Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ouders of getuigen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ouders of getuigen?

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIV.

Regel was dus b^ Calvgn, dat de ouders bij den doop hunner kinderen moesten optreden, zoowel om het kind ten doop te presentceren als om de doopbelofte af te leggen. Wel vergunde Calvijn, dat naast de ouders als „primi sponsorcs" ook nog doop­ getuigen optraden, die met de ouders op. de doopvragen antwoordden, — mits deie doopgetuigen dan lidmaat der Gereformeerde Kerk waren — maar een gebod heeft Calvijn hiervan nooit gemaakt. Hi|j Iseschouwde het als een „middelmatige zaak", waarin ieder vrQ kon worden gelaten. In de ult< gave ziener liturgie van 1545 wordt dan ook alleen van de ouders gesproken. En Calvijn zou er zeker geen bezwaar tegen hebben gemaakt, wanneer de ouders zonder doop. getuigen waren verschenen. Een noodzakel^ke voorwaarde voor den doop achtte 1^ deze doopgetuigen niet.

Slechts In twee gevallen heeft Calvijn het optreden dezer doopgetuigen) wel geelscht en zelfs de bediening van den doop daarvan afhankelQk gesteld. Het eerste geval was, wanneer de ouders van het kind verhinderd waren b^ den doop aanwezig te zgn. Zoo heel zeldzaam kwam dit geval destijds niet voor. Aangezien het regel was, dat de doop bediend werd op den tweeden of derden dag na de geboorte, kon er wel geen sprake van wezen, dat de moeder b^ den doop was. Maar ook de vader ontbrak meermalen, omdat hij voor handebzaken op reis was of om andere: redenen buiten de stad vertoefde. In dat geval nu mocht de doop niet uitgesteld^ worden, — want Calvin wilde vóór alle dingen, dat de doop zoo spoedig mogel^'k' bediend zou worden — maar moesten Ia plaats van de ouders de doopgetuigen de doopbelofte afleggen. Ook In de Paltzische Kerkenorde, die geheel zich aansloot aan hetgeen Calvijn te Geneve geordonneerd had, werd dezelfde bepaling gevonden: waimeer de vader op reis was, moesten bloedverwanten of vrienden bet kind ten doop presenteeren. Gelijk wel vanzelf sprak, legden deze doopgetuigen de belofte dan in naam der ouders af, want zoodra de vader terug was gekomen, rustte weer op hem de verplichting om voor de opvoeding van zijn kind te zorgen.

Anders was het daarentegen In het tweede geval, wanneer de ouders van het kind geen lidmaat der Kerk waren en de doopgetuigen daarom in hun plaats moesten op. treden. Ook dit geval kwam dest^ds veel meer voor dan thans en hing met de eigenaardige verhoudingen saam. Overal waar de Overheid de Reformatie met kracht doorvoerde, werd de publieke exercitie van de Roomsche Kerk verboden, de kerkgebouwen gesloten en de pastoors uit het land gezet. De Roomsche ouders konden hun kind dus niet in de Roomsche Kerk laten doopen, en waar ze toch op den doop van hun kind prgs stelden, vroegen ze dien dan In de Gereformeerde Kerk aan; aangezien de Roomsche Kerk den ketterdoop als wettig erkent, was deze . doop todt even goed wettig als de Roomsche doop. Vandaar dat de vraag telkens voorkwam of de Gereformeerde predikant in zulke ge. vallen den doop wilde bedienen. Ia het bekende advies, dat Calvijn over deze zaak aan Johan Knox, den hervormer van Schotland, gegeven heeft, verklaarde h^, althans In de overgangsperiode, waarin de Kerk aldaar verkeerde, zich niet tegen dezen doop, Hoe verbasterd toch de Roomsche Kerk was, er was nog een nawerking van het genadeverbond en de kinderen waren daarom nog als verbondskinderen te beschou* wen. Maar al mocht op dien grond de doop bediend worden, de Kerk moest toch in zulk een geval waarborgen eischen, dat zoo'n kind niet Roomsch maar Gereformeerd zou worden opgevoed, en daarom moesten dan doopgetuigen optreden, die deze belofte souden afleggen. (Calv. Opera t VII p. 679) Een bloote formaliteit mocht het optreden der doopgetuigen echter det wezen: de Kerk moest moreele zekerheid hebben, dat de doopgetuigen ook in staat waren te praesteeren wat ze beloofden. Vandaar dat Calvgnin een ander advies over deze zaak aan Farel gegeven, uitdrukkelgk als voorwaarde stelde, dat zulke doopgetuigen vooraf aan den predikant moesten aantoonen óf dat zij de geheele opvoeding van dit kind metterdaad in hun macht hadden (bijv. wanneer de ouders gestorven of krankzinnig waren en zig, doopgetuigen, de wettige voogden over dit kind waren) óf dat z| op verzoek en met goedvinden der ouders deze belofte aflegden, zoodat vaststond, dat de ouders zelf hierin bewilligd hadden (Calv. Opera t. XIV p. 570). Voorts werd nog als elsch gesteld door Calvijn, dat zulke doopgetuigen dan ook werkelgk trouwe en oprechte lidmaten der Kerk waren, wier belofte metterdaad een genoegzamen waarborg aanbood. In een geval, waarin de grootmoeder als doopgetuige voor haar kleinkind wilde optreden, waarvan de beide ouders Roomsch waren, wilde Calvin hiervan dan ook oieti weten, omdat de grootmoeder, die haar eigen dochter met een Roomschen ma» had laten trouwen, daardoor genoegzaam getoond had geen hart voor het geestelp welz^'tt van haar kinderen te hebbeo. Z« verdiende veeleer zelf geëxcommuniceerd te worden, dan als doopgetuige te moges optreden, schreef Calvin aan Farel (t. a. p).

