Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXXVII.

DERDE REEKS.

XXIV.

God breide Japheth uit, en hij wone in Sems tenten. En Kanaan zij hem een knecht. Genesis g : 27,

In Noach's zegen wordt voor het eerst de afzondering van de groep der menschenkisderen die God vreest, eerst ingezst en daarna als heel de toekomst beheerschend vastgesteld en aangekondigd. Hier in Noach's zegen begint de particuliere genade als eigen van God verordend element in het proces dat naar de Vol einding voert, op te treden. ïieXpersoonlijk onderscheid, zooals tusschen Kaïn en Abei, en tusschen de afstammelingen van Seth en Lamech, bestond van meetaf. Er waren van 't paradijs af zonen Gods en dochteren der menschen, doch van een ordinantie Gods, van een ingesteld verbond, van de binding aan een geslacht, van het oprichten van een nieuwe orde der dingen, was hierbg nog geen sprake. Het lag er wel alles van meetaf in, maar het was nog niet als uitvloeisel en gevolg van een afzondetlrjke beschikking te voorschijn getreden. Ei dit DU juist is 't, wat door Noach's zegen geschiedt. Ia dien zegen werd het groote drieledig program gegeven voor wat 't proces der historie van nu af zou zijn, en zulks niet door Noach, maar door God zelf, die Noach hierbij als instrument gebruikte. Zelfs de scherpste zielkundige blik kon toen ter tijd niet vooruitzien wat te komen stond. Noach kon gissen noch vermoeden, wat hij straks toch zelf in zijn zegen over zijn twee zonen uit zou .> ; preken. De teekening van wat er uit Sem, en zoo ook de daarvan geheel verschillende teekening van wat er uit Japheth zou voortkomen, was noch uit het karakter noch uit het gedrag van Sem en Japheth op te maken. Het kon Noach niet anders zgn ingegeven, dan door den Heiligen Geest. Vloek en zegen staat hier lijnrecht tegenover elkander. Cham's geslacht Is verloren, en wordt niet voor wat de individuen, maar voor wat het geslacht ais geheel betreft, buiten de gansch nieuwe genade die thans itaat geopenbaard te worden, gesloten. Ook Japheth wordt niet in die nieuwe genade opgenomen, maar de „gcmeene genade", die terstond na de uitdrgving uit het Paradijs begon en in het Noachitisch verbond bezegeld was, doet Japheth van nu af aan sterk op den voorgrond treden, en stelt hem aan de „particuliere genade", die in Ssm's geslacht zou opbloeien, dienstbaar. En juist dit laatste, dit zich „uitbreiden" van Japheth, en dat wonen van Japheth in Sems tenten, Is iets, dat Noach bij geen mogelijkheid uit de karakters van beiden lezen kon. h Dat bestelde en wist alleen z^n God, en die alleen schonk er hem het inzicht van.

Dit staat zelfs nog te meer vast, zoo j ge let op de geheel eigenaardige uitdrukking van Noaca, dat „Japheth wonen zal in Sem's tenten." Van achteren bezien tóch Weid dit tweeerlei in. Ten eerste, dat Japheth's nakomelingen Ssm's nakomelingen ten onder brengen en aan zich onderwerpen zouden, zoodat zij zelven tenslotte in Sem's tenten woning maakten; maar dan ook ten anderen, dat de particuliere genade, die in Sem's geslacht opbloeide, ook hier in Japheth's tenten zou gevonden worden, en zoo ook aan Japheth voor een deel zou toekomen. Juist wat geschied is. De landen door Sam's nakomelingen in bezit genomen, zijn 't éëne p voor, het andere na, door volken uit den stam van Japheth veroverd. Afrika, Syrië, Babyion, Cbaldea en tenslotte het Heslige Land en Palestina, verloren, het ééne voor, het andere na, hun zelfstandigheid en onaf nankelgkheid. De Perzen, de Grieken onder Alexander den Groote, en later de Romeinen J nebben het eene land van Sem na het andere ten eigen bate veroverd. In Jezus oagen bezat zelfs Israël de zelfstandigheid oiet meer, die het althans ten deele herwonnen had. Ook thans bestaat er geen enkel zelfstandig Semictlsch land. Alleen net Joodsche volk bleef als van Semietischen oorsprong voortbestaan, thans een natie van II a 12 millioen zielen, alseenigover-Wijfsel van Sem's gehcelc generatie, doch ook nu vreer zonder eigen land, alleen nationaal voortlevend, en voor het overige 'n allerlei Christen-en Turkenland aan Japheth onderworpen; juist hierdoor een zoo interessant verschijnsel en dat steeds Weer de vraag doet rijzen, wat er nogeen-"> aal uit de Joden worden zal. Doch heeft «e nakomelingschap van Japheth geheel

