Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXXXIX.

VIJFDE REEKS.

I.

Alzoo God wat beters over ons voorzien had, opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden. Hebreen 11 : 40.

Door de Hemelvaart van den Christus is in den toestand na den dood, althans voor wat de geloovig-gestorvenen aangaat, een algeheele verandering ingetreden. Het komt er daarom thans op aan, om die zoo uiterst gewichtige Hemelvaart van den Messias klaarder toe te lichten en in het juiste licht te plaatsen. Moeielijk toch kan ontkend, dat in den breeden kerkelijken kring reeds van oudsher veel te vluchtig over deze heel de toekomst beheerschende gebeurtenis is heen gegleden. Alle nadruk viel op de Geboorte, op den Kruisdood en op de Verrijzenis van den Heiland, maar van overwegende beteekenis althans werd de Hemelvaart veelal niet geacht. Men ontkende ze wel niet; men beleed haar; men zong er van, als de 40e dag na de Opstandings-viering weer gekomen was; maar men hechtte er nauwelijks overwegende beteekenis aan. Natuurlijk, nu Jezus eenmaal uit de dooden was opgestaan, kon hij niet ten tweeden male sterven; en daar hij evenmin, eeuw in eeuw uit, op deze aarde blijven kon, moest hij wel op ongewone wijze uit deze onze aardsche wereld verdwenen zijn; en, dit eenmaal vaststaande, scheen 't schier van zelf te spreken, dat hij dan ten hemel was opgevaren. Reeds van Mozes was ons een ongewoon verscheiden bericht; van Elia stond gemeld, dat hij als in een vurigen wagen omhoog was gestegen; zelfs van Henoch had men zich soortgelijke voorstelling gemaakt. Het scheen daarom alleszins natuurlijk, dat ook Jezus na zijn opstanding deze aarde verlaten zou hebben, en, was dit alzoo, dan kon dit moeilijk anders dan door een opvaren ten hemel hebben plaats gegrepen. Vooral in verband met de Uitstorting van den Heiligen Geest op den Pinksterdag, moest dan dit opvaren ten hemel uiteraard enkele dagen vóórPinksteren plaats hebben gehad. En zoo vond men het geheel natuurlijk, dat Lukas, in het eerste hoofdstuk van zijn Handelingen, ons feitelijk een scherp geteekend bericht omtrent deze gebeurtenis voorlegde; een bericht, dat in overeenstemming was met de profetie, en dat ook in de apostolische geschriften, met name in dievanPaulus, volle bevestiging vond.

Algemeen vond dan ook het geloof, dat Jezus ten hemel was opgevaren, ingang, en in de XII Geloofs-artikelen werd voorgoed ook het geloof aan deze wondere gebeurtenis vastgelegd. Maar hier bleef het dan ook veelal bij. Onze Heiland was nu ons ten goede in den hemel, en eens zou hij wederkeeren om het einde aller dingen te doen intreden; maar aan het feit zelf van Jezus Hemelvaart is voorts nooit bijzonder gewicht gehecht. Ja, de beteekenis, die er met het oog op de Voleinding in ligt, is in den breederen kring der geloovigen ternauwernood gevoeld. Een onderschatting van de Hemelvaart, die niet weinig bevorderd is door de voorstelling, die nu nog in de Roomsche, en ten deele zelfs in de Luthersche Kerk van de werking van den Christus in het Sacrament van het Avondmaal gegeven is. De alomtegenwoordigheid van den Christus, naar zijn Goddelijke natuur, legde hierbij toch zoo overwegend gewicht in de schaal, dat zijn zitten aan de Rechterhand Gods, mede in zijn menschelijke natuur, ophield de geloofs-voorstelHng te beheerschen. Zelfs onder de zich geloovig noemende theologen zijn er dan ook allengs niet weinigen opgetreden, die de Hemelvaart van Jezus steeds meer onderschat hebben; en komt men van de theologen op de leden der Kerk, dan toont nader onderzoek, hoe op Kerstfeest, op Paaschfeest en op Pinksteren nog zeer wel algemeen gevoeld wordt, welke genade ons in de Kribbe, door de Verrijzenis en op den Pinkstermorgen is toegekomen, maar hoe de beteekenis van de Hemelvaart voor 't eigen geloofsleven aanmerkelijk is verzwakt. Zelfs de prediking en het kerkbezoek op den heiligen gedenkdag van Jezus' Hemelvaart getuigt er van. Dat Jezus niet lang na zijn opstanding ten hemel inging, sprak, zoo meent men, vanzelf, maar wat hierin voor de Voleinding ligt, wordt zoo zelden verstaan.

