Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. A, KuvPER. DE MEIBOOM IN DE KAP. Openingswoord ter Deputatenvergadeting van 34 April I9I3-Kampen. J. H. Kok. 1913.

Hoewel ik, omdat de HERAUT een kerkelijk blid is, mij den regel gesteld hsb in deze, aan mijn ïorg toevertrouwde rubriek, geen politieke eeschriften te bespreken, meen ik toch voor dit jongste geschïift van den Leider der Aoti-Revolutiocaii'e Staatspartij, om meer dan één leden, een uitzondeiicg te moeten maken.

De vouicaamste daarvan is wel deze, dat ia dit geschrift aangedrongen wordt op een actie, die ii\ het ook middellijk, strekken kan tot een ideaal-verwerenlijking, welke „elke Christelijke Kerk hsiat roeping zal (doen) gevoelen, om voor 100 verbeurde getade al 't volk des Heeren ia ootmoedigen dankstond saam te roepen”.

Dit ideaal is, om het maar terstond te «eggen: De Dfije school regel in de Grondwet en de Staatsschool slechts intredend waar de vrije school ontbrak.

Het ideaal alzoo van vrijheid in de volksopvoeding.

Van „de school aan de ouders".

Van bet ouderrecht om de kinderen te doen onderwijzen overeenkomstig den levenskijk enden levensgang der ouders. Een wegvallen van allen directen of ook indiiecten dwang, die dat aan de ouders belet.

Een oasent nu is, ter verwezenlijking van dit ideaa, !, wijsiging noodig van Art. 192 der Grondwet, van welk artikel de eerste ea derde alinea luidt: „Het openbaar onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der Regee­ring”.

„Er wordt overal in het Rijk van o? erheids- wege voldoend openbaar onderwijs gegeven”.

Mij herinnert dit steeds aan wat de heidenache wijsgeer ARISTOTELES in het begin van het 8a boek zijner POLIXIKA schrijft, als hij het heeft over opvoeding en onderwijs.

Op het einde van het 7 e boek had hij, ter inleiding tot dit onderwerp, onder meer, ook dèee viaag gesteld : of het nuttig is, dat de zorg voor de opvoeding publiek zij, dan wel privaat en naar ieders wijze, zooals dat nu in de meeste stilten is?

Ën dan zegt de wijsgeer met zooveel woorden, dat hij van het bijzonder onderwijs, al is dat in de meeste Giieksche stad-staten ook regel, niets hebben moet, maar dat het openbaar onderwijs Voor den wetgever toch noemt aainhoudend zorg moet wensen der regeering.

Voor demn wetgever toch noemt hij de opvoeding zelis de gewichtigste taak, en vooral op dezen grond, dat, waar hij de se taak verzuimt, hij nadeel doet aan de wijze waarop zijn Siaat is ingericht. Het is toch hst eigenaardig karakter van elke staatsinrichting dat dia inrichting in stand pleegt te houden en daarom is bet duidelijk, dat ook de opvoeding van alle burgers een en dezelfde moet wezen; dat zij, zooals wij zouden neggen, in één geest worden opge voed, Daarom, zoo vervolgt hij, moet de zorgj voor de opvoeding publiek, en niet zooals nu privaat wezen; niet privaat, zoodat ieder, als bijzonder persoon, zorgt voor zijn eigen kinderen en ze het bijzonder onderyrijs, dat hem goeddunkt, geeft. Wat een publieke zaak is moet ook van Staatswege uitgeoefend 1 Daarbij, zoo drukt ARISTOTELES zijn tijdgenooten op het hart, moeten zij niet meenen, dat een burger zichzelf toebehoort, maar zij dienen goed te begrijpen, dat alle burgers toebehooren aan. den Staat. Ieder burger toch is maar een deeitje van den Staat, en bij de zorg voor eik deel»je is, naar den aard der dingen, toe te zien op deverzorging van het geheel.

