Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Stetnhien des Tijds bood het Octobernuinmer een interessant artikel van den kenner van Indië, den oud-minister Colijn, dat ook in breeder kring dient gekend te worden.

In dit artikel behandelt de heer Colijn toch de zoo gewichtige vraag, of we verantwoord zijn, indien we niet met spoed ons aangorden, om de Kerstening van de nog Animistische streken in de buitenbezittingen van onzen Archipel ter hand te nemen.

De rsdactie van het maandschrift zal ons wel toestaan, het grootste deel van deze beschou'wing in ons blad over te nemen.

In dat artikel dan lezen we:

Het is overbekend, dat in de jaren 1904—1909 in onze Oost ten aanzien der Buitenbezittingen (dat zijn de eilanden buiten Java en Madoera) eene staatkundige gedragslijn gevolgd is, die zich ten zeerste heeft onderscheiden van wat gedurende de 80 a 90 voorafgaande jaren richtsnoer van ons Indisch politiek beleid was geweest. Gemeenlijk trekt alleen de staatkundige en militaire zijde daarvan de aandacht. Een expeditie naar Djambi, naar Bali, naar Celebes; dat laat zich onthouden. Uitdrukkingen als: uitbreiding van ons gezag over heel Nederlandsch-Indië, of beter nog: daadwerkelijke vestiging van dat gezag waar het bestond, zijn zoowat gemeenplaatse

Maar dat die gewijzigde staatku; beteekenis is voor den arbeid de; Buitenbezittingeni dat is nog lang g geworden. En daarom héerseht er spraakverwarring als het geschilpunt aan de orde komt: Zending onder Mohamedanen of Heidenen ?

Het is voor ons Westerlingen niet gemakkelijk zich een goede voorstelling te vormen van het geestelijk leven van den animistischen Heiden, omdat deze als het ware geen onderscheid kent tesschen het terrein van het godsdienstige en dat van het maatschappelijke leven.

Als er hier te lande ergens een nieuwe lantaarnpaal gezet wordt, dan laat dat onze godsdienstige overtuiging volkomen onaangeroerd. Als er een weg wordt aangelegd, een sloot wordt gegraven, dan zijn dat voor ons geestelijk leven absoluut onverschillige zaken.

Maar bij den animistischen Heiden is dat totaal anders. Die kent geen neutrale zone. Heel zijn leven, dat leven in al zijn uitingen, is godsdienst. Hij heeft wel zijn goden; hij heeft zelfs wel begrippen over een hoogste Opperwezen, maar dat zijn abstracte wezens, waarmee de gewone mensch in het dagelijksch leven niets heeft uit te staan. Voor dat dagelijksch leven zijn , de geesten der afgestorvenen de goden. Daarmee heeft men te rekenen. Die geesten beheerschen liet leven. En die geesten — en hierin ligt het zwaartepunt van de wereldbeschouwing - van den animistischen. Heiden — dulden geen enkele afwijking van de gewoonten die in zwang waren ten tijde toen zij zelf nog op de aarde rondwandelden. De geringste afwijking is ontoelaatbaar. En vooral is elke vooruitgang uit den booze, omdat die indirect een veroordeeling inhoudt van het régime dat .ijdens de vaderen bestond. Toen de bekende zendeling Kruyt in Posso scholen wilde openen, werd hem door de ouders der kinderen niet gezegd dat men het nut daarvan niet inzag, maar dat men vreesde voor den toorn der voorouders, die immers ook geen lezen en schrijven geleerd hadden. En datzelfde antwoord zou men Cian de Regeering geven, als deze hun eens v7-oeg of zij gaarne een weg door hun land zouden zien aanleggen; de vrees voor < ie voorouders zou zwaarder wogen dan het J verlangen naar een gemakkelijk middel-van verkeer.

Al die voor ons volkomen onverschillige zaken tasten het godsdienstig leven van den animistaan. En parenthese mag ik hier nu wel even zeggen, hoe door en door ondeskundig de voorstelling is, alsof een Christelijke school onder die Heidenen in strijd zou zijn met de neutraliteit en een neutrale school niet. De oprichting van een Christelijke school is stellig een handeling, die indruischt tegen het godsdienstig besef dier volken, doch niet omdat d zij Christelijk is, maar omdat zij school is. Zij is in gelijke mate strijdig met de neutraliteit als een s z.g. neutrale Staatsschool, als de aanleg van een h weg, als het graven van een kanaal, als de bouw l van een nieuw model huis.

