Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ouders of getuigen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ouders of getuigen?

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIII.

Niet aan Luther en evenmin aan Zwingll, maar aan Calvin is het te danken, dat de natuurl^ke ouders bij den doop van hun kind in hun wettig recht hersteld z^n. Revolutionair is Calvijn daarom niet te werk gegaan, en waar het eeuwenoud gebruik nu eenmaal medebracht, dat b^ den doop getuigen of borgen optraden, daar heeft hij dit gebruik niet met geweld afgeschaft. Zoowel te Straatsburg, waar Calvijn als predikant bg de Fransche vluchtelingengemeente den eeredienst inrichtte en waar zQn Doopsformuller ontstaan is, als te Geneve, waar h^ na zijn terugkeer in 1541 den eeredienst regelde en een nieuwe liturgie invoerde, bleeft het de gewoonte, dat er doopgetuigen b^ den doop optraden, en mede de dogpvragen beantwoordden. Uit het Doopsformuller van Calvin zelf blijkt at wel niet, omdat hierin nergens van oopgetuigen gesproken wordt, maar het eit zelf staat toch vast. Valerand Foullaln, ie na Calvin de vluchtelingen-gemeente e Straatsburg gediend heeft en In 1551 in ijn Liturgia Sacra een uitvoerige beschr^ing heeft gegeven, hoe de eeredienst te traatsburg door Calvijn was ingericht, vereldt uitdrukkel^k, dat naast de ouders ook oopgetuigen optraden. En wat Geneve zelf etreft, hebben we eveneens een onwraakbare etuigenis, niet alleen omdat in de Ordonances of Kerkenordening over deze doopetuigen gesproken en daarvoor regelen egeven worden, maar veel meer nog, mdat Calvijn zelf in een brief in 1560 an Caspar Olevianus geschreven en waarin ij uitvoerige inlichtingen geeft, hoe de eredienst in Geneve was ingericht, uitrukkei^k vermeldt, dat de vaders met de v d u doopgetuigen op de vragen moesten ant» woorden en dat men alleen zulke doop. getuigen toeliet, die lid van de Gerefor. meerde Kerk waren (Opera Calvini t. XVlU p. 235). Maar al heeft Calvin deze doop. getuigen niet afgeschaft, hij heeft wel on. erbiddellijk als eisch gesteld, dat dg ouders zelf bg den doop moesten komen dat zij hun kind ten doop zouden presen' teeren, en dat a^ In de eerste plaats op de doopvragen zouden antwoorden. In de uitgave van Calvijn's liturgie van 1545 wordt dit zelfs uitdrukkelijk voorgeschreven: De Dienaar zal aan de ouders van het kind vragen: wilt ge dat dit kind zal gedoopt worden? en eerst als die vraag door de ouders b^ vestigend beantwoord was, vond de doops. bediening plaats. In de Ordonnances werd voorts bepaald, dat in de doopregisters de namen van het gedoopte kind moesten worden opgeteekend met die zgner ouders. Zooals Calvin in genoemden brief aan Olevianus mededeelt, werden te Gecève de vaders geboden b^ den doop tegenwoordig te zijn (tenzij ze wettig verhinderd waren) opdat ze tegel^k met de doopgetuigen de stipulatiën b^ den doop zouden aangaan. En in het bekende advies dat Calvin in 1559 aan John Knox over den doop gaf, stond hij wel toe, dat in buitengewone gevallen alleen doopgetuigen de beloften aflegden, maar hij voegde et aan toe, dat In een geordende Kerk de regel behoorde te wezen, dat de ouden gedwongen werden (cogendi parentes) dat zij zelf hun kinderen ten doop brachten en dat ze in de eerste plaats de beloften aflegden (Calv. Opera t. XVII p. 667). Het optreden van doopgetuigen be den doop achtte Calven dus niet verkeerd, mits de ouders zelf maar be den doop aanwezig waren en de principale handeling van hen uitging. Niet op de aanwezigheid en de beloften der doopgetuigen, maar op de aanwezigheid en de beloften der ouders kwam het aan.

Vraagt men nu, wat Calven bewogen heeft, om de ouders be den doop zoo sterk op den voorgrond te plaatsen, dan heeft daartoe tweeërlei motief meegewerkt.