Dit is vooral hieraan te wijten, dat men zich het lot der geloovigen na hun sterven onder de oude bedeeling allengs is gaan voorstellen alsof dit van Adam af tot nu toe steeds hetzelfde ware geweest. Niet zonder eenige moeite en gedwongenheid ondernam men telkens de poging om de voorstelling ingang te doen vinden, alsof, van Abel af, alle geloovigen terstond na hun sterven ten hemel waren ingegaan, juist zooals men dit voor het Nieuwe Testament aanneemt. Alle onderscheid tusschen »den toestand der geloovigen na. hun dood" in de dageri vóór en na den Zondvloed, en nu, viel zoo goed als geheel uit. Al wat in de geschriften van Mozes, in de Psalmen en in de Profeten ons zop geheel anders bericht was, cijferde men allengs weg en verklaarde het geestelijk. Op een wezenlijk onderscheid tusschen toen en nu achtte men niet te mogen ingaan. Omtrent de historische voorstelling, die ons het Oude Testament geeft, werd men al meer geheel onkundig. Men las over de verschillen heen. En of er in Hebr. XI : 40 al .nog zoo duidelijk stond, dat God »wat beters voor ons voorzien had«, opdat zij (d. z. de geloovigen des Ouden Verbonds) ^zonder onsni& t zouden volmaakt worden*, toch bleef de conclusie standhouden dat één het lot der geloovigen zoo vóór als na Christus' verschijning moest geweest zijn. Iets wat er dan feitelijk op neerkwam, dat men in het sterven alleen met de ziel rekende, en die ziel zich dacht als een geest, die in den heiligen geesteskring die zich om onzen God bewoog, werd toegelaten, zoodat èn de wederkomst van Christus, èn de wederopstanding der dooden, èn de beteekenis van Christus voor ons ingaan in de zaligheid, feitelijk wegviel. Het speciaal Christelijk element uit geheel de voorstelling kromp al in, en was ten slotte geheel verdwenen. En zoo werd dan de weg gebaand naar een voorstelling, die den toestand vóór Christus' verschijning en nadat hij zijn aardsche Middelaarswerk volbracht had, op voet van volkomen gelijkheid stelde. Wat zou de schare dan nog aan de Hemelvaart gehecht hebben.

Vandaar de noodzakelijkheid, waarvoor we ons geplaatst zagen, om in de voorafgaande reeks artikelen klaar en omstandig uiteen te zetten, wat de Heilige Schrift ons omtrent het lot der gestorvenen, voor den zondvloed en onder Israel, d. i. vóór Jezus' verschijning openbaarde. Eerst hierdoor kon het duidelijk worden, dat dit lot vóór Jezus' Vleeschwording eengeheel ander geweest is, dan thans het lot der geloovigen dank zij Jezus' verschijning geworden is. Vandaar de volle nadruk dien we thans op Jezus' Hemelvaart moeten leggen. Immers het is juist de Hemelvaart van Jezus, waardoor de allesbeheerschende verandering in het lot der geloovigen na het sterven tot stand is gekomen. Vóór Jezus' Hemelvaart verkeerden ook de geloovigen in den staat der afwachting, en alleen dank zij Jezus* Hemelvaart is ons thans onmiddellijk na ons sterven de ingang in het Vaderhuis bereid. De Sje'ool en het Vaderhuis staan ten deze vlak tegen elkander over, en het is alleen de Hemelvaart des Heeren, die teweeg heeft gebracht, dat wie thans in Jezus sterft, niet meer in de Sje'ool afdaalt, maar aanstonds in het Vaderhuis wordt opgenomen. De Hemelvaart van den Christus is de groote gebeurtenis, waardoor in het lot der geloovigen na den dood de alles afdoende verandering is ingetreden. Door die Hemelvaart is het zwaartepunt van de Sje'ool naar het Vaderhuis verlegd. En zulks niet werktuigelijk, maar krachtens den geloofs-en den levensband, die de wedergeborenen aan den Christus verbindt in het mystieke Lichaam, waarvan Hij het van God gegeven Hoofd is.

