Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

van de breking des Broods.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

van de breking des Broods.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

III

Uit de uitvoerige citaten, die ik een vorig maal uit Calvijn's werken aanhaalde, is thans wel gebleken, hoe onjuist de voorstelling van Prof. Kruyf is, alsof Calvijn »van de s)'mboliek der breking niets wilde weten". Het tegendeel staat thans vast; Calvijn heeft niet alleen op deze symbolische handeling nadruk gelegd, maar hij heeft zelfs de Gereformeerde Kerken in Zwitserland, die dit gebruik niet hadden, aangespoord om het in te voeren.

Aan Prof. Gooszen, die althans iets meer studie van de werken van Calvijn gemaakt heeft, is dit dan ook niet geheel verborgen gebleven. Al dient zijn boek over den »Heidelbergschen Catechismus en het boekje van de breking des broods", om aan te toonen, dat deze ceremonie van Zwingliaanschen oorsprong en daarom kenmerkend is voor het Zwingliaansche karakter van de Kerken, die deze ceremonie later hebben ingevoerd, toch moet hij zelf bij de bespreking van Calvijn's Avondmaalsformulier, zij het dan in een noot onderaan op blz. 336, erkennen, dat Calvijn zoowel in zijn Commentaar op I Cor. 10:16 als in de uitgave der Institutie van 1546 aan de breking des broods bij het Avondmaal wel zekere beteekenis heeft toegekend. De indruk hiervan moet echter terstond weer verzwakt worden door de opmerking die hij er aan toevoegt, dat »de groote menigte Calvijn's Institutie niet las, maar wel in aanraking kwam met Calvijn's Avondmaalsformulier, " waarin over deze breking des broods niet gesproken werd. »Zoo trad, zegt hij, de ethische beteekenis van de breking des broods op den achtergrond en werd deze ceremonie voor de meesten een onbegrepen symbool.« Dat dit niet veel meer dan een b uitvlucht is, behoeft wel niet in den breede w te worden aangetoond. Waar het hier vooral b gaa, t om den invloed door Calvijn uitgeefend op de-Gereformeerde Kerken buien Geneve, is het natuurlijk pure dwaaseid, te beweren, dat de groote menigte n deze Kerken Calvijn's Institutie niet as, maar wel met Calvijn's Avondaalsformulier in" aanraking kwam, want it Avondmaalsformulier was aan de meesten hunner juist onbekend, .terwijl. de Intitutie schier in aller handen was En zelfs wat de inwoners van Geneve betreft gaat deze .opmerking niet op, want toegegeven al, dat Calvijn's Institutie hier niet zoo algemeen gelezen • werd, dan heeft Calvijn door zijn mondeling onderwijs in zijn catechisatie eii prediking heusch wel gezorgd, dat de ceremonie van de breking des broods geen »onbegrepen symbook bleef; het bewijs daarvoor ligt in de prediking van Calvijn over I Cor. 10, waaruit ik een vorig maal een citaat meedeelde.

Intusschen mag geconstateerd, dat Prof. Gooszen, hoe onvolledig zijn onderzoek van Calvijn's werken was, in deze noot toch moest toegeven, dat Calvijn wel aan deze symboHsche handeling hechtte en dat ze te Geneva, zij het dan als «onbegrepen symbool, * wel in zwang is geweest.

Feitelijk is hiermede het geding beslist. Want indien Calvijn aan deze ceremonie wel waarde hechtte en ze te Geneve in gebruik was, dan kan de invoering dezer ceremonie in een of andere Kerk ook nooit als een bewijs gelden, dat deze Kerk niet Calvinistisch, maar Zwingliaansch gezind was. Zelfs kan Prof. Gooszen zich niet verschuilen achter de uitvlucht, dat volgens hem te Geneve de ethische beteekenis van dit symbool op den achtergrond trad, want het staat historisch vast, dat deze zoogenaamde ethische beteekenis juist door Calvijn op den voorgrond is gesteld, gelijk later zal blijken. Bovendien, als Prof. Gooszen op blz. 371 over de liturgie onzer oudste Nederlandsche Kerk handelt, dan zegt hij uitdrukkelijk, dat deze liturgie de Breking des Broods — dus niet de ethische beteekenis, maar de ceremonie zelve — tot het »rein gebruyckdes Nachtmaels« rekende, en als hij hieraan toevoegt, dat dit geschiedde t> op het voetspoor van Zurichi., evenals alle andere Gereformeerde liturgiën dit deden uitgenomen de Geneefsche, dan is de bedoeHng wel degelijk den indruk te geven, dat onze Gereformeerde Kerken in Nederland, door deze ceremonie in te voeren, het voorbeeld van Zurich volgden in tegenstelling met de liturgie van Calvijn.

