Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zij zocht den God zijns vaders”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zij zocht den God zijns vaders”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar hij zocht den God zijns vaders, en wandelde in zijne geboden, en niet naar het doen van Israël. 2 Kronieken XVII : 4. . .

't Is zoo onvergeeflijk, als een Christenvader niet doet wat hij kan, om zijn kind aan klare, bewuste, levende gemeenschap met den Heere zijn God te wennen. En toch, juist hieraan hapert het zoo telkens.

Men merkt dit aan de Zondagsscholen. Uitstekende noodinrichtingen, maar die er, als het alles naar eisch was in de Gemeente des Heeren, toch niet zijn moesten. Een Zondagsschool neemt de taak van vader en van moeder over, als vader en moeder in de nakoming hunner Doopsbelofte te kort schieten.

Natuurlijk doen zich bijzondere gevallen voor, die voorziening eischen. Is een der beide ouders overleden, en de andere te veel uithuizig om in de behoefte van het gezin te voorzien, dan kan hulp van buiten gebiedend noodzakelijk zijn, hoewel ook dan nog een der familieleden altoos het eerst ware aangewezen. Doch deze uitzonderingen daargelaten, moest toch eigenlijk de Zondagsschool alleen voor de verwaarloosde kinderen van ongeloovige ouders dienst doen, d. i. als middel van Evangelisatie onder de jeugd, en dan kon de vrucht van zulk een Zondagsschool heerlijk zijn. Maar anders, voor kinderen uit een Christelijk gezin, voor kinderen van geloo' vige ouders is de Zondagsschool niet in de wereld gekomen.

In degelijke Christengezinnen zou men er niet aan denken, zijn kind naar zulk een hulpschool te zenden. Reeds op zichzelf toch is het al te zeer met den eisch van het Christehjk leven in strijd, dat «en vader en moeder hun twee, drie kinderen in den godsdienst verwaarloozen, en dat nu een jongere dame of een jongere heer, die zelf geen kinderen hebben, en dus ook tegenover het kinderleven altijd nog eenigszins vreemd staan, nu bij twintig en meer kinderen tegelijk de taak van vader en moeder moeten overnemen, om in één enkel uur te vergoeden, wat door die ouders de zeven dagen van de week lang verzuimd is.

Een geloovig Christen is warm voor de Zondagsschool, mits als middel tot Evangelisatie onder de kinderen van half-geloovige of niet geloovige ouders, maar nooit mag een Zondagsschool bedoelen bij een kind uit een geloovig gezin de plaats van vader of moeder, anders dan in geval van exceptie, over te nemen. En dit te minder, omdat nu reeds niet zelden de geestelijke verwaarloozing van 't kind in het Christelijk gezin vergoelijkt werd door de opmerking, dat daar immers de Zondagsschool voor was, en dat daar 't lieve kind altoos heen werd gestuurd.

Van Josaphat staat het met zooveel nadruk opgeteekend, dat hij zocht den Godvan zijn vader\ iets wat er op vnjst dat zijn vader hem in de kennisse Gods had ingeleid, dat zijn vader hem geleerd had op Jehovah te bouwen, en dat hij nu, na zijns vaders dood, de gemeenschap en de hulp van den God van zijn vader met volharding zocht.

En zoo moet 't, zal het goed zijn, ook nu nog in elk Christelijk gezin wezen.

Ook de moeder heeft hier natuurlijk haar roeping, vooral bij de zeer kleine kinderen, en straks ook nog bij de groote, zoo het te doen is om teedere gevoelsindrukken. Maar de vader blijft toch tegenover God voor heel zijn gezin de verantwoordelijke persoon. Vanhem moet elk van zijn kinderen zien, hoe op den achtergrond van zijn leven altoos de genade, de hulp en d^ nabijheid van zijn God in vollen zin actief werkzaam is. En het is in het hangen aan die genade, in het zekere vertrouwen op die hulpe, en in het zoeken en genieten van die nabijheid van zijn God, dat 't kind op vader lijken moet.

De wereld gaat hier tegen iri, en maakt den jongen man diets, dat vroomheid voor de ouden van dagen is, dat zijn vader ook jong geweest is, en toen ook wel van de vrome paden zal zijn afgeweken, zoodat ook hij dus later kan inhalen wat nu te kort schoot. In ieder geval predikt men het den jongen man aan, dat de religie van zijn vader te ouderwetsch was; dat hij als kind van een nieuwen tijd met dien ouden vorm niet meer mee kan; dat voor hem cultuur heel wat meer te zeggen heeft dan vroomheid ; en dat, zoo hij al zelf ook vroom wil worden, hij 't in geen geval mag aanleggen, alsof de verouderde God van zijn vader ook zijn God zou kunnen zijn. Elke eeuw, zoo fluistert men hem danin, heeft haar eigen eischen. Wij zijn nu veel verder, zoo spraken de kinderen dan onder elkaar, dan onze vader in zijn jonge jaren was. Als jongeren van ons geslacht, zegt men, moeten wij thans een religie hebben die meer bij onze eeuw past. Een religie alzoo, hoog boven de oude vroomheid vUn vader uitgaande.