Sem’s geslacht te niet gedaan als zelfstandig deel van de bevolking der aarde, van den anderen kant. Is de zegen van Sem, uit Sem uitgegaan, en heeft een plaats der eere gevonden in de nakomelingschap van Japheth. In Abyssinië moge men nog van een half Semietisch en toch Christelp volk spreken kunnen, maar voor 't overige Is er van geen begenadigd Semietisch volk sprake meer. De Joden blgven zich In hun overgroote meerderheid tegen den zegen die uit hun volk opkwam, veelszins zelfs met bitterheid, nog steeds verzetten, en al de zegen die van Noach en Sem uitging, woont thans bijna uitsluitend In de tenten van Japheth. De Christenvolken die w^ thans kennen, zoo in Europa als In Amerika, zijn niet uit Sem, maar uit Japheth afkomstig. Daar nu aan Japheth eerst in de hoogste mate de zegen der Gemeene Gratie ten deel viel, en Japheth daarna in Sem's tenten den zegen der particuliere genade vond, biedt het Christenland op Japhcthltisch terrein thans het hoogst bereikbare aan. Van den éénen kant toch is dank zij de Gemeene Gratie de menschelijke cultuur In Japheth's geslacht thans tot een zeer hooge ontwikkeling gekomen, en van den anderen kant is het alleen in Japheth's volkerenkring, dat ge de alzijdige ontwikkeling vindt van wat thans heet de Christelijke religie. Deze wondere loop der dingen nu, die uit de karakters van Sem en Japheth onmogelgk kon gegist worden, en dien ook Noach zelf niet begreep, ligt nochtans duidelgk In z^n woord uitgesproken, en het is hierom vooral, dat met zekerheid de ingeving van wat hij sprak, te constateeren valt.

De particuliere genade, die hiermee intrad, werd getypeerd door de uitdrukking: Ge zegend zg JEHOVAH, de God van Sem" Hierin toch Jag uitgesproken, dat uit Ssm's geslacht zouden voortkomen de gtestel^k verwekten, die tot God Almachtig in een bijzondere betrekking zouden treden. Tot dusver hadden de verleende of toegezegde eegenlngen uitsluitend betrekking gehad op het uitwendige leven, op de vruchtbaarheid van de geslachten, op bescherming tegen het wild gedierte, op veiligstelling tegenover de elementaire beroeringen in het aardrijk, maar van een geistelijke zïgenlng vindt ge nog geen spoor. Ze school wel in Gen. 3 : 15, en zelfs geheellijk, maar ze bleef hier verscholen. Nu daarentegen, in Gen. 9 : 26, komt die zegening op eenmaal klaarlijk uit. Hier toch wordt de gemeenschap met God ontsluierd en hiermee principieel de overwinning op de zonde geconstateerd. „JEHOVAH» is de heilige Verbondsoaam, en in dit Verbond met Jehova ligt de volstrekte verzoening en verlossing. Jehova is niet de God van Cham, en ook niet de God van Japhet, maar uitsluitend dé God van Sem. De zonde was afval van God, de vloek bracht afstooting van God. de dood loslating van God, maar tegenover dit alles wordt hier In den naam van Jehova et Verbond gesteld, niet het uitwendig Noachitisch, maar het geestelijk Jehovistisch verbond, en 't wezen van dit verbond Is uist, den afval, de verw^dering, de loslating, de vervreemding te niet te doen, en den band te herstellen, die te onzaliger ure was losgescheurd. Vóör den vloed was het: Mijn geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mensch", en hooren we, dat het God „berouwde dat hij de menschen gemaakt had", zoodat Hi^ besloot hen te verdelgen van de aarde; maar na den vloed staat tüertegenover, dat het geestelp Verbond in de particuliere genade tot stand komt, en God als JEHOVA, of HEERE, de God wordt van Sem.

