Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zelfs des nachts rust zijn hart niet”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zelfs des nachts rust zijn hart niet”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want alle zijne dagen zijn smarten, en zijne bezigheid is verdriet; zelfs des nachts rust zijn hart niet. Datzelve is ook ijdelheid. Pred. 2 : 23.

Althans de jongeren onder ons rekenen veelal met den nacht niet. Zóó als ze zich nederleggen, slapen ze in, en worden niet eer wakker eer het uur van opstaan sloeg. De Schrift daarentegen kent den nacht zoo heel anders. Veel zelfs komt in de Schrift de nacht ter sprake, maar dan meestal gansch niet als van beduidenis ontbloot. Als ge de Schrift op dit punt doorloopt, ontvangt ge veeleer telkens den indruk, dat de nacht niet maar slaap kan brengen, maar ook wel degelijk een stuk van ons kven ka.n zijn.

Ook op een in stille sluimering doorgebrachten nacht wordt nadruk gelegd, omdat in rustigen slaap onder ernstige omstandigheden een bijzondere gunste Gods ons deel kan zijn. Toen David vluchtte voor Absalom, en hij op weg, in zijn tente, een heerlijken, ongestoorden slaap had genoten, riep hij 't zoo dankbaar uit: »Ik lag en sliep gerust, van 's Heeren trouw bewust, tot ik verkwikt ontwaakte. Want God was aan mijn zij. Hij ondersteunde mij in 't leed dat mij genaakte". En toen hij den dag daarop zijn vlucht moest voortzetten, en het weer nacht werd, betuigde hij in stil vertrouwen: »Ik zal in vrede nederliggen en slapen., want Gij, o HEERE, alleen zult mij doen zeker wonen”.

In ernstige omstandigheden, als 't alles ons spant en onrustig maakt, is gemis aan slaap soms oorzaak van zoo bange gevolgen. Hoe menige veldslag is niet verloren, omdat de veldheer geen oog dicht kon doen, daardoor vermoeid op stond, en niet helder genoeg was, om den slag te leiden. Napoleon, van wien men zegt-dat hij een pols had van nog geen SO slagen, sliep meestal vast, en dankte daaraan niet 't minst zijn schitterende triomfen. En zoo is 't bij Jericho toen met David ook geweest.

Maar zonder levensteeken is de nacht, gelijk de Schrift ons dien teekent, vaak niet. Hoe dikwijls lezen we niet van nachten, waarin God de Heere gedachten en nachtgezichten schonk, die den geest ontroerden en voor den komenden dag leiding gaven. Onrust in den geest kan den ganschen nacht den slaap weren. Zoo lezen we van Samuel, dat hij na Sauls afval »tot den HEERE riep den ganschen nacht". Sprak Elihu 't niet uit, dat God soms »psalmengeeft in den nacht? " Juist in den nacht kan de ziel zoo innig en met niet aflatende kracht naar haar God dringen. Zooals 't in Psalm 6 heet: Den ganschen nacht doorweek ik mijn bed met mijn tranen". Ook bij Asaf vinden we dit: In den nacht, zoo zingt hij, overleidde ik in mijn hart, en mijn geest onderzocht", juist in den toon, waarin David dankte : »In den nacht onderwijzen mij mijne meren«, of gelijk Jesaialiet betuigde: Metmijnziel heb ik u begeerd in den nacht.« En nog sterker is, wat we in Ps. 139 : 11 lezen, 'dat als de Psalmist in de duisternis van den nacht vergetelheid zocht, juist sde nacht een licht om hem was«.

Vooral de gemeenschap met God kan in den nacht zoo sterk uitkomen. Zoo in Ps. 17 : 3: Gij hebt mijn hart beproefd, des nachts bezocht. Gij vindt niets«, gelijk ook Asaf 't uitroept, dat »hij zijn hand des nachts naar God had uitgestrekt, en van zijn gebed niet af kon laten.« Ook de uitroep: Des nachts ben ik uw naams gedachtig geweest», spreekt van gelijken nachtelijken omgang met zijn God. En wat wel het opmerkelijkst van alles is, ook van onzen Heiland lezen we, dat Hij, »als het nog diep in den nacht was, opstond, en uitging naar een woeste plaats om te bidden.? (Mark. 1 : 35). Elders weer, dat »Hij den den nacht overbleef in het gebed.* (Luk. 6:12.) En tijdens zijn verblijf in Bethanië lezen we, dat hij des daags leerde in den tempel, maar des nachts uitging en vernachtte op den Olijfberg*. Ook zegt 't verhaal van Nicodemus, hoe Jezus h zelfs in 't nachtelijk uur te vinden was voor h wie hem zochten. Al te gader aanduidingen, dat l de nacht nog veel hoogere beteekenis kan hebben, e dan om onze vermoeide leden de kracht te her­ g geven. Zelfs in den slaap spreekt de Schrift g van geestesgemeenschap met onzen God: Als ik l wakker word, zoo ben ik nog bij u.« Bewijs dat hij e ook in zijn slaap de gemeenschap met zijn i God gesmaakt had.