En van waar anders komt dit nu, dan daarvandaan, dat zoo menig vader op stuitende wijze verzuimd heeft, zijn zoon in de mysteriën van den dienst van zijn God in te leiden. Soms in de beste gevallen beperkt dan de zorge van den vader er zich toe, dat zijn jongen naar de kerk gaat, 's avonds zijn bijbel leest en bidt, de catechisatie niet verzuimt, en geen slechten omgang heeft; maar al het diepere, het warme, het meer teedere ontbreekt geheel, en van wat 't heilig geestelijke en zoete in de gemeenschap met den Vader in de hemelen is, leert zulk een jonge man, althans van zijn vader, nooit iets verstaan.

Natuurlijk merkt zulk een jonge man er dan ook eigenlijk niets van, dat zijn vader een God lueft. Hij hoort dan wel dat zijn vader zich bij de orthodoxen voegt, dat hij in de Schrift leest, ter kerk gaat en van zooveel meer, zoodat zijn vader, naar het uitwendige gerekend, voor een vroom man te boek staat, en ook wel voor heilige doeleinden zijn geld over heeft, maar dat alles openbaart aan den jongen man nog niets van de intieme, heilige gemeenschap, waaruit alleen blijken kan, dat die Almachtige God de God ook van zijn vader is.

En toch eerst als dat komt, ontsluit zich voor den jongen man het geheimenis van 't hebben van een God; van 't leven met een God; van het ervaren van Gods gemeenschap. Dan eerst merkt hij, dat hij zijn vader zich nooit zonder God kan of mag denken. En dat hij, aan zijn vader zich aansluitende, ongemerkt ook zelf met dien heiligen God als met zijn God te doen krijgt.

Zal het goed zijn, dan moet een kind, onder het opgroeien, aan zijn vader óf voelen, dat hij persoonlijk door een invloed van buiten tot krachtdadige bekeering is gekomen, öf aan alles merken, dat zijn vader door zijn eigen vader in de teedere vreeze Gods was ingeleid. En stond de Kerk goed, en was het leven van de gemeente heilig, dat moest dit laatste eigenlijk de vaste regel zijn. Een stroom van stil geloof en heilig leven, ons uit het voorgeslacht toekomende, en die door grootvader en vader ook ons bereikt, ons opgetild en meegevoerd heeft.

Vroomheid, Godzalige vroomheid in de geslachten. Vader en moeder beide bezield door één heilig zich overgeven aan den dienst des Heeren. Van kindsbeen af hun kroost verwarmd doordien de ouders het toeleggen op een innig trekken van hun jeugdig hart naar hun God. Het moeten kinderen zijn, die als een erfdeel des Heeren den dauw opvangen van den vromen zin der ouders. Kinderen die, straks opgroeiend, aan niets anders dan aan dien vromen toon in 't leven gewend zijn. Kinderen die men niet in den Voorhof liet, toen vader en moeder in het Heilige ingingen, maar die in het Heilige zijn meegenomen.' Ja, kinderen waarvan ieder voelt, hoe, zoo Jezus nog op aarde was, ze als vanzelf naar Jezus zoudon toegaan, en zich in zijn heilige tegenwoordigheid zoo overgelukkig zouden gevoelen.

Ongetwijfeld, het Methodisme moet te hulp komen, als vader en moeder te slordig in het geloof waren, en hun ouderplicht verzaakten. Maar dan toch alleen staat het in de Gemeente des Heeren goed, zoo zulk een geesteüjke verwaarloozing van een gedoopt kind hooge uitzondering is, en zoo als regel het gedoopte kind in een vromen levenskring opwaakt, er als vanzelf door wordt ingenomen, en zich met vader en. moeder in niets zoo innig één gevoelt, als in 't saam—opgaan in de gemeenschap des Heeren.

Onder het bidden komt dit soms zoo heerlijk uit. Dan was er in het gebed van den vader de uiting van een ziel, die tegelijk de uiting van de ziel van 't kind uitlokte. Dan ontwaarde men het, hoe men saam niet maar voor God gestaan of geknield had, maar saam bij het Amen van voor het aangezichte Gods terugkwam. Dan was het de God der voorvaderen, de God der vaderen, en zoo ook de God van vader^ die het kind aantrok en boeide. En brengt dit voor later een zegen voor heel 't leven, dan zou ook van zulk een als van Josaphat kunnen geboekt worden: »Het geheim van zijn leven was, dat hij zocht den God van zijn vader.*.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 april 1914

De Heraut | 4 Pagina's

„Zij zocht den God zijns vaders”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 april 1914

De Heraut | 4 Pagina's