Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXXVI.

VIERDE REEKS.

XXVII.

En de zee gaf de dooden, die in haar waren; en de ood en de hel gaven de dooden, die in haar waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hunne werken. -Openbaring 20 : 13.

Scherp genomen is er nog één plaats in het Nieuwe Testament, waar de Christus sprekende is ingevoerd, en waarin gewag geschiedt van de Sje'ool. Men vindt haar in Openbaring 1 : 18, waar de Christus zijn apostel op Patmos betuigt: Vrces niet, ik ben de eerste en de laatste, en die leef, en ik ben dood geweest, en zie ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En ik heb de sleutels dei-hel en des doods". Gemeenlijk worden deze woorden uitgelegd, alsof er stond, niet: er helle en des doods, maar: es doods en der helle zoodat de dood vooropgaat en de hel daarop volgt. Natuurlijk is deze omzetting niet geoorloofd. Het staat er zoo niet. De dood kan hier niet verstaan worden van het sterven. De sleutels toch, waarvan hier sprake is, zijn twee sleutels, de ééne van de hel en de tweede van den dood ; iets wat terugwijst op de voorstelling dat de toegang tot de hel door twee poorten is afgesloten, gelijk Jezus zegt, dat , de poorten der hel zijn gemeente niet overweldigen zullen. Maar nu komt er bij, dat ook aan den Dood een poorte wordt toegeschreven, en dat ook de poorten van dien Dood afgesloten zijn met sleutels, die Christus in zijn bezit en macht heeft. Dit nu kan vap het sterven niet gezegd worden. Het sterven is geen oord, heeft geen poort, en bij 't sterven kan dus van geen sleutels sprake zijn. Hieruit blijkt op overtuigende wijze, dat de Dood. hier niet gelijkluidend is met het sterven, en dat de dood hier niet aan het ingaan in de doodenwereld voorafgaat, maar er op volgt. Dit nu komt dan eerst tot zijn recht, zoo »dood" hier genomen wordt niet als een uitblazen van den levensgeest, maar als de eeuwige dood, die na het jongste oordeel aan de verdoemden zal worden toege'vezen, en als zoodanig met den »poel des vuurs" gelijk staat. Betuigd wordt dan, dat de Christus macht heeft, ten eerste over de hel (Sie'ool) wat dan beduidt de wachtkamer der ontslapenen, die daar blijven tot op het jongste oordeel, en ten tweede over het oord van den eeuwigen dood onder de Hades, waarin, na het oordeel, zij afdalen, die voor eeuwig verloren zijn. Vat rnen het zoo op, dan loopt 't alles stipt naar eisch, en blijkt, dat zeer terecht hier eerst de Hel en pas daarna de Dood genoemd is.

Afgezien eehter van deze ééne plaats in de Openbaring geeft het Nieuwe Testament ons verder geen enkele andere uitspraak van Jezus, die ons voor ons onderwerp hier dienen kan. Wel daarentegen bieden zich in het Nieuwe Testament nog een zevental teksten aan, waar onze Statenvertalers het woord hel in hun overzetting bezigen. Volledigheid eischt, dat we ook deze kortelijk overzien. Voorop moge daarbij gaan wat Petrus, naar luid van Hand. 2 : 27, op den grooten Pinksterdag sprak, en het beroemde slot van 1 Corinthe XV, beide uitlatingen, die hun kracht vinden in aanhalingen uit het Oude Testament. Zieh beroepende op Psalm 16 : 10: Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten en niet toelaten dat uw heilige de verderving zie« betuigt Petrus de schare, dat dit profetisch woord in David zijn volkomen vervulling niet kan hebben gevonden. »Gij, mannen broeders, zoo sprak hij, het is mij geoorloofd vrij tot u te spreken van den patriarch David, dat hij beide gestorven en begraven is, en zijn graf is onder ons tot op dezen dag«. David kan dus in Psalm 16, altoos in den vollen zin, niet anders gesproken hebben dan van de Opstanding van Christus, dat zijn ziel niet is verlaten in de hel, en dat zijn vleesch geen verderving heeft gezien. Dit nu spreekt uit, dat de Christus, na zijn sterven, wat aangaat 't lichaam in het graf is bijgezet, maar wat betreft zijn ziel in den Hades is afgedaald, doch zoo dat hij in dien Hades niet door God is verlaten, doch dank zij zijn Opstanding uit de dooden, uit de Hades of Sje'ool weer in het leven op deze aarde IS teruggekeerd. Ook hier kan de uitdrukkmg: ades dus niet van het graf verstaan worden, noch ook doelen op de eeuwige verdoemenis. Ze kan niet slaan op het graf, daar er staat dat zijn ziel niet is verlaten geweest, en ze kan evenmin op het helsche vuur slaan, daar dit Jezus niet bereiken kon. De strekking ook van deze uitdrukking is alzoo volkomen duidelijk. "Het graf ontving Jezus lichaam, de Hades zijn ziel, en uit dien Hades is Jezus door het graf, dank zij zijn opstanding, in het leven teruggekeerd, namelijk in het leven op deze aarde.