Toch kan gelijke onrust uit geheel andere o p oorzaak in 't hart sluipen. Het kan zijn, dat de veelvuldigheden des levens den geest spannen, dat allerlei plannen en voornemens zich in ons denken doorkruisen, en dan, zegt Salomo iia zijn Prediker, geeft dat zulk een verdriet en zulk een worsteling, dat al zijn dagen hem smart brengen, en t, dat zelfs des nachts zijn hart niet rust^. En ook hiervan, zegt hij, is ijdelheid en kwelling' des geestes.

Nu kan dit komen van erge vermoeienis en inspanning van onzen geest, maar talloos zijn toch de denkers en de mannen van zaken, die van zulk een slaaproovende inspanning niet kunnen aflaten. Dat begint al met wie een examen te doen heeft; dat gaat door bij het overladen van het geheugen; en dat volgt ons in 't leven, als zware verantwoordelijkheid op ons komt te rusten. De man die op de locomotief van den nachttrein het eind der nachtelijke uren verbeidt, is het getrouwe beeld van wat vooral in onze dagen ook in de donkerheid van den nacht van zoo menig denker en doener gevergd wordt. In de dagen van Asaf was de nacht vanzelf stil, en spande de drift van het leven de zenuwen niet half zoo sterk als thans. Zet daarom vrij op wat David en Asaf klaagden, nog een exponent voor onze dagen. Vergeet ook de wacht bij het krankbed niet, en de wacht die in den nacht de roofzucht van den inbreker in toom moet houden. Denk aan wat de pers, wat de telegraaf en zooveel meer, wat zelfs de machine in de fabriek eiken nacht aan inspanning vergt, en ge gevoelt hoe op alle punten de nacht in dagdrukte is omgezet.

Voeg daar nu bij, wat de zonde aan de rust van den nacht ontsteelt. Hoe slapeloos de nacht vaak is voor wie speelt aan de Beurs en geen rust kan vinden eer zijn lot beslist is. En ook, hoevelen den slaap maarniet vatten kunnen, omdat ze zinnen en peinzen op een boos stuk, dat hun geen rust laat. In alles zoo de lijnrechte tegenstelling van wat de Hernhutter zong: »Laatmij slapend op u wachten, Heer, dan slaap ik zoo gerust. Geef mij heilige gedachten en wees in den droom mijn lust!

En toch mag nog steeds gezegd, dat de overgroote meerderheid, op het platteland en in de steden, des avonds moede zich neervlijt, en inslaapt, om niet vóór de morgen wekt, weer wakker te worden. Vooral de groote heirschare die lichamelijken arbeid verricht, slaapt in den regel zijn tijd uit; en alleen de geestesarbeid geeft de spanning, die slaap rooft of althans aan diepte doet verliezen. Het zeer jonge kind slaapt twintig uur in 't etmaal. Die slaap in slaapovergang houdt aan tot 't twaalfde jaar zijn einde vond. En dan is er wel afneming, maar toch zoo, dat de onrust op zijn leger eerst veel, veel later den nacht komt bederven; wat er dan op uitloopt, dat de oude van dagen, zooals de Prediker zegt: «opstaat met de stem van 't vogeltje».

Ook hierin echter leeft nog niet de ernst op, die door den nacht in ons wezen komt, en wie zich inbeeldt dat na het intreden van het donker de eenige vraag blijft hoe we 't spoedigst in diepen slaap verzinken, toont de beteekenis van den nacht nog niet te verstaan. Het stil worden van de wereld om ons heen, moet ons oor luisterend maken voor de stemme van hooger, die bij het rumoer des daags verstoord wordt. De nacht roept tot het gebed, en geen gebed doet zoo weldadig aan, als de bede die opklimt als we 's avonds laat onze knieën voor onzen God hebben gebogen. Wie dat voelt, bidt niet in bed, om half overluid zijn Amen te fluisteren. Eer integendeel voelt, wie bij het ingaan van den nacht zijn God zoekt, hoe, nu de wereld wijkt, het nabijzijn bij zijn God hem zooveel lichter en liever is geworden. Voegt zich nu bij dat gebed in de vereenzaming der ziel, zelfonderzoek, naar eigen doen op den verloopen dag en naar de innerlijke gesteldheid, wegens het niet met God ons samenvoegen en 't niet kwijten van plicht en roeping, dan kan die ure voor het slapen gaan, ons zoo rijk worden voor ons hart. Ja, dan is 't bij 't inslapen niet: »Nu ga ik droomens, maar wel: nu geef ik mijn persoon en mijn hart en mijn gemoed en mijn geest aan mijn God over. Onderwijl ik dan slaap, zal mijn God in mij werkzaam zijn. En als ik dan ontwaak, zal 't een ontwaken zijn, niet enkel met hernieuwde kracht in 't lichaam, maar ook met vernieuwde sterkte in den geest. En de zegen en de vrucht zal voor wie 't zoo verstaat, een winste van dagen worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 november 1913

De Heraut | 4 Pagina's

„Zelfs des nachts rust zijn hart niet”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 november 1913

De Heraut | 4 Pagina's