Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. R. H. WOLTJER, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. HET WOORD GODS EN HET WOORD DER MENSCHEN. Utrecht — G. J. A. Ruys — 1913.

IV.

In dit mijn slotartikel over het boek van Dr. WOLTJER zal ik eerst het Ille hoofdstuk bespreken, om daarna nog enkele woorden te wijden aan het zooveel kortere BESLUIT.

Dat Ille hoofdstuk vormt het TWEEDE deel van het werk en heeft tot titel: DE NIEUWE ONTDEKKINGEN EN HET WOORD GODS.

In dit TWEEDE deel, dat een omwerking of liever nog, geheel nieuwe bewerking is van wat de hoogleeraar reeds in zijn Rotterdamsche REDE had geboden en dan ook in omvang het EERSTE deel van zijn boek verreweg overtreft, tracht hij het betoog te leveren voor zijn eerste stelling, ; Het is de stelling waaraan hij zelf, zooals ik verleden week schreef, hooger belang toekent > dan aan de tweede.

Deze eerste stelling luidt: »Wetenschappelijke bestudegring van het Woord Gods kan tevens strekken tot beter verstand van de nieuwe gegevens betreffende de heidensche Oudheid, die door de onderzoekingen van den laatsten tijd aan het licht gebracht zijn.”

Ligt de eenheid van het werk in de gedachte: »de wederzij dsche verhouding van Schrift en Oudheid en danbepaaldelijk^heidensche Oudheid, in verband met de nieuwe ontdekkingen", — in dit TWEEDE deel laat de auteur den nadruk vallen op de SCHRIFT, en wel zóo, dat hij zich tot taak stelt daarin aan te wijzen, welke beteekenis, in verband met die ontdekkingen, de SCHRIFT heeft voor de studie der heidensche Oudheid.

Ook hier weer treft de door mij, reeds een vorig maal, geprezen beperking.

Spreekt toch de stelling van „een beter verstand van de nieuwe gegevens betreffende de heidensche Oudheid" waartoe »wetenschappelijke bestudeering van het Woord Gods kan strekken", — bij de uitwerking blijkt, dat DR WOLTJER hier bepaaldelijk op het oog heeft ^het beter verstand van die nieuwe gegevens met betrekking tot de geschiedenis der Oudheid.

Maar, ook nog uit een ander oogpunt dan dat der bespreking is dit prijzenswaardig, en wel uit dat der christelijke wetenschap.

Wij hebben hier toch te doen met een eigenaardigheid van dit werk als philologische prestatie en tevens met een bewijzend teeken, dat ook deze hoogleeraar in de PHILOLOGIE aan onze Vrije Universiteit zijn studievak als christelijke, als gereformeerd-christelijke wetenschap beoefent.

Moge de in ons land gangbare indeeling der Universitaire wetenschap naar de bekende V Faculteiten al niet boven bedenking verheven zijn, uit encyclopaedisch oogpunt is het aan PROF. WOLTJER den vader, eens en voorgoed gelukt, het gebied van zijn Faculteit, die der PHILOLOGIE of »der Letteren en Wijsbegeerte», zuiver af te bakenen. Hij toch omschreef de PHILOLOGIE als de wetenschap van den, menschelijken' logos, die als woord èn gedachte zich uit in de taal of de philologie in enger zin, de geschiedetiis en de wijsbegeerte), een indeeling waarvan het beginsel voor het christelijk besef daarom van zooveel waarde is wijl het heenwijst naar den goddelijken Logos. Daarom kon de jonge Professor WOLTJER zijn boek dan ook betitelen: HET WOORD GODS EN HET WOORD DER MENSCHEN, immers daarin komt reeds uit de samenhang, dien ook hij ziet tusschen den Logos in God en den logos in den mensch.

Maar, en dit nu is juist het eigenaardige en kenmerkende waarover ik het hierboven had, als philolöog, als klassiek philoloog en dan bepaald als beoefenaar der GRIEKSCHE philologie, ziet WOLTJER dien samenhang ook in de geschiedenis en tpont hem u, in verband met de nieuwe ontdekkingen, aan in de geschiedenis, der OUDHEID. Voor zijn wetenschappelijk bewustzijn wordt die geschiedenis belicht door het in de Schrift vastgelegde Woord Gods. Bij zijn theorie, zijn beschouwing over de geschiedenis rekent hij met de gegevens der Schrift. Daardoor wordt zijn »wijsbegeerte der geschiedenis", indien ge zoo wilt, beheerscht door de eeuwigheidsgedachten der bijzondere Openbaring, — tot een christelijke.

Dat dit christelijke hier het specifiek gereformeerde is, blijkt uit het EERSTE van de drie onderdeden, waarin hij dit zijn TWEEDE deel gesplitst heeft.

Ook in dit TWEEDE toch is de driedeeling gevolgd en hebben wij dus weer, als bij het EERSTE, een kop, een moot en een staart; echter met dit verschil, dat hier wat in den staart zit, naar het mij althans toeschijnt, het belangrijkste is.