Met welk recht spreken we nu hier van articuliere genade? Of zou men niet zeggen, dat deze nieuwe genade toch aan een geheel geslacht gegeven wordt; Iets wat verwachten doet, dat geheel de nakomelingschap van Sem in dezen b^zonderen zegen zal deelen ? Wat over Cham werd uitgespro ken, gold voor al Chams afstammelingen, apheths zegen viel evenzoo aan den grooten stroom van de Indo-Germaansche groep ten deel, — lag het dan niet voor de hand, om ook bij den zegen over Sem op een benedijen van heel z^'n geslacht te hopen? Toch bleek dit heel anders. Of door het nog altoos niet geheel ontsluierd dusgenaamd Sumerisch-Accadisch ^) element, waarvan ’t

1) Sumir was de naam van Zuid-Babyloniê. Ook na het vele licht dat de jongste ontdekkingen ons W gaven, blijft over den oorsprong en herkomst van de Sumeriers nog altoos veel onzekerheid heerschen d De hoofdzetel van hun macht was Nippur, de s zetel van de vereering van den afgod Eu-lil. Nog in andere deelen van het groote rijk was het be­ a wind nog langen tijd in hun handen. Vrij alge­ m meen gelooft men thans, dat ze van de Semieten z in herkemit geheel verfchillen, zoo wat rai als v taal betreft, maar in elk geval zijn ze ten slotte gt-g beel in het Semitifch leven ondergegaan.

eerste spoor op een monument van Sardanapolus gevonden werd, een overwegende Invloed van Japheth's zgc! binnendrong, Is niet met zekerheid uit Cc maken, maar In elk geval leert de historia, dat de landen waar Sem's nakomelingen neerstreken, wel reeds lang vóór Abrahams optreden tot ongemeenen bloei, groote heerscfaapp^ en ver strekkende cultuur waren gekomen, doch dat anderz^ds de geestelijke beteekenis van deze Semitische volken niet zeer hoog was aan te schri^'ven. De naam van Babyion behoeft slechts genoemd te worden, om het karakter van het geestel^'k leven onder deze volken te doen uitkomen, en het is dan ook niet aan tw^'fel onderhevig, of van een. getrouw zich voortplanten van den dienst van Jehovah, Is reeds kort na het zelfstandig optreden van deze volken onder hen geen sprake geweest. Babyion is geëindigd met de schrik van Israël te z^n, en bevond zich in zijn machtsbeteekenis op zulk een afstand van de heilige lijn, dat het ten leste de getypeerde naam werd, om het felst en bitterst verzet tegen Gods volk uit te drukken, en ten slotte zelfs op de macht van het Romeinsche rijk, ter aanduiding van deze bitterheid, werd overgebracht. Van een algemeen vasthouden aan den dienst van Jehovah als verbond Gods is dan ook al zeer spoedig geen sprake meer, en de algemeene indruk die iichterblgft, is geen andere, dan dat slechts, hier en daar, en dan in 't meer afgelegen platteland, de herinnering aan den dienst des HBEREN nog was overgebleven.