Het is daarom, dat ik tei\ slotte nog heb aan te toonen, dat onze Nederlandsche Kerken deze ceremonie juist niet« op het voetspoor van Zurich" hebben overgenomen, maar »op het voetspoor van Calvijn". Te Zurich had deze ceremonie toch een geheel andere beteekenis en een geheel andere plaats in de liturgie dan in de liturgie van Calvijn, en onze Nederlandsche Kerken hebben welbewust vóór de liturgische opvatting van Calvijn en tegen die van Zurich gekozen. Wil men uit zulk een liturgische quaestie dus eenig bewijs putten, naar welken kant de sympathieën onzerrNederlandsche Kerken uitgingen, dan. wijst de invoering dezer ceremonie .yeelegr op vöorkeer voor Calvijn.

Voordat ik dit historisch verband tusschen onze Avondmaalsliturgie en "die van Calvijn in hét licht stel, dient echter eerst het misverstand te worden afgesneden, alsof de liturgie van Geneve bepaaldelijk wat het liturgische gedeelte betreft, waarom het hier gaat, ons een juist en betrouwbaar beeld zou geven, hóe Calvijn den eeredienst wilde ingericht hebben.

Ongetwijfeld is het waar, dat Calvijn deze liturgie voor de Kerk te Geneve heeft opgesteld, en daar ze later in zijn werken is opgenomen, heeft men langen tijd in haar de uitdrukking gezien van Calvijn's ideaal van den eeredienst. Dit hangt dan weer saam met de onjuiste voorstelling, die men zich gemeenlijk vormt van de positie, welke Calvijn te Geneve innam, alsof hij daar als oppermachtig heerscher heel het kerkelijk en staatkundig leven naar zijn hand zette en daarom al wat te Geneve op kerkelijk en politiek gebied verordend werd, als vrucht van Calvijn's geest moet worden beschouwd. Nu weet ieder deskundige wel, dat deze voorstelling geheel verkeerd is, want dat in 1541, toen Calvijn te Geneve terugkeerde, zijn positie nog zeer wankel stond en hij met groote voorzichtigheid moest optreden, om zijn invloed niet te verspelen. Zijn Kerkenorde, toen te Geneve ingevoerd, draagt op tal van punten het karakter van een compromis, een zich aanpassen aan de bestaande toestanden te Geneve, waarom men dan ook uiterst voorzichtig moet wezen met op deze Kerkenorde als uitdrukking van Calvijn's ideaal zich te beroepen. En waar Calvijn reeds in de ordening van het kerkelijk leven zooveel moest toegeven, daar gold dit nog veel sterker ten opzichte van de inrichting van den eeredienst. Calvijn is op het stuk der liturgie nimmer een drijver geweest; hij heeft van liturgische ceremoniën nooit eeö hoofdzaak willen maken ; eer is bij, zooals hij zelf verklaarde, wel eens te gemakkelijk geweest, om ter wille van den toestand te Geneve afstand te doen van ceremoniën, die hij zelf nuttig en goed oordeelde. .Nu kenmerkte de geest der Genefsche bevolking zich door een zekeren afkeer van uitwendige ceremoniën; men had weinig behoefte aan wat de Franschen »culte« noemen. Zoo wilde men, om slechts dit eene voorbeeld ~te noemen, te Geneve niets weten van de handoplegging bij de bevestiging der predikanten, en hoezeer Calvijn dit gebruik, omdat het Apostolisch was, ook aanbeval, hij heeft er zich toch in moeten schikken, dat het te Geneve niet is. ingevoerd. Men doet Calvijn daarom onrecht aan, wanneer men naar deze liturgie van Geneve zijn liturgische denkeelden beoördeelen wil. Prof Doumerguey iens gezag in deze zaak wel niemand etwisten zal, heeft in zijn Essai sur

l’histoire du culte réformé i8go, daarom volkomen terepht gezegd: »Ce que nous appelons par erreur Ie culte calviniste, c'est Ie culte, qui devrait être appelé genevois. Les reproches de froideur, de sécheresse, de monotonie atteignent (dans la mesure oü ils sont justes) Ie culte genevois, l'esprit genevois et non Ie culte calviniste, l'esprit calviniste. Calvin a cru. devoir ceder èi l'esprit genevois en fait de culte et de cérémonies'^(p. 101)1).