Die opvattingen van den animist beheerschen niet alleen zijn persoonlijk leven en zijn gezinsleven, maar ook zijn maatschappelijk leven. Recht is voor hem, wat recht was onder zijn voorvaderen. Niets meer en niets minder. Precies hetzelfde. Zijn grondwet is: handhaving van alle gewoonten en alle gebruiken zijner vaderen, geen enkel gebruik meei, maar ook geen enkel minder.

Ook het gezag heeft een religieus karakter, want dat gezag is er alleen om de oude gew^oonten te handhaven en het wordt ook alleen gehoorzaamd — maar dan ook onbepaald — in zooverre het die oude gev.oonten handhaaft. Weerspannigheid tegen dat gezag zou weerspannigheid zijn tegen de geesten der vaderen. Maar omgekeerd is die wei.rspannigheid plicht, wanneer m.en iets zou doen wat van die gewoonten afwijkt.

Het is onmogelijk bij den animistischen Heiden een scheiding te maken tusschen zijn bestaan en zijn godsdienst. Die twee zijn, in den meest volkomen zin van het woord, één.

ledere aanraking met hera, al brengt ze ook nog zulk een geringe verandering in zijn toestand, tast dus zijn godsdienst aan. Dat doet de handelaar, dat doet de planter, dat doet de zendeling, dat doet de ambtenaar van het Gouvernement en deze laatste nog het meest.

De Regeering verbiedt koppen snellen, slavernij en heksenprocessen.

De Regeering legt wegen aan. De Regeering verzamelt de eenzaam op de toppen der bergen wonende bevolking; kortom, de Regeering verbiedi allerlei zaken die rechtstreeks uit den godsdienst voortvloeien, en gebiedt allerlei dingen te doen die er lijnrecht mee in strijd.

De Regeering ka7i niet anders, maar niettemin verstoort de Regeering het Heidendom meer dan eenig ander en zondigt zij, strikt genomen, eiken dag en elk uur tegen de eischen eener strenge neutraliteit.

Men versta mij wel: ik keur dat volstrekt niet af, maar. ik vestig er bijzonder de aandacht op, dat de eenheid van het godsdienstig en maatschappelijk leven onder het Indonesisch Heidendom de bestaanbaarheid van neutraliteit uitsluit. Om neutraal te blijven jegens het godsdienstig leven dezer Heidenen, zou de Regeering zich ook van elke maatschappelijke bemoeienis moeten onthouden.

Dat doet zij juist niet. Zij grijpt overal in dat maatschappelijk leven in en werpt daardoor het geheele godsdienstig besef der Heidenen 't onderste boven.

Daarmee heeft ze den Heidenschen volken iets ntnomen wat hun gansche zijn beheerscht, en daarmee heeft het Gouvernement de deur geopend voor de intrede van een anderen godsdienst.

Welke dat nu zijn zal?

Wie de toestanden in Indië onder deze heidensche volken kent; wie ziet van welke middelen de Islam zich bedient bij zijn propaganda, die vreest voor eene Islameering der heidensche volken.

De Islam stelt geen eischen van bekeering aan et menschelijk hart. Het bloot mechanisch uit-. preken der "formule dat er geen God is dan Allah en Mohamed zijn gezant, is — naast de besnijdenis voldoende om Mohamedaan te heeten en zichelf lid der groote Moslemsche wereldgemeenschap e voelen. De oude gewoonten, ja de vierkant met den Islam strijdige vulkszeden blijven voortbestaan; e Moslemsche bekeerling kan blijven leven zooals ij vroeger leefde. Niemand zal hem lastig valllen. n daarom heeft de Islam zulk een succes wanneer hij zich op zulke streken werpt.

Maar niet minder —hoezeerjuist strenge eischen voor het persoonlijk leven stellend — kan de Christelijke Zending op voorspoed bogen in de streken waar zij werkzaam was toen het Gouvernement — dit is niet te sterk gezegd — de J omverwerping ter hand nam van alles wat den animist dierbaar was. De snelle toeneming van de vraag naar doop en belijdenis; het toestroomen van honderden tegelijk op Nieuw-Guinea, in Midden-Celebes, in Centraal-Borneo, op Nias, is een niet gemakkelijk te ontleden verschijnsel. Op mij maakte het veelal den indruk van meer te zijn een ver­ J standskwestie dan een zaak des harten. In dien zin, dat men bij wijze van redeneering tot de overtuiging kwam, dat de machteloosheid der eigen goden tegenover den God der Hollanders gebleken was. Dus zich van de eigen goden afgekeerd — hier en daar zelfs blijkend uit het verbranden van afgodsbeelden of wat daarmee op één lijn staat — en de wensch geuit om Christen te worden!