In de eerste plaats, dat Calven be den kinderdoop allen nadruk vallen laat op hst Genadeverbond. Op Roomsch en Luthersch standpunt is de kinderdoop zeer gemakkelyk te handhaven, want indien de doop een wonderbaar middel is om den gedoopte weder te baren, dan is er geen enkele reden om deze weldaad niet ook aan alle kinderen te schenken. Calven echter, die evenals Zwingll deze magische opvatting van den doop verwierp, kon tegenover de Anabaptisten en andere bestreders van den kinderdoop op dien grond de noodzakelijkheid van den kinderdoop niet handhaven, He moest daarom wel naar een anderen en beteren grond voor den kinderdoop zoeken, en dien grond vond he in het verbond der Genade. Het sacrament is geen magisch middel om de genade te schenken maar een teeken en zegel van het Genadeverbond, dat God met ons heeft opgericht, Het beteekent en verzegelt de weidaden, die God de Heere in dit verbond ons geeft. Waar nu dat Genadeverbond door God den Heere is opgericht met de geloovigen en hun zaad, volgens de belofte, die God zelf be de sluiting van dat verbond aan Abraham gaf, daar volgde hieruit vanzelf, dat ook de kinderen der geloovigen recht hadden op het teeken en het zegel des verbonds. Het is deze gedachte, die Calvijn èn in zen Doopformulier èn in zgn Institutie ontwikkeld heeft, en die de geheele opvatting van den kinderdoop onzer Gereformeerde Kerken beheerscht.

Uit deze opvatting van den doop volgt nu vanzelf, dat de plaats, die de ouders be den doop hebben in te nemen, een geheel andere wordt. Ziet men in den doop het middel om het kind weder te bares, dan heeft men be den doop met de vraag of de ouders geloovigen zen of niet, ook niet te maken. De doop werkt, gel^k de Roomsche Kerk dit uitdrukt, en opere oferato d. w. z. dat het feit van de doopsbediening voldoende is om deze genade mede te deelen, en dat naar het geloof der ouders niet gevraagd wordt. Vandaar dat de Roomsche Kerk evengoed kinderen doopt van ongeloovige ouders, zelfs van Joden ea Heldenen, wanneer de ouders dit toestaan. Zelfs moet, om de tegenstelling tusscben deze geesteieke wedergeboorte en de natuurleke geboorte scherper te doen uitkomen, de natuurieke vader en moeder be den doop geheel verdwenen, om plaats te maken voor de doopgetuigen of geesteieke ouders, Gaat men daarentegen uit van de gedachte, dat de doop het teeken en zegel is van het Genadeverbond, dat God met de ge* loovige ouders en hun zaad gesloten heeft, dan hangt be den doop van het kind natuurlgkalles af van de vraag, of het uit geloovige ouders geboren Is. Niet alsof daarom de genade een erfgoed zou wezen, dat van de ouders op de kinderen door de natuurieke ge* boorte zou overgaan, maar omdat de belofte van het verbond alleen aan geloovige ouders geschonken Is. Zgn de ouders niet geloovig, dan mag het kind niet gedoopt worden, want dan is het niet in 't Genadeverbond begrepen.

Hieruit nu volgt vanzelf, dat dan bS den doop ook niet een paar vrienden of bekenden als getuigen kunnen optreden, 00 het kind ten doop aan te bieden, maar dat de ouders zelf dit moeten doen. Ze die de belofte Gods hebben ontvangen voor hun kind, moeten dat kind als een kind des verbonds ten doop presenteeren en in het Sacrament de verzegeling van deze belofte ontvangen. Daarom eischte Calven, dat de ouders be den doop zouden tegenwoordig wezen en zelf antwoorden zouden op de vraag: wilt ge dat dit kind gedoopt w worden? Dat is de grond, dien Calven b'*'* oor in ze» Institutie aangeeft: »1^'' erhalven de beloften Godi, aangaande het itbreiden zener barmhartigheden tot hunne

kinderen omhelMn, die moeten badenken, M gif ui* ^'^^^ *"*" ^'"' «*'^'*'*««^« »if» Znnt kindtrtu voor d$ gemtente te sUlkn, ffl die met het teeken der barmhartigheid ? e laten teekenen, en daarmee zich zelven tot «n vaster vertrouwen te versterken, als z^ tegenwoordig voor hunne oogen zien, dat w verbond des Heeren in de lichamen van hunne kinderen wordt ingedrukte (IV, i6, lo).