Maar, laat mij van wege »de overzichtelijkheid", vóór ik den inhoud deze drie onderdeelen bespreek, hun titels noemen.

Voorop gaan weer: sPrincipieele beschouwingen", dan volgt: »De geschiedbeschouwing der Schrift" en ten laatste komt, waar het eigenlijk om gaat: »De geschiedenis der Oudheid op grond der nieuwere ontdekkingen en onderzoekingen, in verband met de geschiedbeschouwing der Schrift”.

In: > Principieele beschouwingen" beweert DR. WOLTJER, dat wat hij in dit TWEEDE deel onderneemt : de waarde der Schrift ter verklaring van de geschiedenis der heidensche Oudheid, in verband met de nieuwe ontdekkingen, in het licht te stellen, — bij hen, die niet gelijk wij, de Schrift erkennen als het Woord van God, geen instemming vindt. Men zou tegen deze zijn bewering kunnen aanvoeren, dat ook door Oriëntalisten, die niet tot de Schrift-geloovigen zijn te rekenen, het O. T. van niet geringe waarde geacht wordt voor de kennis van de geschiedenis der Semitische religies, maar men zou dan vergeten, dat WOLTJER hier bepaald op het oog heeft: de geschiedbeschouwing der Schrift.

Verder is dit onderdeel niet zonder belang, doordat het gereformeerde standpunt ten opzichte van het probleem Schrift-Oudheid er in wordt beschreven als de synthese van een antithese.

De antithese is dan: het sreligions-geschichthche" standpunt, waarop bij de Schrift de ^, ? (/^róy^tf factor wordt weggecijferd en „de leeringen der Schrift uit in de heidensche oudheid werkende factoren worden afgeleid", — tegenover wat DR. WOLTJEB noemt: »het methodische of isoleerende standpunt", waarop bij de Schrift de menschelijke factor wordt weggecijferd. De synthese is, het gereformeerde standpunt waarop beide factoren tot hun recht doet komen.

Ik kan niet nalaten, hier mijn dank te betuigen aan den Schrijver voor de waardeerende wijze waarop hij, ter oriënteering van het sreligions-geschichtliche" standpunt, verwijst naar' de laatste rectorale rede van ook mijn diepbetreurenden ambtgenoot en vriend BIESTER-VELD : DE JONGSTE METHODE OVER DE VER­ KLARING VAN HET NIEUWE TESTAMENT.

Het tweede onderdeel: „de geschiedbeschouwing der Schrift" vormt den grondslag voor het derde.

DR. WOLTJER zegt hier bekende dingen, maar zijn verdienste is daarbij, dat hij ze zóo zegt, dat zijn lezer, zoo noodig, een helder fnzicht krijgt in de geschiedbeschouwing der Schrift. En die beschouwing is dan. Iaat het mij met zijn eigen woorden zeggen, »dat de historie der Oudheid voor haar (de Schrift) is de historie van het menschelijk geslacht in zijn val en verlossing ; dat voor haar heel de strekking dier historie is de voorbereiding van deze verlossing en van de komst van Gods Koninkrijk onder alle volken”.

En zoo komt de schrijver dan tot het laatste, meest omvangrijke onderdeel van dit zijn TWEEDE deel: DE NIEUWE ONTDEKKINGEN EN HET^WOORD GODS.

Hij toontjiier aan hoe wij, ook naar de geschiedbeschouwing der Schrift, op grond der nieuwe ontdekkingen de Oudheid leeren bezien als een geheel.

Inzonderheid is^.hier lezenswaardig zijn voortreffelijke schets der historische ontwikkeling van de 15e eeuw vóór tot het begin onzer jaartelling in verband met de komst van den Heiland.

Hij stelt hier, in verband met Assyrië en het Rijk der Chaldaeën, de beteekenis der Assyrisch-Babylonische ballingschap in een helder licht, om na een aan de nieuwste literatuur ontleende beschrijving van: de Joden in Palestina na de ballingschap, het Perzische wereldrijk als wegbereider voor het Hellenisme te teekenen.

Met name in wat dan volgt over de voorbereiding van het Hellenisme in de historie van Hellas en over het Hellenisme zelf, is Dr. WOLTJER, als beoefenaar van de Grieksche philologie, in zijn kracht.

Voor heel deze schets mogen allen, die zich willen inleven in een christelijke beschouwing van de geschiedenis der Ondheid, den hoogleeraar dankbaar zijn. Hier vindt men in een kort bestek schatten van kennis bijeen, die veler bestaande kennis niet alleen zullen verrijken, maar ook kunnen verhelderen.

In het BESLUIT van wat ik in den aanvang, en zeker niet ten onrechte, noemde zijn voorname boek, vat de geachte schrijver zijn betoog saam in deze echt christelijke woorden: !> klaarder dan ooit toont thans de geschiedenis der Oudheid, dat de Voorzienigheid Gods haar dienstbaar heeft gemaakt aan de vervulling van Zijn Raad tot verlossing van het menschelijk geslacht.»

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1914

De Heraut | 4 Pagina's