Wat Jezus zelf desaangaande kort vóór zijn sterven uitsprak, bewijst klaar en duidelijk, dat dit gelukkig lot der geloovigen eerst na zijn Hemelvaart kon intreden, en dat er onder het Oude Testament, toen Immanuel zelfs nog niet geboren was, geen oogenblik sprake van kon zijn. De discipelen, zoo sprak Jezus in Joh. XIV : 1 v.v., behoefden over zijn heengaan niet ontroerd te zijn, mits ze slechts geloofden. En waarom niet? Omdat, zoo zegt Jezus, er »in het Huis mijns Vaders vele woningen zijn, en ik nu henenga, om u daar plaats te bereideni.. Die plaats was er dus voor de geloovigen die stierven, dusver nog niet. Die plaats stond nog niet voor hen open. Integendeel, eerst Jezus zou nu henengaan, om in het Vaderhuis die plaats voor de geloovigen te bereiden. En ook dan nog zouden ze niet van zelf daar heen kunnen geraken, maarjezus zelf zou tot hen komen, en, zoo sprak hij: Ik zal u tot mij nemen, opdat ook gij zijn moogt waar ik ben". Eerst Jezus is het, die, door als Godmensch in de heerlijkheid in te gaan, dezen t c; .jang tot het Vaderhuis voor degenen die hem toebehooren, ontsluit, juist zooals het ook in het Hooge priesterlijk gebed heette : »Vader, ik wil, dat waar ik ben, ook die bij mij zijn, die Gij mij gegeven hebt." De apostel Paulus geeft ons in Efeze 1:18 v.v. geheel dezelfde voorstelling. Door Jezus Kruisdood en Opstanding is ook volgens wat we hier lezen, een geheele verandering in den toestand ingetreden. God Almachtig heeft »de uitnemende grootheid zijner kracht nu pas gewrocht aan ons die gelooven", en zulks wel »naar de werking der sterkte zijner macht, die Hij in Christus geopenbaard heeft". Niet van ouds, niet van de dagen der Patriarchen af, maar eerst in Christus Opstanding, toen Hij hem uit de dooden heeft opgewekt, en hem daarna, als uitkomst van de Hemelvaart, »gezet heeft aan zijn rechterhand in den hemel". Van dat oogenblik af zijn toen eerst salie dingen aan zijn voeten onderworpen" geworden, en eerst toen is hij gesteld »als Hoofd der Gemeente, welke gemeente zijn Lichaam is en de vervulling van dengene die alles in allen vervult". Overduidelijk is alzoo in dit alles sprake niet van den tweeden Goddelijken Persoon in de Drieëenheid, die van eeuwigheid was en met Goddelijk macht zijn werking deed uitgaan, maar van Immanuel, van den Godmensch, van het Vleesch geworden Woord, en wel van Immanuel niet in den staat zijner Vernedering, maar in den staat zijner Verhooging, en alzoo in den staat die eerst door en na zijn Hemelvaart inging. Niet op de geloovigen van het Oude Testament, maar eerst op de geloovigen na Jezus' Hemelvaart slaat dan ook wat de apostel in Ef. II : 6 g#> rijft: En u heeft Hij mede opgewekt en heeft u medegezet in den hemel in Christus Jezus". Wat eerst vrucht van Jezus' Hemelvaart zou zijn, kon uiteraard niet verwerkelijkt worden, alvorens Jezus ten hemel gevaren was. Van dit alles mogen de oudvaders de belofte hebben genoten, en ze mogen in de vaste verwachting dat die belofte vervuld zou worden, geestelijk reeds vooruit het heil dat komen zou, hebben toegejuicht, maar daadwerkelijk bezeten hebben ze het niet, en ook konden ze niet bezitten, wat eerst het resultaat van Jezus' zitten aan Gods rechterhand zou zijn. Zelfs moet zonder aarzelen uitgesproken, dat de personen, die Jezus in Palestina gekend hebben, en in waarachtig geloof zich aan hem hebben overgegeven, voor zooveel ze gestorven zijn eer Jezus stierf, verrees en ten hemel opvoer, nog niet na hun sterven onmiddellijk ten hemel zijn ingegaan. Natuurlijk zijn er zulke personen geweest. Men denke slechts aan Johannes den Dooper. Doch ook dezulken konden het Vaderhuis niet ingaan dan na Jezus' Hemelvaart. En ook op hen is alzoo toepasselijk, dat ze eerst na Jezus' hemelvaart uit de Sje'ool in het Vaderhuis zijn overgegaan.