Evenzoo staat het met het beroep van den apostel Paulus op Hosea 13 : 14: Ik zal hen van het geweld verlossen, Ik zal ze vrijmaken van den dood, spreekt de Heere. o, Dood, waar is uw prikkel? (pestilentie), Hel, waar is uw verderft.? Hier ziet de profeet als voor oogen de macht en het geweld die Dood en Hel over Gods volk hebben uitgeoefend. Daartegenover stelt de Heilige Geest nu het klare uitzicht der Verlossing. En het is dit uitzicht, deze stellige' verwachting, die hem nu, spottend met dood en hel, jubelen doet, dat beide verslonden zijn tot overwinning, zoodat 't thans heeten mag: Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? De prikkel des doods is de zonde, en de dood kracht der zonde is de wet«. Wat hierin tot stand komt, omschrijft de apostel dan aldus, dat »dit sterfelijke onsterfelijkheid aandoet en dit verderfelijke onverderfelijkheid«. Immers aan dood, graf, hel en poel des vuurs kleeft steeds het onheilige, omdat aller oorzaak in val in zonde is te zoeken. Het heilige staat tegen den dood over, en hierorn getuigt de Heilige Schiftuur dat dood en hel beiden te niet worden gedaan.

In Jacobus brief, (III:6, ) komt de hel evenzoo als een onheilige macht voor. Er is daar .sprake van de tong. Er wordt met nadruk gewezen op al de giftige jammer en booze ellende, die nijd en bitterheid door middel van de tong weten te weeg te brengen. De tong is een vuur. Ze is een wereld van ongerechtigheid. Ze is een^ macht, die, hoe klein de tong onder onze leden ook zijn moge, heel ons lichaam in onheiligen gloed zet. Wie in bittere taal iemand bejegent, gaat er zoo licht toe over, als hem het bloed naar het hoofd vliegt, om van booze woorden tot booze daden te komen, zoodat het rad onzer geboorte, onze innerlijke zondige levensdrift, opvlamt. En komt 't eenmaal daartoe, dan behoeft 't nog slechts één stap, en de boosheid gaat in kwaadaardigheid over, en er komt moord en doodslag uit op; een gesteldheid, waarbij heel ons innerlijk leven opvlamt in een demonischen gloed. Hoe dikwijls toch heeft, wie in drift moordenaar werd, niet beleden, dat op 't laatst »de duivel hem te pakken had«. Dit nu is het wat de apostel noemt: ontstoken worden van de hel«. Hier nu staat in het Grieksch niet Sje'ool of Hades, en wordt dus niet gedoeld op de wachtkamer, waarin alle dooden saam het laatste oordeel afwachten. Er staat hier het veel scherper woord: ehenna, dat, gelijk boven reeds is toegelicht, duidt op de plaats der verdoemenis diep onder de Sje'ool, waar het eeuwige vuur brandt, en waar de macht der demonen, onder satan's aanvoering, het onheilige vuur stookt, en doet opvlammen tot op onze aarde. Hier is dus geen twijfel denkbaar, of hel is hier in den meest eigenlijken zin bedoeld van de plaats des verderfs. Dit .sluit zich tevens geheel aan bij hetgeen we lezen in 2 Petrus 2 : 4. Daar toch staat dat God de engelen, die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar ze in de hel heeft neergeworpen, om, in de ketenen der duisternis geklemd, voor het oordeel bewaard te worden. Gelijk boven reeds is opgemerkt, staat hier in het Grieksch niet Sje'ool en ook niet Hades, en zelfs niet Gehenna, maar een ander woord, dat slechts eenmaal voorkomt, en in de Grieksche taal ontleend was aan de heidensche voorstelling van den put van het eeuwige verderf; het woord Tartants namelijk. Zeer stellig wordt hier dus de poel des vuurs bedoeld. En nu is 't opmerkelijk, dat de apostel, waar Sje'ool en Hades andere duiding toelieten, hier opzettelijk dit zoo krasse woord : Tartanis, genoinen heeft als om allen twijfel uit te sluiten, dat hier wel waarlijk niet de gewone wachtkamer der dooden bedoeld was, maar de veel dieper liggende verborgenheid van de eeuwige verlorenheid, die voor de demonen en de vervloekten onder de kinderen der menschen bereid was.

