Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het getuigenis van den Heiligen Geest.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het getuigenis van den Heiligen Geest.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naar aanleiding van onze kritiek op het referaat van Dr. Greydanus zendt deze ons het volgende schrijven:

Aan dê redactie van De Heraut.

Hooggeleerde Heer!

Vergun mij in het eerstvolgend nummer van uw blad deze regelen van verweer tegen uwe bespreking van mijn referaat in De Heraut van 30 Nov. j.l.

U oordeelde nadere begripsbepaling nood zakelijk. Doch is principieel de grond, waarop wij de H. Schrift als Gods Woord aanvaarden, verschillend van dien, waarop wij eenig deel der Schrift als tot den Kanon behoorende, aannemen ? M. i. niet (blz. 287). Volgens u wel? Zoo neen, dan is uwe opmerking niet ter zake. Zoo ja, dan verschillen wij in dezen van opinie. Voorts moet bedacht worden, dat mij slechts een beperkte tijd was toegewezen, waarom al wat achterwege blijven kon, moest weggelaten worden, of anders, zoo goed zoo kwaad het ging, ter aanvulling of verduidelijking in de aanteekeningen eene plaats moest vinden.

Dan meende u, dat het getuigenis des H Geestes anders moest opgevat worden, en in de Geref. belijdenissen anders was uitgedrukt. Hierbij had u eerst nauwkeurig moeten mededeelen, wat mijne bewering is, om daarna aan te toonen, , dat zakelijk door onze Geref. belijdenissen anders wordt geleerd. In beide schiet u te kort. Op blz. 288 bepaal ik scherp : «ofschoon onmisbaar noodig tot de erkenning der H. Schrift als Gods Woord, is toch dit getuigenis des H. Geestes niet de grond, waarop ons geloof in haar als het Woord van God rust, maar de kracht en werking, waardoor wij bekwaam en bereid worden, om haar als zoodanig te zien, en die er ons metterdaad toe brengt, haar als Gods Woord te erkennen.* Vgl. ook blz. 289, laatsten zin. Daar wordt dus onderscheiden tusschen grond èn kracht of werking, terwijl van deze kracht of werking drieerlei gezegd wordt: dat zij ons bekwaam maakt, en dat zij ons bereid maakt, en dat zij ons metterdaad brengt tot de erkenning (vgl. Dordtsche Letrr. III en IV, S 14). En dan wordt de Schrift de grond genoemd, maar het getuigenis des H. Geestes die 'kracht of 7verking, welke deze drie dingen tot 'stand brengt. Dat^is heel wat meer, dan afgeleid kon worden uit het enkele noemen van het »openen van het oog* (een beeld trouwens aan Calvijn ontleend, ; vgl. blz. 276, en aant. 48 op blz. 300), hetwelk u doet.

En nu tart ik u, om uit de Geref. belijdenissen of Calvijn aan te toonen, dat zij deze onderscheiding voor oogen hadden, en met het oog op deze onderscheiding het getuigenis des H. Geestes grond noemden, om daarmee zoodanige kracht of werking af te wijzen. Juist uw eigen vermeende sterkste bewijs, n. m. 1. dat uit de Fransche geloofsbelijdenis, zegt het soortgelijk als ik : ».... als wel DOOR het getuigenis en de inwendige overreding van den H. Geest, die ze ons doet onderscheiden van ....«

De eigenlijke kwestie schijnt u ook hier ontgaan te zijn.

Eindelijk zegt u, dat ik in dezen alleen a Marck citeer. Maar uit mijn voorafgaande opmerking blijkt wel, dat mijne vorige citaten uit Calvijn, Junius, e. a. en Nederl. geloofsbel hierbij geene tegenstelling vormen. Doch, en de verzvrijging daarvan stelt een zedelijk vraagstuk, ik haal juist in den tekst en vlak na het cijfertje., dat naar de aanteekening betreffende a Marck verwijst, een breed citaat aan van Dr. H. Bavinck, waarin deze precies hetzelfde zegt als ik., n. m. 1.: «nauwkeurig gesproken is het getuigenis des H. Geestes niet de laatste grond, maar het middel des geloofs. Grond des geloofs is en kon alleen de Schrift zijn .... het getuigenis des H. Geestes is de bewegende oorzaak, de causa efüciens, het principium per quod van het geloof. Wij gelooven de Schrift niet om., maar door het getuigenis des H. Geestes.* Inzonderheid wanneer men iemand, die niet de beschikking heeft over een blad ter zelfverdediging, beschuldigt, als u ook nu mij weer doet, zorge men te weten, waar het om gaat, en zóó te schrijven of te citeeren, dat geen twijfel rijzen kan aan goede trouw.