Op zulk een scherpbelijnde voorstelling moet aangedrongen worden, omdat wie hierover heenglijdt, zelf oorzaak is, dat zich tenslotte alles in nevelen voor hem verdonkert. Denkt men zich toch, ook vóór Jezus' Hemelvaart, de geloovigen als reeds in het Vaderhuis ingegaan, dan maakt men dien ingang in het Vaderhuis, niet alleen van Jezus' Hemelvaart, maar van Jezus zelf los. Men acht dan dat zulke personen op zichzelf, en niet als leden van het mystieke Licliaam des Heeren, de zaligheid erlangd hebben. En natuurlijk, geeft men dit van deze enkelen toe, dan is er geen oorzaak denkbaar waarom datzelfde niet ook op anderen toepasselijk zou zijn, en zoo gaat dan de klemmende band, die de zaligheid van den zondaar aan Jezus moet verbinden, geheel te loor. Van tweeën een. Het is of door Jezus, en door Jezus alleen, dat een geloovige bij zijn sterven in de zaligheid ingaat, oftewel zulks is ook buiten Jezus mogelijk. Al stelt ge nu die laatste mogelijkheid ook slechts bij zeer enkele personen, er staat dan toch volgens u een weg buiten Jezus naar het Vaderhuis open , en het volstrekte karakter wordt aan de belijdenis, dat alleen door Jezus het eeuwig heil ons is beschoren, ontnomen. Men moet ook ten deze in zijn geloof vast staan, en niet wankelen. Het ingaan in het Vaderhuis is het voorloopig onbelemmerd ingaan tot de volle genieting van het heil. Dit nu kon aan niemand ten deel vallen, dan nadat Jezus zelf, niet als de Tweede Persoon der Drieëenheid, maar als het Vleeschgeworden Woord ons was voorgegaan. Zulks nu kon niet plaats grijpen dan nadat het offer aan het Kruis was volbracht. Eerst daarop toch volgde de Verhooging, en hiervan zegt het apostolisch getuigenis ons met klare woorden: ïDadrom (d. i. hier oorzaak van zijn sterven aan het Kruis) heeft-hem God uitermate ver­ hoogd, en heeft hem gegeven een naam boven allen naam, opdat in den naam'van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die op de aarde en onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders".

Alzoo eerst van dat oogenblik af is de belofte, aan de Vaderen in het Oud Verbond gedaan, in vervulling gegaan. De realiteit was veel vroeger aangekondigd, maar nog niet verwezenlijkt. Die realiteit trad nu pas in, en zoo is het eerst de Hemelvaart van Christus die de nieuwe lotsbedeeling der geloovigen na hun sterven in het leven riep, mogelijk maakte, en bevestigde. Eerst door Jezus zitten aan de Rechterhand des Vaders is het aanstonds na het sterven ingaan in de zaligheid van het Vaderhuis mogelijk geworden. Dat ook de geloovigen van het Oud Verbond daarin ten slotte gedeeld hebben, betwisten we geen oogenblik, maar nooit dan na Jezus' Hemelvaart. Alleen de geloofsen levensband, die ons, als geloovigen, aan Jezus verbindt, schept hier de mogelijkheid. Het ingaan in het heil kan niet buiten Jezus omgaan. En van Jezus kon deze zalige werking in de zijnen niet uitgaan, eer hij zelf de eeuwige vreugde smaakte. Het Lichaam volgt het Hoofd, maar juist daarom moest, zou 't mystieke Lichaam volgen, Jezus, als ons aller Hoofd, eerst zelf uit het lijden in de heerlijkheid zijn overgegaan. Zijn vernedering was geen schijnvertooning. In den Man van Smarten was de vernedering volstrekt werkelijk. Daarom kon er geen genieting der heerlijkheid volgen dan na zijn verhooging, en het is die verhooging, die wel met de opstanding begon, maar die dan toch eerst door de Hemelvaart voleind is. Tusschen twee perioden moet alzoo scherpelijk onderscheiden worden, en het is de Hemelvaart van Jezus, die als wigge tusschen deze twee perioden in schuift. De eerste van deze twee perioden begint bij den val, en in die eerste periode gaan alle geloovigen bij hun dood uit dit leven in de Sje'ool over, om eerst na Jezus verheerlijking uit de Sje'ool over te gaan in het Vaderhuis. In de tweede periode daarentegen valt die tusschenschakel van de Sje'ool weg, en ontsluit zich voor de geloovigen het Vaderhuis aanstonds na het sterven.