Juist dit feit echter doet het karakter van de particuliere genade slechts te duidelgker op den voorgrond treden. De zegen van Sem ZQU ten eenenmale onherroepelijk te loor zijn gegaan, indien de Heere er niet toe over gegaan was, om uit al Sem's geslachten ien enkel man uit te roepen. En nadat deze ééne man uit het volk geheel is uitgelicht, valt op dit volk in toenemende mate de geestelijke donkerheid, die de Noachltische zegenspreuk, wat heel de volksgroep aangaat, ten leste geheel te niet doet. Één man, één persoon wordt uit Sem uitgeroepen en afgezonderd, en wat nog opmerkelper is, niet de vader van een groot gezin, maar ésn man alleen, die zelfs op reeds gevorderden ieeft^d, nog geen enkel nakomeling bezat. Dit beginsel nu der afzondering is daarna in Abraham's nakomelingschap steeds doorgegaan. Ismaël wordt verworpen, en alleen in Izaak zal de lijn doorgaan, Bij Jacob en Ezau grijpt gelijke afzondering plaats. Juda wordt onder Israel weer verkoren. Uit Juda's geslacht het geslacht van David. En ten slotte komt 't al op de éne persoon van Maria, de moedermaagd, eer, In wielmmanuel verwekt wordt, bulten aller menschen toedoen, door den Heiligen eest. Alleen zoo ge op die wijs de lijn van Noach's zegenspreuk tot op Bethlehem oortrekt, en hiermede het geheel particulier karakter van deze l^n op dsn voorrond plaatst, vindt ge het groote proces er particuliere genade, dat geregeld dooroopt en op een allesbeheerschende Volinding heenwijst.

