kan voor z^n kinderen den doop niet meer vergen. Zelfs de grootouders kunnen hier niet meer voor hun kleinkinderen optreden. Het genadeverbond is hier verbroken geworden door de ouders, en eerst wanneer ze weer met de Kerk verzoend zijn geworden, kan de verbondsrelatie worden hersteld en hun kinderen den doop ontvangen. Van een stralTen van de zonde der ouders aan onschuldige kinderen kan in dit geval geen sprake wezen; straf is er alleen, wanneer men iemand iets onthoudt, waarop hi^ anders recht zou hebtwn; maar niet wanneer er van geen recht sprake is. Kinderen van heidenen straft men niet, wanneer men weigert ze te doopen; men verklaart alleen, dat deze kinderen buiten het Genadeverbond staan en daarom den doop niet ontvangen kunnen. En zoo Is het ook hier met kinderen van ouders, die geëxcommuniceerd zgn geworden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 maart 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Ouders of getuigen?

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 maart 1913

De Heraut | 4 Pagina's