In zijn' apostolischen zendbrief aan de gemeente van Corinthe drukt Paulus dit uit door de scherpe formule, dat Jezus is de eersteling der genen die ontslapen zijn. (1 Cor. XV : 20.) ïGelijk ze allen in Adam sterven, alzoo zullen ze ook in Christus allen levend gemaakt worden, maar een iegelijk in zijn orde: e eersteling Christus, daarna die van Christus zijn in zijn toekomst". Ook hier dus geen andere voorstelling, dat dat in Christus het begin en de aanvang is, en dat 't al van Christus uitgaat, doch ook hier onder het stellig beding, dat we eerst van Jezus' Opstanding en Hemelvaart af zullen rekenen. De Middelaar is verschenen. Hij heeft zich vernederd, vernederd tot in den dood des Kruises, en daarna eerst is zijn verhooging ingetreden. Een verhooging die pas met zijn Verrijzenis intrad, die met zijn Hemelvaart doorging, die nu schittert in zijn zitten aan Gods Rechterhand, en die koninklijk zal voortduren, tot eens geheel het machtige werk der verzoening en der verlossing voleind zal zijn. Die verhooging van den Christus kan niet anders beginnen dan op een bepaald tijdstip, d. i. op den derden dag na zijn sterven, > en zonder die voorafgaande verhooging van den Christus is elke verhooging voor de geloovigen uiteraard volstrekt ondenkbaar en onmogelijk. Ze konden in afwachting van wat te komen stond, wel bewaard worden voor de zaligheid die komen zou; ze konden er een voorsmaak van genieten ; ze konden geestelijk begenadigd zijn; maar ze waren niet in den hemel, niet in het Vaderhuis, niet in de woonstede Gods. Ze toefden en verbeidden, en dit toeven en verbeiden duurde tot voor Jezus zelf de Verhooging kwam; en eerst toen Jezus nu uitermate zeer verhoogd was, en in de macht was gezet, en, gezeten aan Gods Rechterhand, thans in Koninklijke majesteit heerschte, volgde er bij het sterven voor de geloovigen geen vernedering meer, maar ontsloot en ontsluit zich terstond na het sterven voor hen het vergezicht van het Vaderhuis, en gaan ze, omdat Jezus hun Hoofd daar zetelt, dan nu ook aanstonds zelven, zonder tusschentoestand, ten leven in. Iets waar te meer nadruk op moet worden gelegd, omdat al zulk, als lid van het mystieke Lichaam, volgen van het Hoofd den overgang vormt voor die nog rijkere toekomst, als 't eens zal zijn God alles en in allen. Eens toch komt de ure, dat de Middelaar zijn kroon aan de voeten des Vaders zal nederleggen. »Daarna, zoo betuigt de apostel ons, zal het einde zijn, wanneer de Christus het Koninkrijk aan tïod en den Vader zal overgegeven hebben, " nadat hij eerst alle zondige heerschappij en macht en kracht zal teniet gedaan hebben. »Want, zoo gaat hij dan voort, hij moet als Koning heerschen, totdat hg alle de vijanden onder zijn voeten zal hebben gelegd." Immers, zoo staat er letterlijk, de Vader »heeft alle dingen zijn voeten onderworpen, en wanneer hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon zelf onderworpen worden dien die hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles en in allen."