Met verschuldigde gevoelens,

S. GREIJDANUS. Zuid-Beijerland, 29 Nov. 1913.

Hoewel de toon van dit schrijven zeker niet uitmunt door hoffelijkheid, zijn we desniettegenstaande bereid Dr. Greydanus antwoord te geven op de door hem gestelde vragen.

Vooraf mogen echter een tweetal opmerkingen gaan over hetgeen men in het Parlement een «persoonlijk feit* zou noemen. Vooreerst, dat Dr. Greydanus meent, dat we zijn gevoelen niet juist hebben weergegeven, toen we schreven, dat hij het getuigenis des Heiligen Geestes o.i. te veel verzwakt had door het voor te stellen als een geopend worden van het oog om de Goddelijkheid der Schrift te zien. Ziehier wat Dr. Greydanus zelf schreef: «immers is ook het licht niet genoegzaam om ons te doen zien, maar hebben we daartoe ook een oog noodig, dat zien kan. Zoo moet daar ook innerlijke ontvankelijkheid bij ons wezen, waardoor wij het uitstralen van de Goddelijkheid der Schrift kunnen opmerken en met bewustheid waarnemen. Dat is het testimonium Spiritus Sancti, waar Calvijn van sprak« (p. 288). Daargelaten nu of deze voorstelling met Calvijn's gevoelen overeenkomt, blijkt uit' geheel den samenhang, dat Dr. Grey-' danus hier niet een objectieve voorstelling wil geven van wat Calvijn dacht, maar van hetgeen z. i. het getuigenis des Heiligen Geestes-is. Hij zegt niet: dit is de voorstelling, die Calvijn van het testimonium Spiritus Sancti had, maar dat is het testimonium Spiritus Siancti. Nu is het zeker waar, dat Dr. Greydanus verder het getuigenis des Heiligen Geestes ook een «kracht en werking* noemde, «waardoor wij bekwaam en bereid worden om de Schrift als Gods Woord te zien enz.*, waardoor het positieve en actieve element in dit getuigenis des Heiligen Geestes meer tot zijn récht komt, maar dit neemt toch niet weg, daf hij dit getuigenis eerst een «innerlijke ontvankelijkheid* had genoemd, waartegen ons bezwaar ging.

En in de tweede plaats acht hij het niet fair, dat we wel vermeldden, hoe hij voor zijn gevoelen zich beroepen had op a Marck, maar niet, dat hij ook een citaat uit Prof. Bavinck's Dogmatiek had overgenomen. Nu staat de zaak zoo, dat Dr. Gre)danus, waar hij als zijn gevoelen uitsprak, dat het getuigenis des Heiligen Geestes niet de grond is, waarom we aan de Schrift Goddelijk gezag hechten, maar de werking-des Heiligen Geestes, waardoor we er toe gebracht werden dit gezag te erkennen, verwees naar een noot, waarin alleen een citaat uit k Marck gegeven wordt; in dit citaat stond letterlijk, dat »we eigenlijk niet aan de Schrift gelooven om het getuigenis des Heiligen Geestes, maar door deszelfs werkingen, terwijl we aan den Geest geloof geven om de Schrift. «Dit gevoelen van a Marck, waarheen Dr. .Greydanus uitdrukkelijk verwees, achten we niet geheel in overeenstemming met hetgeen onze Confessie zegt. Nood zakelijkheifl om ook andere schrijvers, waarop Dr. Gre\-danus zich en in den tekst èn in vorige noten beriep, omdat ze z. i. zijn gevoelen déelen, was er voor ons niet. Het was voor ons voldoende de bron aan te wijzen, waar dit gevoelen het eerst gêvon den werd.

Wat nu de zaak zelve aangaat, zou het zeker een zeer interessante studie wezen, eens uitvoerig na te gaan, wat onze Gereformeerde Theologen van Calvijn af over dit getuigenis des Heiligen Geestes gezegd hebben. Dit hier te doen verbiedt ons de plaatsruimte, maar we willen wel althans met enkele citaten aan Dr. Greydanus toonen, dat de zaak heusch niet zoo een voudig is als hij zich haar voorstelt.