Blijven nu nog alleen de vier plaatsen in de Openbaring, alwaar in onze Overzetting het woord hel voorkomt, en waarvan we Openb. 1 : 18 reeds bespraken. Daarop volgt dan Openb. 6 : 8. De opening van de zeven zegelen heeft hier een aanvang genomen, en het is bij de opening van het vierde zegel, dat het »vale paard« optreedt, en die daarop zat, zijn naam was de Dood, — en de hel, zoo lezen we dan, volgde hem na. En »hun werd macht gegeven om te dooden het vierde deel van de aarde, met zwaard, met honger en door de wilde beesten der aarde". DÓ v; Sr eerste zegelen van de zeven doen elk een paard opkomen. Het paard vertegenwoordigt hier een onvveerstaanbare macht; een beeldspraak, die zich zelf voldoende toelicht. Er zijn zedelijke machten, er zijn natuurmachten, er zijn machten die van het heroïeke leven uitgaan. Zelfs kan men zeggen dat de publieke opinie een inacht is. En alle deze machten die de geesten beheerschen en over - het lot van volken en natiën beslissen, kunnen nu zeer eigenaardig voorgesteld worden als een paard, dat zijn ruiter draagt, diens kracht vertienvoudigt, en zijn toeleg slagen doet. Waar nu een verdervende macht zal uitgaan, die door hongersnood én pestilentie het leven der menschheid op groote schaal zal aantasten, .Sj)reekt zich dit volkomen duidelijk uit in het beeld van 't paard dat den Dood zelf als ruiter draagt; wat dan zeggen wil, dat de Dood op dat oogenblik zeer bijzonder in macht verhoogd was, en woedde onder ons menschelijk geslacht. En nu wordt. hier bij gevoegd, dat deze ruiter op 't vale paard iets achter zich heeft, dat hem volgt, en dit heet dan de hel. De hel is hier de groote weitasch van den demonischen jager. Gelijk de wildjager gevolgd wordt door zijn knechten met de weitasch, waarin het geschoten wild wordt saamgelezen, zoo volgt hier achter de Dood de hel, ter aanwijzing dat alle dooden die hij maakt, van deze aarde verdwijnen en dat ze saamgeworpen worden in de gemeene verblijfplaats der dooden, de Hades of de Sje'ool. Ook hier blijft derhalve de voorstelling geheel bij wat we ook in het Oude-Testament steeds vonden. De dood doet de kranken of veroordeelden sterven, eu > ls ze gestorven zijn, gaan ze van deze aarde over in die schier eindelooze verblijfplaats onder de aarde, die als Hades of Sje'ool de wachtkamer is, waar al wat stierf, toeft tot den jongsten dag.

En ten slotte lezen we dan nog in Openb. 20 : 13 en in vers 14: En de zee gaf de dooden, die in haar waren, en de dood en de hel gaven de dooden die in haar waren; en zij vi^erden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken, en de dood en de hel zelf werden geworpen in den poel des vuurs. Dit is de tweede Dood." Ook hier staat niet Gehenna, maar Hades, wat 'tzelfde beteekent als Sje'ool, en wederom niet anders is dan de gewone verblijfplaats van de gestorvenen. Immers er staat uitdrukdrukkelijk bij, dat zij die hier vertoeven, hun oordeel nog inwachten en nog ontvangen moeten, en dat ze in dat oordeel hun eindlot ontvangen zullen conform hun werken. Dit doelt derhalve op goeden en boozen, die beiden, naar ze waren en leefden, hun loon ontvangen zullen, ter victorie of tot afgrijzen. Ook hier beduidt hel alzoo niet de poel des vuurs. Wel daarentegen volgt er uit, dat de Dood en de Hel zelf, als besmette en onheilige machten gedacht, nu de dooden er uit treden en voor God verschijnen in 't jongste oordeel, afgedaan hebben, hun beduidenis hebben verloren, nu tot niets meer dienen, en daarom als versleten en onreine instrumenten geworpen worden in den poel des vuurs.