Toch is dit niet de benige reden, waarom CalvSn wilde, dat de ouders bij den doop tegenwoordig aouden zijn. Niet minder achtte hij dit in de tweede plaats noodzakelijk, omdat bij den doop waarborg moet worden gegeven voor de Christel^ke opvoeding van het kind, en deze waarborg Ifl de eerste plaats door de ouders moet worden geschonken.

Niets, zegt Calv^'n, zou meer de omgeieeerde wereld wezen, dan wanneer men door den doop iemand in de ChristelQke Kerk inlijfde van wien men niet verwachten mocht, dat hij een discipel van Christus zou z^n-li^i^f^ er daarom bij den doop slet iemand verschijnt, die zijn woord aan de Kerk verpandt, dat h^ de taak op zich neemt om dit kind in de Christelijke religie te ottderw^'zen, dan is die daad van d inlijving in Christus lichaam een sch^*nvertooning en wordt de doop ontheiligd en bezoedeld" (Calv. Opera t. XVII p. 667). Nu wordt nergens, noch in het Oude noch In het Nieuwe Testament, die plicht om de kinderen des Verbonds in de ware religie te onderwijzen, op andere personen dan op de ouders gelegd. Integendeel, heel de Schrift legt die taak altoos aan de ouders op; juist krachtens het Genadeverbond, waarin z^ en hun kinderen zijn opgenomen, rust op hen de verplichting om aan hun Idn deren een Christelijke opvoeding te geven. Vandaar dat Calv^'n volkomen terecht eischt, dat de ouders deze belofte b^ den doop luUen afleggen en daardoor aan de Kerk den waarborg zullen geven, dien z^' bij den Doop noodig heeft. Ook andere vrienden en bekenden mogen, wanneer de ouders dit wenschen, mede als sponsores optreden; maar op de belofte der ouders komt het in de eerste plaats voor de Kerk aan. Zoo blpt ook hier de groote ethische kracht, die In het Calvinisme schuilt. De Roomsche, Luthersche en Anglicaansche Kerk verzwakken het plichtsbesef der ouders, door b^ den doop de taak der geestel^ke opvoeding op de doopgetuigen te leggen en hen daarvoor aansprakelgk te stellen; de Gereformeerde Kerk handhaaft hier de ordinantie Gods, dat de ouders geroepen z^n hun kinderen in de vreeze des Heeren op te voeden, en door de plechtige belofte, die de ouders bij den doop hebben af te leggen, wordt die plicht hun nog ernstiger op de consclentle gebonden.