Prof. Scholten, aan wiens kennis van onze oude Gereformeerde Theologen wel niemand twijfelen zal, verklaart in zijn Leer der Hervormde Kerk 1861, ' Dl. I, blz. 190 en v. dat èn voor Calvijn èn voor onze Confessie èn voor onze latere Theologen «het gezag der Heilige Schrift hoe beslissend ook, niet de laatste geloofsgrond was, maar het getuigenis des Heiligen Geestes*. Evenzoo oordeelt, om ook dezen jongeren getuige te noemen, R. STAEHELIN, een der beste kenners van Calvijn in Duitschland, die in zijn artikel over Calvijn in Herzdg's Real-encyclopaedie' t. III op blz 663 en 672 en v.v. dit het eigenaardige van Calvijn's Theologie noemt, dat' hij het eerst onder alle Reformatoren de autoriteit \an de Heilige Schrift gegrond heeft (begründet) op het getuigenis des Heiligen Geestes.

En FR.LOOFS in zijn Dogmengeschichte, 1906, p. 883, zegt evenzeer, dat Calvijn de overtuiging van den Goddclijken oorsprong der Schrift voornamelijk grondde op het getuigenis des Heiligen Geestes.

En dat deze voorstelling niet zoo geheel onjuist is, blijkt wel, wanneer men Calvijn zelf opslaat. Slechts één citaat moge volstaan Na in lib. I cap. VII uitvoerig over het getuigenis des Heiligen Geestes gehandeld te hebben, zegt hij in cap. VIII § 1, dat de «zekerheid, die we aangaande de Schrift hebben, altoos twijfelachtig zal blijven, nisi hoc jacto fundamento, d.w.z. wanneer deze grondslag niet eerst gelegd is". In volkomen gelijken zin schreef VOETIUS in zijn Catechisatie over den Catechismus der Remonstranten p. 18, dat het getuigenis des Heiligen Geestes in de harten der geloovigen het is, «op welke alle geloof en verzekering eindelijk moet aankomen en rusten* en verklaarde RiVET, Opera Theol. 16S2, p. 864, tot 2, dat «we het getuigenis des Heiligen Geestes niet aanvoeren om daarmede anderen te overtuigen, die dit getuigenis niet in zich gevoelen, maar alleen, omdat ieder onzer belijdt, dat we daarin het laatste rustpunt vinden van ons geloof (qua in re quisque nostrum ultimo acquiescat profiteamur).

En wat onze Confessie betreft, beroept Dr. Greydanus er zich wel zeer handig op, dat in de Fransche Confessie niet staat om, maar door het getuigenis des Heiligen Geestes, maar hij vergeet, dat deze Confessie niet spreekt over den grond van ons geloof aan de Schrift, maar hoe we de Kanonische boeken van de andere onderscheiden ; de uitdrukking om zou in dat verband zinneloos geweest zijn. In onze Confessie staat daarentegen wel, dat «we deze Boeken voor heilig en kanonisch aannemen, omdat {en niet doordat) de Heilige Geest ons getuigenis geeft in onze harten, dat zij van God zijn en dewijl zij ook het bewijs van dien bij zich zelven hebben*. Indien Dr. Greydanus gelijk had, zou er hebben moeten staan: omdat ze het bewijs van dien bij zich zelven hebben, waarvan we overtuigd worden door den Heiligen Geest. Prof. Doedes in zijn De Nederlandsche Geloofsbelijdenis Dl. I blz. 46 geeft de bedoeling van dit Artikel dan ook kort aldus weer: «Al wat in de Schrift begrepen is, gelooven we zonder eenige twijfeling ie om de getuigenis, die zij ontvangen van den Heiligen Geest; 2e om de getuigenis, die zij geven enz.

Natuurlijk is met deze enkele citaten de zaak zelf nog niet uitgemaakt. De moeilijkheid zit hierin, wat men onder dit getuigenis des Heiligen Geestes bij Calvqn en onze Theologen te verstaan heeft. Op die vraag hopen we nog nader terug te komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Het getuigenis van den Heiligen Geest.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 1913

De Heraut | 4 Pagina's