Ook hiermede echter is het onderzoek wat het woord Sje'ool betreft, nog allerminst afgeloopen. In het Oude Testament toch komt het woord lul in onze overzetting twee en dertig maal voor, als vertaling van het woord Sje'ool, maar naast deze serie staat een andere reeks van zes en twintig plaatsen, die in het Hebreeuwsch evenmin van Sje'ool spreken, doch in onze Overzetting niet het woord Iiel, maar het woord graf geven ; een zeer opmerkelijk iets, waarop dusver te weinig gelet is. Van belang is het hier, na te slaan, wat de Kantteekenaar op Genesis 37 : 35 zegt, een wel wat taaie noot, doch die we hier in haar geheel moeten weergeven, omdat ze verraadt, hoe 't bij de Overzetting is toegegaan. Die noot of kantteekening luidt als volgt:

Het Hebr. woord beteekent somtijds het graf, gelijk hier en onder, XLII ; 38 en XLIV : 29, 31. Ps. VI : 6 en XVI : 10, Pred. IX : 10. Jes. XXXVllI : 18. Kveneens allerlei groote diepten, of diepe, verborgene plaatsen, Job XXVI : 6. Ps. CXXXIX : 8. Amos IX : 2; somtijds de hel, of, p 1 a a t s der verdoe m d e n, gelijk Job XI 8. Spreuk. XV : 11. Aldus kan het hier niet genomen worden; want Jacob geloofde het tegendeel van zijnen zoon. Somtijds beteekent het ook o V e r g r o o t e en uiterste benauwdheden, en het gevoel van Gods toorn, gelijk 1 Sam. II : 6. Ps. XVIIl : 6 en LXXXVI : 13.

Hieruit is het duidelijk, dat de vertaler, aan Gen. 37 : 35 toegekomen, eigenlijk niet recht wist wat hij doen zou. Hij vond er het woord Sje'ool. Er is sprake van Jacob, die hoerende van 't Jozef overkomen ongeluk, weigert zich te laten troosten, en nu zegt: Want ik zal rouw bedrijvende, tot mijnen zoon in het graf nederdalen". Doch graf stond er in het Hebreeuwsch niet. Er stond en staat nog Sje'ool, gelijk de Septuagint 't dan ook vertaald heeft door Hades. Ook andere vertalingen, zoo met naine de Engelsche, geven hier: et graf, al inerkt de Revised edition in de noot aan, dat er dit niet in het oorspronkelijk staat. Niet alleen toch onze overzetters, maar evenzoo de vertalers in andere landen zijn hier op dezelfde moeilijkheid gestuit. De Vulgaat-vertaling, wier gezag steeds hoog stond, had nog: nderwereld, maar sinds neigde men schier allerwegen in de dagen der Reformatie, oin over te zetten : nederdalen in het graf. Dit had een begrijpelijke oorzaak. Met ijver was men opgetreden tegen de leer van het Vagevuur, van de gebeden voor de dooden, van de zielmissen, en wat hiermee samenhing, en nu vreesde men maar al te zeer, aan deze onjuiste voorstellingen weer voedsel te geven, zoo men de Heilige Schrift, wier verspreiding nu eerst recht begon, toch weer liet gewagen van onderwereld of doodenrijk. Het scheen daarom veiliger, al ware het .slechts één keer, te gewagen: an graf, en hieruit verklaart het zich gereedelijk, dat in bedoelde zesen-twintig plaatsen in het Oude Testament, waar in het Hebreeuwsch zeer beslist sprake was van een onderwereld, toch de overzetting door graf is gekozen.