En zoo laat het dan, volgens ARISTOTELES, ook al was in de meeste sen van Griekenland het onderwijzen hussner kinderen een zaak der ouders, aan duidelijkheid niets te wenschen over, dat het onderwijs zaak van den Staat moet zijn.

Wij Christenen hebben aan den paganist ARISTOTELES veel te danken, maar wij kunnen hem zeker niet dankbaar zijn voor dit, het natuurlijk recht der ouders op hun kinderen 100 krenkend stuk uit zijn geestelijke nalatenschap dat, zij het ook langs veel omwegen, te

land is gekomen in ènze Grondwet. Dan, en DE KITYPER heeft daar de vorige week zijn gehoor op gewezen, het kan gebeuren, dat het er nu spoedig uitraakt.

Wat er moet gedaan om wat dus kè.n, ook te zien gebeuren, was daarbij de grondgedachtevan zijn deputatenrede.

Zonder op al de details in te gaan, wil ik, om het gtoote belang, dat „de vrije school regel »« de Grondwet en de Staatsschool slechts intredend maar de vrije school ontbrak", — ook voo het leven onzer kerken heeft, hier in de HERAUT, op deze rede de aandacht vestigen.

De Utrechtsche redenaar, die, op zijn hoogen etftijd, als politieke leider zich in het openbare leven zóo makkelijk beweegt, dat een: „ik zal niet meer kunnen uitgain en ingaan", als niet "les bedriegt, voorloopig nog niet van hem^te verwachten is, heeft in dit zijn openingswoord ook weer getoond, dat als Staatsman „ïijn oog met verdonkerd en zijn kracht niet vergaan is“.

Waar het bij de aanstaande Juni-stembus om gaat en alken om gaan moet is de totstandkoming der wijziging van Art. 192.

Dat hesft hij gezien en aan de vergaderde deputatea doen zien. Zoo doen zien, als hij, ^et zijn machtig uitbeeldingsvermogen, zijn hoorders en lezers iets doét zien.

Doet zien, door het abstracte concreet, een gedachte tot een aanschouwing te maken en dat door, als een beeldhouwer in het marmer of een schilder op het doek, in het bewustzijn van wie hem hoort of leest, een beeld te beitelen of te penseelen, dat het zielsoog van dien lezer of hoorder schouwt en telkens weer schouwt »« een visioen.

DE MEIBOOM IN DE KAP.

’n Vondst, 'n trouvaille; maar ook 'n visie, die men niet weer kwijt raakt.

Zij hebben gehoord, die in UTRECHT verga derde deputaten, de juichkreet, van onze bouw keden, in oude dagen, als eindelijk dan toch de nok op het nieuw te bouwen huis was ge-kotnen en de balkenkap nu op de muren stond.

Zij hebben gezien, dat als na April, het hout in het woud weer uitloopt en alle Stam en tak nieuw groen schiet, „die bouwlieden in de Meimaand znlk een weer uitloopend boomke uit het bosch halen”.

Zij hebben gehco d en gezien, die in UTRECHT vergaderde deputaten, dat „dan al het bouwvolk riep en de daad bij den uitroep voegde: „Nu de Meiboom in de kap!”

En ^Is die kap, „die aan de muren aangepaste opstal van binnen', hebben zij toen gezien het Regeeringsvoorstel; bet ontwerp om het van weeën zwangere oiiderwijsartlkel in de Grondwet te herzien; een wetsvoorstel, door de Kroon aan de Kamer gezonden, waarin we schier letterlijk terugvinden, wat steeds als de begeerte en de wensch onzer hope gold: De vrije school regel in de Grondwet en de staatsschool slechts intredend als de vrije school ontbrak”.

Als het huis dat de bouwlieden bouwen, hebben zij gezien, het „huis der opvoeding voor onze gedoopte kinderen: " de Vrije School.