Er is alzoo geen sprake van, dat er naast den weg, die ons in Christus ontsloten is, nog een andere weg tot onmiddellij ken ingang in de zaligheid zou openstaan. Er is niet voor de massa een algemeene heilsweg, en daarnaast een byzondere heilsweg waarop Christus alleen zijn geloovigen voorgaat. Een andere heilsweg dan die in Christus voor Gods kinderen geopenbaard is, is er niet en bestaat niet. Bij den Middelaar nu hebben we altoos met de Vleeschwording van het Woord, en alzoo met de vernedering en de verhooging te doen, zoodat elk denkbeeld moet worden afgewezen, alsof er oudtijds voor de geloovigen ooit ingang in de zaligheid des hemels kon geweest zijn, eer Jezus als Middelaar zelf daartoe inging; dat is dus tot aan zijn Hemelvaart.

Vooral min zuivere mystiek verleidde zoo licht, , om in een geheel anderen gedachtengang over te gaan, maar hieraan moet weerstand worden geboden. Men vroeg zich dan onwillekeurig af, waarom de Almachtige God in zijn heilig doen aan den Middelaar zou gebonden zijn. Waarom de Almachtige, ook al heeft Hij zelf den Middelaar besteld en in Hem zekeren weg des heils ontsloten, toch ook niet zelf, buiten dien Middelaar om, door geestelijke toenadering vele zijner uitverkorenen bijeen vergaderen en zaligen kon. Sommigen hadden er dan wel niets op tegen, dat aan het heil in Christus gebonden werden de geloovigen, die stierven na zijn Hemelvaart, maar ook dan vroeg men zich toch af, waarom God Almachtig door zijn Heiligen Geest de geloovigen, die vóór Jezus' Hemelvaart stierven, niet even rijk begenadigen kon. Ja, waarom ook niet nu nog een afgedoolde buiten Christus, om zou kunnen begenadigd worden. Zoodoende liet men dan in zijn mystieke gissingen en woelingen feitelijk den cenigen Middelaar los, en kwam op één lijn met de Heidensche en Mahomedaansche mystiek, die evenzoo, buiten Christus om, zeer teederlijk en ernstiglijk van den Oneindige droomde en zich daarin rijk gevoelde. Vandaar, dat onze vaderen er steeds op aandrongen, om toch tegen al zulke uiterst gevaarlijke mystiek op zijn hoede te zijn. Een waarschuwing die thans wel met dubbele kracht mag herhaald worden, nu niet zoo zelden zelfs leeraren, die zich als geloovig aandienen, in hun subjectieve zelfvoldoening, de voorwerpelijke genadebedeeling zoo veelszins verflauwen en verzwakken.

Feitelijk toch school in dit alles niets dan verzet tegen de heilsmethode, die zich, op Gods bevel, aan het door God verordend middel bindt. Dit verzet heet en schijnt dan vroom. Zoo men krank is, betuigt men immers, dat God Almachtig zeer wel zelf en rechtstreeks den kranke genezen kan, en dat het daarom ongeloof is, om tot 't medicijn zijn toevlucht te nemen. Vanzelf had dit dan aanstonds zijn toepassing ook moesten vinden op het gewone voedsel. Waarom toch zou God Almachtig niet ook ons, gelijk Israel in de woestijn, zonder brood bij 't leven kunnen behouden? Doch zoover ging men niet. Het heette dan, , dat men door het nemen van zijn toevlucht tot de middelen, . Gods Almachtigheid in verdenking bracht, alsof Hij ook niet buiten deze middelen ons leven in stand houden of het kranke leven genezen kon. En deze zelfde schijnvroomheid werd dan ten slotte evenzoo toegepast op de genadewerking. Ge behoeft God niet te helpen. Als Hij u uitverkoor, is Hij ook machtig genoeg om zelf u tot de zaligheid te brengen. Geestelijke opvoeding is welbezien overdaad. De ouders kunnen er toch niets aan toebrengen. - En als God zelf uw kind aangrijpt en ombuigt, is al uw meedoen en helpen toch eigenlijk niet anders dan een verdenking van de Almacht der genade. Men worstelde dan ten slotte ook niet meer tegen zijn zonde. Waartoe toch zou men het doen ? Als God wil dat we met onze zonde breken, zal Hij zelf 't wel door zijn Heiligen Geest in ons bewerken. De Antinomiaanl Ook als wij ons verbeeld-

den, dat we 't zelfdeden, deed God't toch in ons. Hij alleen, en zonder onze hulpe. En het is deze zelfde gedachtengang, die op elk punt den weg der middelen verzaakt en er een hoogere vroomheid in ziet, om 't alles, buiten de middelen om, op God zelf en op God alleen te laten aankomen, — die zich dan ten slotte deze o, zoo gevaarlijke mystiek ook tegen het Middelaarschap van den Christus doet keeren.