Toch blijkt wel, dat de overzetters deze moeilijkheid niet van meet af grondig genoeg bezien hebben, In de noot die we opnamen, staat toch met zoovele woorden, dat Sje'ool i-(? OT^5? 'ifi-hel beteekent, of plaats der verdoemden; en dan ook met hel is overgezet. HoudL men nu in het oog, dat de vertaling met graf slechts 27 maal voorkomt, en daarentegen die met hel 32 maal, dan is 't volkomen duidelijk, dat de schrijver van deze kantteekening op Gen. 37 : 35 op den gis af dit neerschreef, en dat bij de Revisie 'niet genoeg op deze noot gelet is. Anders toch had ze zoo niet kunnen blijven staan. De schrijver van de noot toch meldt, dat de vertaling door liel slechts een enkel maal zou voorkomen, en de uitkomst toont, dat deze vertaling ten slotte de meest gebruikte werd. In zooverre echter is deze kantteekening van gewicht als ze ons den regel kennen leert, dien men beoogde te volgen. Zoo sprake was van een openbaring van Gods toorn, van een straf der gerechtigheid die den doode in zijn sterven volgde, kortom van een voor eeuwig verlorene, dan meende men Sje'ool door hel tê moeten vertalen, en zoo omgekeerd alleen op het sterven werd gedoeld, zonder meer, wilde men er niet meer in lezen dan het graf. Het standpunt, waarop men zich hierbij plaatste, wordt hierdoor volkomen duidelijk. Wat eerst na Jezus hemelvaart intrad, heeft inen bij zijn vertaling reeds in het Oude Testament willen lezen. Men heeft zich voorgesteld, dat in de Sje'ool, als verzamelplaats der dooden bedoeld, alleen de verlorenen nederdaalden, en dat daarentegen de Godvreezenden wel in het graf nederdaalden, maar dieper niet, en alzoo met de hel niet in aanraking kwamen. Juist hiertegen echter kwam nu het voor beide soort van dooden gebruikte woord van Sje'ool in verzet. Ware werkelijk bedoeld geweest, klaarlijk de tegenstelling aan te geven van hen die voor eeuwig verloren gingen, en hen die eens de eeuwige vreugde zouden genieten, dan had natuurlijk niet voor beiden hetzelfde woord kunnen gebezigd zijn. Dan had voor de gezaligden en voor de verlorenen een andere uitdrukking in het Hebreeuwsch moeten voorkomen. Nu dit daarentegen niet het geval was, en men gedurig voor het feit stond, dat altoos weer . het' ééne woord Sje'ool werd gebruikt, had men moeten inzien, dat door dit woord dan ook een plaats of oord werd aangegeven, waar beiden, de verlorenen en verkorenen, voOrloopig, samen vertoefden, met onderscheid, 't zij zoo, maar dan toch altoos zoo, , dat in 't groot genomen, het woord Sje'ool het oord aanduidde, waar èn de vborloopige gelukkige woonplaats van de gezaligden, èn de voorloopige jammerlijke verblijfplaats van de verlorenen zith bevond. Juist zooals Jezus het dan ook in de gelijkenis voorstelt. Lazarus en de rijke man samen in eenzelfde Sje'ool, en wel zóó, dat ze elkander zien en tot elkander spreken kunnen, maar gescheiden door een klove, zoodat de één in Abrahams schoot rust en de ander pijn lijdt in de vlam des vuurs.