Het is daarom gelukkig, dat v/e. naast deze liturgie van Geneve nog een andere hebben, die veel zuiverder Calvijn's liturgische denkbeelden ons weergeeft. Niet alleen te Geneve heeft Calvijn den eeredienst in te richten gehad, maar evenzeer te Straatsburg, waar hij van 1538—1541 predikant was bij de Fransche vluchtelingen-gemeente.

Hier nu was Calvijn niet gebonden aan allerlei bestaande usantiën en gewoonten; hier had hij ook geen rekening te houden met volksvooroordeelen of met de inmenging eener bemoeizieke overheid; bovenal hier had hij een groep geloovigen te leiden, die gaarne naar zijn woord luisterden. Hier kon Calvijn derhalve veel vrijer de vleugelen uitslaan en den eeredienst inrichten zooals hij dat zelf wilde. Wie Calvijn's ideaal wil leeren kennen, moet daarom niet naar Geneve, maar naar Straatsburg gaan. »La liturgie, zegt Prof. Doumergue terecht, qui représente Ie mieux les idees de Calvin cejn'est pas celle de Geneve, c'est celle de Strasbourg" (blz. 102) 2).

Nu wist men vroeger aangaande deze Straatsburgsche liturgie van Calvijn weinig af, omdat ze geheel onbekend was, ea men kon dus ook niet nagaan, welken invloed deze liturgie had uitgeoefend op de wordingsgeschiedenis van de liturgie der andere Gereformeerde Kerken. Eerst dank zij de nauwkeurige onderzoekingen van den lateren tijd is over deze liturgie van Straatsburg veel meer licht opgegaan, en het is wel een ernstige fout van Prof. Gooszen, dat hij van de resultaten van dat onderzoek geen kennis heeft genomen en daarom met den invloed dezer Straatsburgsche liturgie ook op onze Gereformeerde Kerken in Nederland geen reke-, nnig heeft gehouden, niettegenstaande de zeer verdienstelijke dissertatie van Dr. Gobiys du Sart over de Geschiedenis van de liturgische geschriften der Hervormde Kerk reeds in 1886 hierop gewezen had.

Wat deze Straatsburgsche liturgie van Calvijn betreft, zijn we thans zoo gelukkig drie onderscheidene uitgaven hiervan te bezitten. De oudste uitgave, die Calvijn zelf te Straatsburg bezorgd heeft, en die in 1540 of 1541 moet zijn uitgekomen, bezitten we wel niet meer, maar we hebben drie uitgaven, door Calvijn's opvolgers te Straatsburg in het licht bezorgd. De eerste is die van 1542, uitgegeven door Pierre Brully, die Calvijn's onmiddellijke opvolger is geweest; deze uitgave is nog met een voorrede door Calvijn zelf voorzien. Ze wordt gewoonlijk de pseudo-roomsche genoemd, omdat de drukker op den titel vermeldt, dat ze met privilegie van den Paus is uitgegeven. Het eenig overgebleven exemplaar bevindt zich te Geneve; O. Douen heeft haar grootendeels afgedrukt in zijn Clement Marot et Ie Psautier Huguenot. Een nieuwe uitgave werd in 1545 bezorgd door den predikant Garnie, die in dat jaar, na Brully's marteldood in de Zuidelijke Nederlanden, aan het hoofd der gemeente kwam te staan, en" de geleerde uitgevers van Calvijn's werken Baum, Cunitz en Reuss hebben deze editie doen afdrukken in hun noten onder de uitgave van de liturgie van Geneve in t. VI p. 173 en v.v.