Dit particulier karakter van de geheel anderoortige en nieuwe, d. i. particuliere, genade, ie nu opkomt, en vóór alles een geestelijk arakter draagt, komt ook nog op andere wijze uit. Tot op Noach was er geen prake van geweest, dat de ééne menscheld zich In tal van volkeren zou verdeeld n zich over aiie oorden der aarde zou erspreid hebben. De nakomelingen van eth leefden in zoo dichte nabijheid van e kinderen van Kai'a, dat er ten leste zelfs uwelijken In groot aantal tusschen belde eslachten ontstonden, en het al geheel één erd. Doch wat gebeurt nu na den vloed? n ta!ri^*kheid nemen de geslachten zoozeer toe, dat ze zich steeds verder verspreiden oeten, om hun bestaan te vinden. Dit oet de vreeze opkomen, dat ze elkander veriiezsn en uit elkander geraken zullen. Vandaar toen het plan om Babel als concenratiepunt te kiezen, en door den torenbouw et uiteengaan van het geheele geslacht te oorkomen. Dit plan nu wordt door een geichtsdaad Gods opzettelijk verijdeld. Dit lan en die verlgdeling is In de Schrift zelfs e hoofdgebeurtenis in de eeuwen, die na en vloed vóór Abraham's roeping inlagen. ^ deze geiieurtenls geschiedde een machtig onder, het wonder van de breking der aaieenheid, die dusver had stand gehouden. ie hier overheen leest, verlaat de lijn, waarlangs de H. Schrift ons het proces er historie loopen doet. D!e intredende praakverwarring erlangt zelfs zoo allesfdocnde beteekenis, dat de Heere zich opaakt, om opzettel^k de eenheid te breken, oodat we dan ook vernemen: „Alzoo eritrqoidc hen de Heere over de anschc aarde". Wat de oude Vitringa zich voorstelde, dat hier niet anders In liggen zou, dan dat er ruzie onder de lieden opkwam; dat die stamruzie ze ulteendreef, en dat ze, zoodoende van elkander afgeraakt, allengs in onderscheiden dialecten vervielen, tot deze allengs aan elkaar gehed vreemd werden, Is allerminst aannemelijk. De Linguïstiek leert, dat het verschil in taal, gelp het allengs indrong, volstrekt niet alleen een dialectverschll is, maar een principieele verscheidenheid. De ongelooflijke verscheidenheid In talen Is zeer zeker wel tot enkele hoofdgroepen te herleiden, maar in het opkomen moet dit zeer sterk sprekend taalverschil toch zi^*n oorsprong hebben gevonden in een even sterk sprekend onderscheid van gewaarwording, innerlijk zelfbesef, w^ze van voorstelling en van denken. Men doet dan ook hetgeen hier verhaald wordt niet tot zijn recht komen, Indien men het wonder Gods wegcijfert, en niet aanneemt en erkent, dat een werking van Godswege, die het fnnerl^k bestaan van de toen levende personen gedifferentieerd heeft, hun gewaarwording, voorstelling en denkw^ze uiteenwierp, tot uit deze innerlijke differentiën vanzelf het verschil in gedachtenwisseling, d.i, In taal, opkwam. Hieruit volgt 'geenszins, dat zonder dat wonder tusschen mensch en mensch geen verschil van karakter en aanleg zou zijn opgekomen. In alle rijken der natuur ontplooide de Heere onze God de weelde van zijn Scheppingsgeest In een eindelooze talrijkheid van de schakeeringen, We wezen er reeds op, hoe b.v. in het geslacht der orchideën bloem naast bloem opkomt, zoo grheel uiteenloopend van gedaante, dat alleen de isotanicus de saamhoO' righeid nog kan vaststellen. Het zou daarom allerminst aannemelp z^n, dat de mensch in de Schepping bestemd ware geweest om, als gold 't een fabriek die steeds eensoortig maaksel aflevert, nooit anders dan altoos weer AvJaKia eü Eva's voort te brengen, , De verscheidenheid van wezen, karakter en aanleg, waaruit de heerl^'ke rgkdom van het persoonlgke zich ontwikkeld heeft, kan niet anders dan In 't oorspronkel^k Godsplan hebben gelegen. Heel iets anders echter is het, of in een gezin, bij aanwezigheid van êen talrijk kroost, verscheidenheid van type zich ontwikkelt, dan wel - of ruzie, gemis aan samenhang en bitterheid de kinderen van eenzelfde gezin geheel ulteenwerpt en ze tegen elkaar In doet woelen. Dit nu was tengevolge van den val een reeds ingetreden toestand. De eenheid moge vóór den vloed uitwendig nog hebben stand gehouden, reeds Kain*!s moord op Abel gepleegd, toont hoe ernstig de op liefde en samenhang gegronde samenleving reeds schade s had geleden. Toen men nu na den vloed toch een innerlijk verstoorde eenheid uitwendig E door overheidsmaatregelen weer wilde hand­ d haven, zou er een misstand geboren z^'n die tot een geheel valsche eenheid geleid had. m Vandaar dat die uitwendige volkseenheld a toen door God verbroken Is, en dat daar­ e voor In de plaats trad een uiteengaan van r het ééne, alomvattende geslacht in zijn na­ t tuurlijke organische deelen, die nu allen, m tengevolge van de zonde, geen saamvatting t onder één bestuur meer toelieten, wijl dit juist o tot een hel op aarde zou hebben geleid. Wat h verstoord werd, was de mechanische poging e om op valsche w^s, door louter uitwendige v middelen, een eenheid te malntineeren, die geen stand kon houden, en daarvoor In de plaats trad nu een uiteengaan van de ééne menschheid langs de lijnen van haar organische samenstelling. Eens zal ook in de „ taal v/el de eenheid terugkeeren, maar niet dan in die eeuwige toekomst, waarin alle verlosten, met nieuwe tongen, hetHallejuja zullen uitgalmen; het wonder der toekomst, dat in het Pinksterwonder In Jerusalems tempel reeds werd voorgeteekend.