Met deze geheel andere beschouwing van den doop en de plaats der ouders daarb^, hangt nu ten nauwste samen de verandering, die Calvijn in de doopvragen zelf heeft aangebracht. De oude doopvragen, waarb^ aan de doopgetuigen gevraagd werd, uit naam van het kind den duivel af te zweren en met de geloofsbel^denls der Kerk In te stemmen, heeft Calvin geheel laten vervallen. Calvijn heeft volkomen terecht gevoeld, dat deze vragen, aan het formulier van den volwassendoop ontleend, b^ den kinderdoop niet passen. Van een heiden, die de afgoden gediend heeft, kan Ik b^ den doop vragen, of h^ den duivel en alle z'g'ne werken afzweert, maar b^ een kind In de Christel^ke Kerk geboren. Is dat dwaasheid. Niet alleen omdat een pasgeboren kind den duivel nog niet afzweren kan, maar omdat dit kind, uit geloovige ouders geboren en daarom in Christus geheiligd, geen dienstknecht van den duivel, maar gelijk ons Doopsformulier het schoon zegt, een kind Gods en een erfgenaam van het koulnk^k der hemelen Is. En evenmin kan er sprake z^n bij zulk een kind van een Instemmen met de bel^denis des geloofs. Niet dat Calvijn daarom ontkende, dat in de pasgeboren kinderen reeds geloof aanwezig kon zijn. Tegenover de Anabaptisten, die juist op grond, dat het geloof b^' kleine kinderen nog ontbrak, het recht op den doop aan de kinderen betwistten, heeft Calvin wel degelijk staande gehouden, dat door de verborgen werking des Heiligen Geestes 'n het hart dezer kinderen het zaad van geloof en bekeering reeds aanwezig was. In het doopsformulier van de Paltzische Kerk wordt zelfs uitdrukkel^k gezegd, dat »de Christenkinderen door den doop van de ongeloovige kinderen moeten onderscheiden worden, aangezien het gewis Is, dat de anderen zoowel als de volwassenen den Heiligen Geest ontvangen die het geloof In oe harten plant". Maar omdat het geloof nog als „zaad" In het hart schuilt en het nog niet tot bewustz^n is gekomen, kunnen de ouders of getuigen ook niet namens dit kind het geloof der Kerk belijden. Toch Meft Calvqn niet als ZwIngH er zich toe beperkt, deze oudt doopvragen te schrappen, •naar hij heeft in plaats daarvan een nieuwe reeks doopvragen opgesteld, waarin nu de ouders en getuigen beloven moeten het «ad in het geloof der Kerk te zullen opvoeden. Juist deze belofte, die in geen enkel ander Doopsformulier, noch b^ de Roomsche noch bij de Luthersche Kerk, voorkomt, is door Calvin het eerst In het Doopsformulier opgenomen. Het Is deze befe, die de Kerk brj den kinderdoop «schen moet als waarborg, dat de doop iet tot een ^dele vertooning zal gemaakt worden. Zelfs staat dit hoog belang van de Christelijke opvoeding b^ Calv^'n zoo sterk op den voorgrond, dat alle vragen, hij den Joop aan de ouders en getuigen gedaan, lleen daarop betrekking hebben. De beide erste doopvragen, die in ons formulier vooromen en die betrekking hebben op de raag, of de ouders erkennen dat hun kind a Christus geheiligd ii en of z^ zelf met c bel^denls der Kerk Instemmen, ontbreken Calvin. Het oude doopssymbool dtc Kerk , » , de Apostolische geloofsbeigdenis, wordt hier wel genoemd en zelfs in zi^n geheel herhaald, maar alleen om aan de ouders te id vragen, of zij in dat geloof hun kind zullen t opvoeden. „Aangezien zoo luidt de vraag van den predikant aan de ouders, er sprake t van is, dit kind op te nemen in de gemeenschap der Christelijke Kerk, zoo vraag . ik u, of g^ belooft, dit kind, wanneer het tot jaren des onderscheids zal gekomen z^n, te onderwijzen in de leer, welke door het volk van God is aangenomen, gel^k deze kort is saamgevat in de bel^denis des geloofs, welke w^' allen aannemen: Ik geloof In God den Vader enz." Daarna volgt: „Belooft gg derhalve, dat gig zult arbeiden om dit kind te onderwijzen in deze geheele leer en in het algemeen in alles wat vervat is in de Heilige Schrift van het Oude en Nieuwe Testament, opdat het kind dit aanneme als het zekere en vaste Woord Gods, dat van den hemel gekomen Is. Eveneens, dat gij het zult vermanen te leven naar den regel, dien de Heere ons gegeven heeft In Z^ne wet, welke kort samengevat in twee stukken bestaat, n.l. dat we God zullen liefhebben 1 uit geheel ons hart, uit geheel onze ziele e en uit geheel onze kracht, en dat we onzen naaste zullen liefhebben als ons zelven. En desgelijks dat gij het zult opwekken, om als een waar Christen te leven volgens de vermaningen, die Hij ons gedaan heeft door z^ne Profeten en Apostelen, opdat het zichzelf en z^ne begeerl^kheden verloochenende, zich geheel geve en toewijde om den naam van God en van Jezus Christus te verheerl^ken en zi^n naaste te stichten? " Zoo is al het magische en superstitieuze hier weggevallen. De ouders zweren hier - niet uit naam van hun kind den duivel af en leggen lüet namens het kind een geloofsbelijdenis af, waarvan het kind zelf geen begrip of bewustz^n heeft.

Dat alles schaft Calvin af, omdat het onwaar is en geen vader of moeder dit namens een pasgeboren kind doen kan. En In plaats daarvan stelt Calvin nu de belofte, dat de ouders hun kinderen in de Christel^*ke religie zullen onderwijzen, niet alleen wat de leer, maar ook wat het leven aangaat. Zulk een verklaring kunnen de ouders in waarheid afleggen, en deze belofte bevat tegelp alles wat de Kerk b^' den doop noodig heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 mei 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Ouders of getuigen?

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 mei 1913

De Heraut | 4 Pagina's