Terwijl we eindelijk nog een derde beschrijving hebben van den eeredienst te Straatsburg in de Sacra Liturgia, in 1551 uitgegeven door Valerand PouUain, destijds predikant der Fransche vluchtelingengemeente te Glastonburg in Engeland, Deze laatste liturgie, waarvan o. a. een exemplaar zich bevindt op de Groninger bibliotheek, was wel reeds lang aan de. schrijvers over onze liturgie bekend en haar groot belang voor den oorsprong onzer eigen liturgie werd ook algemeen toegestemd, maar men hield haar voor een eigen schepping van Poullain, die haar voor de Fransche vluchtelingen in Engeland zou hebben opgesteld. Eerst Dr. Gobius du Sart heeft op de onjuistheid dezer voorstelling, gewezen en aangetoond, dat deze liturgie niet anders is dan de Straatsburgsche liturgie van Calvijn. Poullain zelf deelt dit in zijn voorrede mede; hij zegt, dat hij in deze liturgie niet anders gaf dan de inrichting van den eeredienst te Straatsburg, zooals hij dien daar gevonden had, toen hij acht jaar geleden (dus in 1543) bij deze gemeente ouderling was geworden. In deze liturgie had hij, zooals hij getuigt, niet één woord veranderd, en tot staving hiervan beriep hij zich op het getuigenis van Bucer en Martyz, die toen in Engeland vertoefden en die de gemeente van Straatsburg van nabij hadden gekend. De waarheid van dit getuigenis is gebleken, nu de oudste uitgaven der Straatburgsche liturgie zijn teruggevonden. Een zoo gezaghebbend geleerde als Alfred Erichson zegt dan ook in zijn: Die Calvinische und Altstrassburgische Gottesdienstordnung, 1894, blz. 9: «Erwahnet sei noch dass die in Londen 1551 gedrückte Liturgia Sacra den liturgischen Teil der beiden Strassburgischen Publicationen van 1542 und 1545 aufsGenaueste wiedergiebt".3)

Is het dank zij deze bronnen thans mogelijk geworden, ons een voorstelling te vormen van den eeredienst zooals Calvijn dezen te Straatsburg heeft ingericht, dan blijkt, wanneer men deze Straaftsburger liturgie met die van Geneve vergelijkt, dat bij groote overeenkomst tusschen beide, er tegelijk een typisch verschil is. De overeenkomst treedt het sterkst voor den dag in het zoogenaamde didactische of leerstellige deel van de liturgie, wantdit deel heeft Cal^ vijn schier onveranderd uit de Straatsburgsche liturgie in die van Geneve overgenomen. Het verschil daarentegen raakt het liturgische gedeelte, want dit is in de Straatsburgsche liturgie veel rijker ontwikkeld dan in de liturgie van Geneve. Indien we dus weten willen, hoe Cafvijn het Avondmaal bediend wilde hebben, dan moet dus in de eerste plaats gerekend worden met de Straatsburgsche liturgie, en wel met de uitgave door Poullain ons bezorgd. Want wel is de uitgave van Poullain de jongste van de drie, maar Poullain teekent ons den eeredienst, zooals hij dezen in 1543 gevonden heeft in Calvijn's gemeente, en hij geeft alleen uitvoerig en nauwkeurig de liturgische bijzonderheden weder.

Zijn uitgave is daarom èn het volledigst èn het meest betrouwbaar.

1) Wat wij bij vergissing deri'calvihistischen eeredienst noemen, is de eeredienst, die eigenlijk genoemd moest worden de eeredienst van Geneve. Het verwijt tegen dezen eeredienst ingebracht, dat hij koud, droog en eentonig zou wezen, raakt (voorzoover dit verwijt juist is) den eeredienst en den geest van Geneve, maar niet den eeredienst en den geest van Calvijn. Calvijn heeft gemeend op het stuk van den eeredienst en de ceremoniën te moeten toegeven aan den geest, die te Geneve heerschte.

2) De liturgie, die het best de idééën van Calvijn weergeeft, is niet die van Geneve, maar die van Straatsburg.

3) Vermeld zij nog, dat de in Londen 1551 gedrukte Liturgia sacra het liturgisch gedeelte van de beide Straatsburger uitgaven van 1542 en 1545 op 't nauwkeurigst weergeeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 oktober 1913

De Heraut | 4 Pagina's

van de breking des Broods.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 oktober 1913

De Heraut | 4 Pagina's