In hoeverre de ruïne van Birs Nimrod, die velen voor een overblijfsel van Babels torenbouw houden, metterdaad tot zoo hoogen ouderdom opklimt, zij In 't midden gelaten, maar in elk geval staat vast, dat hier tweeërlei strooming tegen elkander Inwoelt; eenerz'^ds het streven en bedoelen om wat door de zonde uiteenwrong, toch door mechanischen band van eenheid saam té houden, en daartegenover het streven Gods, om wat gestoord werd, uiteen te doen gaaii, mits dan organisch, en het dan evenzoo langs organischen weg weer van de veelheid tot de eenheid terug te leiden. Van dit laatste nu Is Abrahams roeping het uitgangspunt. Hier wordt alle valsch geworden band losgemaakt. Abraham moet gaan niet alleen uit z^n land, maar ook uit zgn maagschap, en ten slotte ook uit zijns vaders huls. Zislfs 't waarheen? wordt eerst geheim gehouden. De Heere zal hem leiden. Hg moet trekken naar het land, dat de Heere hem wijzen zal. £n nu leidt dt Heere hem uit geheel den Semitischen n w m h t e v h n d l l samenhang uit. Kanaiin was bewoond door afstammelingen van Cham, Reeds de naam van Chams zoon, Chanan, wordt daarom In devloekspreuk van Noach op den voorgrond gesteld, en zoowel b^ den zegen van Japheth als bij dien van Sem wordt niet gezegd, dat Cham, maar belde malen dat Chanan hem ten knecht zal zijn. Het zoo scherp op den voorgrond stellen van den naam van Chanan strekt dan ook ongetwijfeld om ten duidelijkste te doen uitkomen, dat Abraham door Giod geleld werd naar een land, dat bulten de Semitische groep lag, zoodat Abraham daar niet alleen geheel op zichzelf kwam, maar bovenal geheel geïsoleerd staan bleef; Iets wat zich in het land Gosen ten opzichte van de Egyptenaren slechts repeteerde.

Sterker tegenstelling was dan ook niet wel denkbaar. Van 's menschen z^de de uitgesproken toeleg, om niet over de aarde verstrooid te worden en het heil in de mechanische eenheid van ons geslacht te zdeken; en van Gods zgde daartegenover de bedoeling, om de kinderen der menschen wel ter dege over de gansche aarde te verstrooien, en het heil juist omgekeerd uit den eenling te doen opkomen, vanwaar het zich als particuliere genade organisch zou kunnen voortplanten. Het Is zoo. Loth toog met Abraham, maar uit dit meetrekken van Loth kwam niets dan ellende. En wel werd later meer daa ééne vrouw uit het Oosten gezocht bij familiën die nog ten deele aan den dienst van God vasthielden, maar ook dit minderde gestadig, werd door de uitwoning in Egypte al spoedig geheel verbroken, en het einde was, dat het karakter der particuliere genade steeds In beslister vorm optrad. Vraagt ge nu, wat het Ingrijpend onderscheid teweeg bracht tusschen den zegen, die vóór den vloed en in het Noachitisch verbond verleend werd, en den heel anderen zegen, die In Noach's uitspraak over zijn zonen, en straks daarop in Abrahams roeping aan de orde kwam, dan is het dit: e orde van de eerste zegening doelt op niet anders dan op bestendiging van wat bestond, met name In het feit van het leven, tegenover den vernielenden invloed van zonde en vloek; de orde van de tweede zegening daarentegen bedoelde bestrijding van zonde en vloek, en dit wel In zoo alles herstelienden zin, dat er ten slotte een heil zou dagen, nog grooter en heerlijker dan waarvoor de gegevens in de oorspronkelgke Schepping gegeven waren. Ds eerste zegening na den val én voor den vloed en In het Noachitisch verbond doelt op wat tot de natuur behoort: ruchtbaarheid In 't gelacht, temkracht tegen het wild gedierte, beveiliging tegen de elementaire machten. r was ook wel een Sabbathszegen, maar eze werd ingesteld voor den val. Er is voorzeker machtige profetie in Gen. 3:15, aar niet als profetie van heil aan den mensch, lleen als straf voor satan. In Noach's vloekn zegenspreuk daarentegen, en in Abraham's oeping, gaat de zegen uit het r^'k der Nauur In het ri^k der Genade over, van de assa op den eenling, en profeteert ze een oekomst, waarin èn val èn vloek èn dood verwonnen zal zi^n, en het leven ln~ volle eerlijkheid zal schitteren. Hier alzoo zet erst het groote genadeproces in, dat zijn oltooiing zal vinden in de Voleinding.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 april 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 april 1913

De Heraut | 4 Pagina's