Het zijn deze regelen voor het optreden der ouders en getuigen b^ den doop, die met groote klaarheid en helderheid doof Calvin vastgesteld zign, die door alle Calvlnistisch-Gereformeerde Kerken en dus ook door de Gereformeerde Kerken In Nederland gevolgd z^n en dUe men dan ook i» onze oude Kerkenordeningen terug kan viii« den. Voordat we deze bepalingen onxtf Eerkordeningen kortel^k toelichten, dl^t echter vooraf nog de aandacht gevestigd op een eenigszins andere opvatting vaa de^ „doopgetuigen", die men b^ a Lasco vindt en die in onze Kerken aanvankel^k tot ve» strijd over éSt vraagstuk aanleiding ^t^^ gegeven.

à Lasco, de nobele Poolsche edelman, dij aan onze Kerken zoo ultnemenden dleo» heeft bewezen, doordat h^ onze vluchtelIoEC'' te Londen tot een gemeente organiseerde en aan deze gemeente de oudste Neder-

laadsche Kerkenorde en liturgie schonk, was het zeker wat de hoofdzaken betreft wel niet Calvijn eens, gel^k z^n liturgie en Kerkenorde dan ook bewast, die grootendeeli aan het voorbeeld van Geneve ontleend z^n, maar h^ had op lommige punten toch wel elgeoaardige denkbeelden. Zoo ook op het stuk der doopgetuigen, wat weer saamhangt met z^n eigenaardige opvatting van den doop. Wel gaat h^ evenals Calvin bij den Idnderdoop uit van het Genadeverbond, maar (]e relatie van de kinderen tot het verbond draagt bi^ hem een eenigszlns ander karakter. Bij Calvin valt alle nadruk op de belofte aan Abraham gegeven: Ik zal uw God en de God van uw zaad z^n en rust het verbood dus in de relatie van dé ouders tot de hindtren. Omdat de ouders als geloovigen met God in het verbond staan, hebbeu de Mndtrtn recht op den doop. juist daarom plaatst Calvin bq den kinderdoop de ouders 200 sterk op den voorgrond, moeten z^ het kind ten doop aanbieden en de doopvragen beantwoorden, èi Lasco legt daarentegen meer den nadruk op het feit, dat het verbond met Israel als volk gesloten is, dat daarom alle kinderen in Israel geboren moesten besneden worden, en dat dientengevolge ook nu, waar de plaats van Israel door de gemeente Is ingenomen, het verbond heel de gemeente omvat en al de idoderen, die in de gemeente z^n geboren. it Lasco bedoelde dit allerminst in den zin, waarin thans Dr. Kromsigt e.a. spreken van een „volksverbond" in verband met met de „volkskerk", op grond waarvan ze alle kinderen doopen, ook van geheel ongeloovlge ouders, k Lasco was in dat opzicht zelfs nog strenger dan Calvtjn, want h^ wilde geen kinderen van Roomsche ouders doopen, maar alleen van die ouders £e lid der Kerk waren: „opdat onze Kerken zeker mogen zijn, zegt h^, dat de kinderen die ten doop worden aangeboden, het zaad 4n van hen, die zich aan onze Kerken hebben aangesloten, moet de vader van het te doopen kind of de getuige publiek verklaren, dat dit kind het zaad onzer Kerk is" (i Lasco II, p. io6). Van een principieel onderscheid met Calvijn is dus geen sprake; zooals uit de aangehaalde woorden bl^kt, werd geen kind ats „zaad der Kerk" beschouwd, wanneer het niet uit geloovige ouders geboren was. Maar wel had deze eigenaardige opvatting van a Lasco toch invloed op de positie, die de ouders en doopgetuigen b^ den doop innamen. Waar Calvijn er meer den