„Het huis waarvoor GROEN VAN PRINSTERER de plannen ontwierp; waarvoor gave na gave vloeide; waarvoor toen het fandement in de grond is gelegd, de muren omhoog rezen, maar waar altijd nog zoo jammerlijk aan ontbrak het grondwettelijke dak.”

Het grondwettelijk dak.

En dat nu biedt thans ons Kabinet, het hoogste wat ons kan geboden worden. Ónzen Minister HEEMSKERK er den lof en onzen God er den dank voor!

Er ontbreekt niets meer aan, dan dat de Staten-Generaal er haar fiat aan geve en ten slotte de Koningin, wat nu nog slechts voorstel is, door haar handteekening tot wet verheft.

En ook als dat roepen van al het bouw volk, in oude dagen en dat voegen van de daad bü den uitroep: „Na de Meiboom in de Kap!" hebben bij dezen stand van zaken, die in UTRECHT vergaderde deputaten gehoord en gezien den juichtoon en het vreugdebedrijf van de bouwlieden aan „het huis der opvoeding voor onze gedoopte kinderen"; van het bouwvolk, uit een vorige en ook uit een jongere generatie.

Een juichtoon en een vreugdebedrijf! Want, dat het zóóver kwam, dat wij uit kunnen jubelen de profetie: „Het afgewerkte huis komt zeker; nu of over vier jaren, maar de volle victorie der vrije school, ze komt!" — dat is in het drama van den ten onzent gevoerden strijd voor „de vrije school", wat ik zou willen noemen het hoogtepunt vanwaar nu de ontknooping der met medelijden en vreeze aanschouwde handeling begint. En, om ook de jongere generatie, „die eerst aantrad toen wij op het punt stonden om reeds in het derde bedrijf van het heroïte drama over te gaan, " het jongere geslacht, dat wel van dit eerste lijden gehoord, maar bet zelf niet mee doorleefd heeft, — heel dit lijden te doen door-en m; êvoelen, wordt het dan in al zijn drie bedrijven beschrefen.

Maar de kap is nog niet het dak.

„Het veilige grondwettelijke dak" dat de wijziging van Art. 192 zal brengen.

Een wijziging, die echter niet anders kan zijn „dan een doorn in het oog van dat Liberalisme hetwelk de vrijheid niet aandurft, "

In het oog van de mannen van links, die maar al te goed weten, dat alleen met „een Staatsschool waarin zij den toon aangeven, en die toon heel de volksjeugd inspireert, hun eigen positie in den lande veilig is en anders hun steeds meer de macht ontgaat.«;

't Gaat met het nu ingediende concept artikel daarom over „tot den hoofdaanval op't Liberale bolwerk.“

„Het zeggen was steeds: Maak 't onderwijs van rijkswege gelijk voor uw kind en voor onse. Zij daarentegen willen niet enkel 07erj hun eigen kind heer en meester zijn, maar den baas ook over onse kinderen spelen, want het heet dan wel de Staat, die het doet, maar feitelijk zijn zij het, als ze maar de meerderheid halen bij de stembus.“

Om dat te beletten, moet dan ook bij de komende stembus-campagne „niets van het machtige hoofdpunt afleiden", en tegen het verschalkend en misleidend pogen daartoe, waarschuwt de redenaar dan ook in 't vervolg van zijn toespraak.

Anders toch komt, al is ook cü reeds de „Meiboom in de kap", het huis nog nietonder dak.

Wie onder ons 't nog verzuimde, koope en leze dit bezield en bezielende „openingswoord". Een rede, die schitterend van woordkunst, toont dat ook DR. KUYPER'S belletrische kracht nog lang niet aan 't vergaan, en, zooals reeds uit haar opschrift, maar niet minder uit haar inhoud biijkt, dat ook zijn oog voor het zien van het analoge nog !ang niet aan 't verduisteren is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 mei 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 mei 1913

De Heraut | 4 Pagina's