De keuze die nu door onze Overzetters geschied is, moest wel een willekeurige zijn. Telkens stonden ze voor het ééne zelfde woord Sje'ool, en nu moest keer op keer worden uitgemaakt, of niet anders dan het graf, of dat veel dieper onder het graf, het doodenrijk bedoeld was. Waaraan hing dit nu ? De Schrift zelve wees geen verschil aan. Er - stond toch allerwegen het ééne zelfde woord. Natuurlijk ware het dus verreweg het beste geweest, zoo men ook in onze taal allerwegen en in alle plaatsen een woord gebezigd had, dat op elke plaats paste. Daarvoor had men het woord: onderwereld, doodenrijk of wat ook kunnen kiezen, maar door het woord: hel te kiezen, bedierf men van meet telkens den zin. Hel is voor ons een woord, dat met den »poel des vuurs" geheel gelijk staat. Daar het nu duidelijk is, dat in tal van plaatsen aan plaats des verderfs of aan het eeuwige vuur niet gedacht werd, en niet kon gedacht worden, heeft men ter verkeerder ure met het woord hel een uitdrukking gekozen, die veel sterker dan het Hebreeuwsche woord Sje'ool, jammer, ellende en eeuwig verderf uitdrukte. Hiertoe eenmaal overgegaan zijnde, heeft men toen aanstonds gemerkt, dat er toch tal vsn plaatsen waren, waar men het woord hel niet mocht en niet kon bezigen. Daar heeft men toen graf of kuil gezet. Zoo is er toen verwarring, en niets dan verwarring en willekeur ingeslopen, en is hierdoor geheel deze stoffe van de Schrift in het ongereede geraakt. Daar nu de gewone Bijbellezer zich aan die dubbele vertaling went, is hierdoor onwillekeurig geheel de opvatting van het leerstuk, van \\? Lt onmiddellijk na den dood oudtijds plaats greep, en nu plaats grijpt, uit het goede spoor geraakt. Veel van den toestand na Jezus Hemelvaart is men nu allengs op 't Oude Testament gaan overbrengen. Catechisatie en Predicatie hebben zich meer dan twee eeuwen lang hier bijna geheel bij aangesloten, en de uitkomst is, dat men thans voor een bijna algemeen aangenomen opvatting staat, die niet Schriftuurlijk is, en die zich toch niet zelden met zekere taaiheid tegenover de Schrift poogt te handhaven.

Met het Nieuwe Testament is dit lijden der uitleggers niet eerst opgekomen. Het woord Hades, dat met het woord Sje'ool overeenkomt, vindt men in het Nieuwe Testament slechts twaalf maal, en is altoos door het ééne woord hel overgezet, door gra^ nimmer. Dit verklaart zich daaruit, dat na Jezus hemelvaart metterdaad een andere toestand, een andere verhouding was ingetreden, die althans voor de geroepenen ten leven, die in Jezus stierven, een geheel andere inkomst met zich bracht. Het opmerkelijke hierbij is slechts, dat men, na dit nieuwe'feit in rekening te hebben gebracht, nu verzuimde zich een antwoord te geven op de vraag, wat thans na den dood het lot en de toestand van diegenen is, die stierven zonder in Jezus hun redder 'te hebben gevonden. Hierop tot antwoord te geven, dat de zoodanigen terstond na hun sterven reeds in de plaats zijn, waar weening is en knersing der tanden, wat dan zijn zou in den poel des vuurs, gaat niet aan. Daar toch kunnen ze eerst ingaan na de wederkomst van Jezus, als ze uit de dooden zullen zijn opgestaan, en hun eindvonnis zullen ontvangen, om alsdan eerst, naar lichaam en ziel beiden, in de eeuwige rampzaligheid in te gaan. Tot dien tijd toe moeten ze zich dus elders bevinden. Niet op aarde ineer, noch ook in hun graven, want de ziel kan in het graf niet huizen. Ook kunnen ze niet in den hemel zijn, want in het Vaderhuis is voor hen geen plaats bereid. En evenmin bevinden ze zich in de Hel, want daartoe dalen ze eer.st af na het jongste oordeel. Hoe ookbezien, altoos komt men dus tot het resultaat, dat er, waar dan ook, een plaats moet zijn, een oord, een verblijf, waar deze onzaligen het einde hebben in te wachten. En wat ligt dan meer voor de hand, dan 't te nemen gelijk de Schrift 't in heel het Oude Verbond ons aangeeft, dat ze hun toekomstig lot afwachten in de Sje'ool. Natuurlijk kost het zekere inspanning, om uit de onschriftuurlijke gedachtenwereld waarin men veelal verdoold is, tot deze praeciese Schriftuurlijke voorstellingen terug te keeren, maar één van beide moet toch. Men moet óf ophouden om over wat na den dood volgt en eerst met Jezus wederkomst verwacht wordt, na te denken, en zich verliezen blijven in Vage omtrekken zonder wezen, oftewel het is de Schrift en de Schrift alleen, die ons 't beeld van wat na den dood komt, weer in vaste lijnen hergeven kan. Het eerste doet, wie welbezien zich over wat na den dood komt, niet al te zeer bekreunt. Tot het andere gaat vanzelf over, wie met wat na den dood komt, ernst maakt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1914

De Heraut | 4 Pagina's