nadruk op legt, dat de ouders hun kinderen ten doop aan bieden als hun zaad, daar overheerscht bij è Lasco de gedachte (ook al is hij zichzelf niet altoos gelijk gebleven) dat de Kerk b^ den doop optreedt, om de kinderen aan te bieden als senten Ecclesiae, als zaad der Kerk. Aangezien heel de gemeente dit natuurlek niet doen kon, doet ze dit door middel van enkele leden der gemeente, die dan optreden e: i nomine Ecclesiae, d.w. z. uit naam der Kerk, è Lasco noemt daarom deze personen fublici testes, d.w.z. publieke getuigen, dat het kind een kind der gemeente Is, en verklaart dat ze velut manus quaedam totius Ecclesiae z^n, d.w.z. als 't ware de hand van heel de gemeente zQn, die deze kinderen ten doop aanbiedt. Ook de doopvragen worden door deze gedachte zeer sterk beheerscht; de eerste doopvraag luidt toch: of deze kinderen, wellce g^ ten doop aanbiedt, het zaad van deze onze Kerk zijn, opdat ze wettig door onzen dienst gedoopt mogen worden? En de derde doopvraag: of gij ten slotte erkent, dat het uw plicht Is evenals van de geheele gemeente, deze kinderen, wanneer zij volwassen beginnen te worden, te onderwazen in de ware kennisse en vreeze Gods? Natuurlek sluit ï Luco daarom de vaders van de gedoopte kinderen bij den doop niet uit; wanneer ze aanwezig zijn, zoo wordt In de derde doopvraag gezegd, moeten ook zij deze belofte afleggen en zelfs erkennen, dat deze taak la de eerste plaats op hun schouders rust; ma» de doopgetuigen nemen hier toch een andere plaats In dan bij Calvin, ze treden hier meer op den voorgrond, representeeren de gemeente en hebben In zekeren zin naast de ouders een zelfstandig ambt.

Het is daarom ook niet onbegr^pelijk, dat de meer beslist Calvinistische elementen onder de Nederlandsche vluchtelingen te Londen wel eenig bezwaar hadden tegen dit doopgetuigenstelsel. Nog ernstiger werd dit verzet, toen de Kerkeraad In 1563 beslist den elsch stelde, dat naast de ouders deze doopgetuigen moesten optreden, en daarmede dwang aandeed aan de consclentifin. IKt leidde dan ook tot een bitteren str^d, die jarenlang de gemeente in groote beroering gebracht heeft en oorzaak Is geworden, dat zelfs van de voornaamste buitenlandsche Gereformeerde Kerken advies is ingewonnen over dit doopgetuigenstelsel. Wen str^d hier uitvoerig te verhalen, behoeft niet, want Dr. A. A. van Schelven heeft dit in zijn uitnemend proefschrift over de Nederlandsche vluchtellngen-kerken der ifie en 17e eeuw reeds gedaan, al heeft h^ »> • I. aan de oppositiepart^ niet genoeg recht laten wedervaren. Dat er aan twide Itanten door overdriving gezondigd Is en de tegenstanders van. het doopgetuigenstelsel wel wat te kras z^n opgetreden, zal •«der, die de stukken leest, hem toegeven, maar geheel ongerechtigd was hun protest toch niet. Er school metterdaad in deze opvatting van het doopgetuigenstelsel nog een overbl^fsel van den Roomschen zuurdeesem, «n Calvin heeft veel juister standpunt Inge< nomen door het optreden dezer doopgetuigen naast de ouders nooit verplichtend te steUen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Ouders of getuigen?

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1913

De Heraut | 4 Pagina's