Waartoe, vroeg men zich dan af, dit Middelaarschap? Als God zelf door en in zijn Geest tot uw ziel nadert, staat dit dan niet nog veel hooger? En nu geeft men wel toe, dat er kunnen zijn voor wie dit Middelaarschap al spoedig onmisbaar bleek. Voor dezulken eert men het dan ook. 'Waarom niet? Maar hooger, zöö maakt men zich dan toch diets, staat het, als de ziel zelve rechtstreeks in de gemeenschap met God weet in te dringen, en dit nu heet dan de heilige mystiek. Het moet immers toch eens worden: God zelf alles en in allen. Waarom u dan nog bij het Middelaarschap van den Christus opgehouden? De Schrift zelve getuigt u immers, dat eens de Christus zelf 't alles aan den Vader zal overgeven, zoodat 't einddoel toch zal blijken te zijn een gemeenschap van Gods kind met het Drieëenig Wezen, waarbij elk Middelaarschap wegvalt. Welnu, thans reeds is, zoo besluit men dan, dank zij deze mystiek, immers voetstoots te erlangen, wat anders eerst in het einde komen kan.

Het is deze mystiek nu, die gevoed wordt door het valsche subjectivisme waarin men afdoolt, en juist hiertoe komt men zoo licht, .door de geloovigen van het Oud Verbond op één lijn te plaatsen met de geloovigen na den Pinksterdag. In de lange eeuwen der Oudvaders was Immanuel nog niet geboren, het Woord was nog geen vleesch geworden, de offerande aan het Kruis was nog niet volbracht, het bloed van den Middelaar had nog niet gevloeid, hij was nog niet gestorven, hij was nog niet opgewekt, hij was nog niet ten hemel gevaren, hij zat nog niet aan Gods Rechterhand, den Heiligen Geest had hij nog niet uitgestort. Kortom, er ging van het Middelaarschap nog geen omzettende werking uit. Zijn nu desniettemin de geloovigen, die in die vroegere eeuwen geworsteld hebben en stierven, toch, evengoed als de geloovigen van nu, bij hun sterven aanstonds tot de volle zaligheid ingegaan, eilieve, wat blijft er dan van die onmisbaarheid van het Middelaarschap over? Ge kunt dan wel zeggen, dat die oudvaders toen reeds in de schaduw van wat komen zou, gewandeld hebben, maar feit blijft 't dan toch, dat al't feitelijke nog komen rnoest, en dat, zonder den steun en de genieting hiervan, Abel en wie op hem volgden, in het Vaderhuis zijn ingegaan. Dit deert nu niet, zoolang men te doen heeft met dezulken, die vast in Jezus gelooven, en die ook de belofte aan het voorgeslacht gegeven, met den Middelaar in verband zetten, maar zie wel toe, dat ge u door de fluweelen zachtheid dezer subjectieve mystieken niet verleiden laat. Voor deze mystieken toch wordt wat Jezus feitelijk ter onzer redding volbracht heeft, en wat eerst in den loop der historie tot zijn recht kon komen, van hoe langer hoe minder beteekenis. Voor of na Jezus Hemelvaart maakt dan ten slotte geen onderscheid meer. Men drijft op eigen geestelijke phantasie, en wordt voor de feiten, vooral in hun preciesheid, steeds onverschilliger. En daarom juist moet de ver strekkende beteekenis van Jezus opvaren ten hemel, met h, et oog op de voleinding, door ons in het volle licht worden geplaatst. Voor of na Jezus Hemelvaart beslist voor den toestand die op het sterven van de geloovigen aanstonds volgt, schier alles.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 september 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 september 1914

De Heraut | 4 Pagina's