Natuurlijk, wie gelooft in de «Goddelijke leiding" in de Zending, die ziet ook in deze roerselen niet maar alleen het vernuft van den heidenschen mensch. God heeft hitr dit middel willen bezigen om de volken met het Evangelie in aanraking te brengen, en het is plicht ook naar A'^Godsstem te luisteren.

De Nederlandsche Christenheid mag zich niet onttrekken aan den plicht, alles te doen wat in haar vermogen i-om de velden te bezetten, waar zoo klaarblijkelijke begeerte is om onder de beademing van het Christendom te komen.

Want dit vergete men niet: indien deze animistische volken niet tot het Christendom overgaan, dan zijn ze over een kwarteeuw Mohamedaansch. Dat zal het gevolg zijn, wanneer men niet geneigd blijkt te zorgen voor Christelijke baarbeiding. En eenmaal Mohamedaan — hoe onvolkomen ook naar de sariat — is de moslemsche zelfgenoegzaamheid lar even groote hinderpaal voor kerstening als Arable zelf.

Beziet men de zaak uit dit oogpunt, dan is het Ikomen verklaarbaar dat in verschillende en zeer : eenloopende deelen der Buitenbezittingen in de \tste 10 jaren volksbewegingen naar de zending toe zijn waar te nemen geweest, en dat er van verschillende zijden sterk op aangedrongen is om op die teekenen der tijden acht te geven en zich vooral tot de Buitenbezittingen te richten. Natuurlijk zijn er in zulke omstandigheden altijd ook eenige menschep, dié hun evenwichtstoestand verliezen en er gaan propageeren op wijze, die ook anderen van geringe stabiliteit doet wankelen. Dat geschiedt dan van weerskanten en zoo verstaat men elkander ten slotte niet meer; ook niet als men in doodgewoon HoUandsch spreekt of schrijft.

Let men echter «net een nuchter verstand op de verschijnselen in de zendingswereld in onze Oost, dan is er alle grond om te zeggen; tegenover de Evangelisatie op Java, het toebrengen van mannetje voor mannetje, staat het gegronde uitzicht op eene kerstening van geheele volksstammen op de Buitenbezittingen.

Daarop laat de geachte schrijver dan een kort resumé volgen van wat andersdenkenden, en onder hen Dr. B. J. Esser, onze zoo geliefde missionnaire predikant op Java, voor het Javaansche monopolie te berde bracht, en vervolgt dan:

Wij meenen hiermede volle recht te hebben laten wedervaren aan het betoog van de voorstanders eener zoo krachtig mogelijke bearbeiding van Java. Derhalve ook aan de strekking van het boek van Dr. Esser, die zich een hunner krachtigste pleitbezorgers toont.

Maar is hiermee nu het einde van alle tegenspraak gegeven?

Wij meenen van niet. Uit den aard der zaak stellen wij ons in dit Tijdschrift geen partij in de speciale zijde van het vraagstuk dat Dr. Esser behandelt, n.l. wat de plicht der Gereformeerde Kerken is ten aanzien van haar zendingsveld op ava.

Wij willen de zaak blijven bezien uit het algemeene oogpunt en stellen daarbij allereerst de vraag, of de Neder'andsche Christenheid magJaiïyven toezien bij de nagenoeg mathematische zekerheid, dat binnen den leeftijd van één menschengeslacht de heidensche volken aan den Islam ten prooi vallen. Wie die zekerheid, met het oog op het verleden, ontkent, verliest ten eenenmale den exceptioneelen toestand 'uit het oog, die geschapen is door het optreden onzer Regeering in de laatste jaren, waaroor niet alleen het Heidendom ontredderd is, maar waardoor ook vroeger volkomen geïsoleerde treken uit dat isolement zijn bevrijd. Daardoor eeft de Islam, waarvan iedere belijder een zendeing is, vrijen toegang gekregen in streken, die vooreen onbereikbaar waren.

Maar ik kan mij voorstellen, dat men dit overigens och zoo dringende argument ter zijde moet stellen mdat elders, op Java, d.i. dus in het politiekconomisch gewichtigste deel van den Archipel, elijke vrucht te verwachten is en men o}imachtig s om op beide terreinen de noodige kracht te ntplooien.

Indien dit zoo ware, dan zou mijn eindoordeel iet twijfelachtig luiden.

Wie zich evenwel aan die verwachting overgeeft leit zich, vreezen wij, met een ijdele hoop. Zeker, r valt op Java een beweging waar te nemen, die r vroeger niet was. De algemeene ontwaking in et Oosten heeft in de betere kringen der Javaanche bevolking menigerlei gedachte doen ontstaan, ie wijst op begeerte naar verandering. Maar soortelijke verschijnselen zijn in de Moslemsche wereld oor alle tijden heen waar te nemen geweest; zeer nlangs nog in Turkije, waar zelfs aan de Moslemche Theocratie een geduchte schok werd toegeracht. En toch hebben al deze bewegingen nimmer aar het Christendom toe gevoerd. Vergelijkender ijs gesproken is de Zending op Java zwak. In ndere deelen der Mohamedaaiische wereld v.'erkt ij langer en krachtiger dan óp Java en overal is e rijke vrucht, waarop men zoo dikwijls hoopte, uitgebleven! Ja, gansche eenmaal gekerstende streen zijn Mohamedaansch geworden en alle pogingen m het verloren-terrein te herwinnen, zijn vrucheloos gebleken.

Moet dit niet tot meerder nadenken stemmen ? Toch wil hiermee allerminst gezegd zijn, dat men e Motiamedanenzending nu maar moet laten loopen m zich tot de Heidenen te wenden.

Allereerst toch zou men daarmee het Evangeliatiebevel eigenwillig ter zijde stellen, Irletgetuigen ag ten aanzien der Mohamedanen geen zwijgen orden; ook onder hen 7noet de getuigenis van het ruis worden gehoord.

Dat is ook noodig voor het slagen der Heidenzending zelve. Een Heidenzending, die niet gepaard zou gaan met een prediking oni..er de nabijwonende Mohamedanen, zou gevaar loopen de zenuw harer kracht te zien verslappen, en haar invloed op de Heidenen zou er door verminderen. Nooit dus is door hen, die vooral op de Heidenzending den nadruk legden, bedoeld dat Java, of eenige Mohamedanenzending, elders in ons Indië, zou moeten worden prijsgegeven of veronachtzaamd ter wille van de missie onder de Heidenen.

Maar wel is door hen betoogd, dat de Heidenzending behoefte had aan spoed, terwijl voor de Mohamedanen, op grond van de ervaringen elders, die spoed niet kon worden bepleit. Van zendingsstandpunt bezien kan men, zoover menschelijke kennis reikt, zeggen, dat de toestand op Java in de eerstkomende 25 jaren weinig verandering zal ondergaan, ongeacht of men de beschikbaar komende nieuwe krachten daar aanwendt of ze tot de Heidenen .endt. Daarentegen valt aan den anderen kant met vrij groote stelligheid te voorspellen, dat de animistische Heidenen, als men ze aan hun lot moet overlaten, in datzelfde tijdvak voor den Islam gewonnen zullen worden. En dan zal onder hen de Zending even moeilijk zijn als ze thans op Java is.

Want niet.^ van de meerdere of mindere mate van Moslemsche leervastheid of getrouwe naleving van de Mohamedaansche plichten hangt de tegenstand van den Islam af, maar eeniglijk en alleen van het besef zijner belijders tof de groote Islamitische gemeenschap te behooren.

Daarop stuit overal de overgang in massa tot"^ het Christendom af.

Welwillendheid, ook zelfs van aanzienlijke Momamedanen, jegens de Christelijke Zending is meer gezien. Dwaze geruchten als het vorige jaar vernomen werden over vijandschap van den Islam op Java, danken haar ontstaan veel meer aan kwaadwillig gezinde Europeanen, dan aan de werkelijke gezindheid der bevolking. Liefelijke tuintjes zijn hier en daar, ook op Java, aan te wijzen. Maar met dat al, van een beweging van eenige beteekenis onder Mohamedanen naar het Christendom toe is in de historie nimmer iets gebleken, en ook op Java is deze, naar den mensch gesproken, dus niet te verwachten. Hoezeer we dan ook volmondig aan Dr. Esser toestemmen, dat de Zending allereerst een geloofszaak is, dat we dus nauwgezet op de «Goddelijke leiding in de Zending* acht hebben te geven, we moeten die Goddelijke leiding toch met het ons gegeven verstand zelf trachten op te sporen. En dan schijnt de «Synode van Middelburg* of eenig ander tijdstip in het verleden als eindpunt van dat onderzoek niet geheel vrij van willekeur.

Ook wat na dien tijd geschied is, valt onder de leidingen Gods.

En in dat licht behooren we óók de gebeurtenissen der laatste jaren in onze Buitenbezittingen te beschouwen.

Natuurlijk bespreekt de heer Colijn het vraagstuk in het algemeen, en treedt hij in dit Tijdschrift niet op om speciaal de roeping der Gereformeerde Kerken te belijnen.. »Die vraag, zoo schrijft hij, moet elders beantwoord worden".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 oktober 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 oktober 1914

De Heraut | 4 Pagina's