Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Dij zal onze ongerechtigheden dempen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dij zal onze ongerechtigheden dempen”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij zal zich onzer weder ontfermen; Hij zal onze ongerechtigheden dempen; ja Gij zult alle hunne zonden in de diepten der zee werpen. Micha 7 : 19.

Ge moet bij deze belofte, die de Heèire onze God ons door den profeet Micha gaf, aan iemand denken, die tot hartgrondige, waarachtige bekeering is gekomen. Zulk een heeft dan de verzoening erlangd; en hij mag gelooven dat de Heilige al zijn zonde van vóór zijn bekeering in de diepte van de zee heeft geworpen. Maar is hij nu van zijn zonden af? Bezit hij nu het geestelijk 'vermogen om zijn aangevvetïde zonde bestendiglijk af te weren ? Geeft nu de nieuwe ervaring die hij opdoet, zekerheid dat h!f'van nu voortaan meester over zijn zonden^ en niet zijn zonden langer meester over hem' iuHèn' zijn ? En waar nu die vraag zich opdringt, komt het zelfs in de heilige profeten en apostelen .telkens uit, hoe de oude zonden den bekeerde toch blijven navolgen, en hoe bijna onmachtig de tot God bekeerde zondaar vaak is, om, zich aan zijn oude zonden geheel te. ontworstelen. Petrus bezweek driemaal achtereen.

Doch nu komt de profeet Micha, in 's Heeren naam, aan de bekeerde zondaren, die met dit bange kwaad worstelen, de haast ongelooflijke en toch zoo stellige belofte tóeroepen, ddt als de bekeerde niet genoeg tegen de verleiding van zijn oude zonden bestand is, deHeereGod hem te hulpe zal komen en dat, waar hij 't zelf niet kan, zijn God zijn telkens weer opbruischende zonde zal dempen

In latere uitgaven van den Statenbijbel drukte men in plaats van dit 'dartpen de belofte, dat God de macht der zonde in ons zou ter neder werpen. De zin blijft één. Bedoeld wordt, dat na onze bekeering in de eerste uren en dagen de macht der zonde geheel gebroken schijnt, maar dat die boo^e macht, na verloop van zekeren tijd, toch weer begint op te werken, ons verrast en ons in zonde kan doen terugvallen. En nu is de zin van dit zeggen, dat God in zulk een oogenblik onze zonden dempen öf ter neder werpen zal, deze, dat onze Vader'die in de hemelen is, ons dan in Jezus bij zal springen, den strijd voor ons zal overnemen, en aan die booze zondemacht in ons beletten zal ons weer te overrompelen en weer ten val te brengen.--En dan is «dempen", dat thans in zulk een zin uit het gebruik ging, daarom hier een zoo keurige uitdrukking, omdat 't niet bedoelt te zeggen, dat de booze zoude in ons voor altoos aflaat van haar hachelijke verleiding, maar heel anders, dat de macht, waarmee ze ons poogt te overvallen, getemperd, geminderd, verzwakt is, zóó verzwakt, dat we nu onze zonden aan kunnen, haar met goed gevolg bestrijden, en in de kracht Gods over haar triomfeeren.

Zoo is s gedempt" in enkele uitdrukkingen nog in gebruik. Een. spreker kan u iets komen zeggen smet een gedempte stem." Men gewaagt van een klove die gedempt moet worden. Men spreekt van een put dempen.^ als 't kalf verdronken is. Beets schreef zelfs van den demper der vergetelheid te zetten op een droevig feit. Een oproer dempen is nog in 't zeggen gansch gewoon.

Geheel in dien zin nu heet 't ook bij Micha, dat onze ingeslopen, inwonende zonden, al spoedig na de bekeering haar verloren terrein pogen te herwinnen, en dat, als het bekeerde kind van God er dan niet tegen op kan, zijn lieve Vader hem te hulpe komt, en dien boozen ingeslopen vijand in zijn eigen hart zoo duchtig aan den band legt en dempt, dat die zonde niet meer hem, maar hij die zonde aan kan, en dat de jubelende dank voor Gods genadige hulp vanzelf uit zijn hart onklimt.

Onze Catechismus belijdt het zoo aangrijpend, dat s> zelfs de allerheiligsten, zoolang zij in dit leven zijn, slechts een klein beginsel van de waarachtige gehoorzaamheid hebben". En daarop komt 't ook in 's Heeren woord bij Micha neer. Tussehen zonde en zonde bestaat zoo diepgaand verschil., 's Nachts inbreken bij uw buurman en zijn geld rooven, - zal voor u m 't allerminst geen verzoeking zijn, maar voor een geslepen inbreker wel. Het hangt er maar van af, wat soort zpnden bij ons inslopen, en zich bij ons genesteld hebben. Niet, alsof er tweeërlei wortel van zonde was. Alle zonde, , zwaar of licht, «rroot of klein, komt op' uit onze breuke met onzen God. Maar de soort van zonde waarop die breuke bij ons persoonlijk nit zal loopen, hangt af van onzen aard, van ons karakter, van onze opvoeding, van onzen levenstoestand, van onze omgeving, kortom van al wat ; ian ons doen tint en kleur geeft. En nu is de, wrange-vrucht van 't verleden zoo telkens, dat die bepaalde, persoonlijke zonden, die zich, in_ons hart nestelden, 'Uvenszonden voor ons je^wden-zijn, die .ri'aar •dien kant in'ons zielsléven v.órtél üitschotêii, èn zoo allengs door onheilige gevoelens' ons tot een tweede natuur zijn geworden.

Die zonden, die ongerechtigheden nu, die m tweede natuur bij ons-overgingen, die zijn't dié Gods kind ook na zijn oprechte bekéefihg plagen en kwellen blijven. Dat zijn zijn .inwonende vijanden, die door satan als demonische instrumenten misbruikt worden, om hem weer te doen vallen. En als die val dan gelukt' is, dan is er geween onder Gods engelen, en onder de demonen een jubel van triomf.

. Zag de bekeerde dit nu maar aanstonds helder in, ' zoo ware het gevaar minder dreigend, doch dat juist is zoo vaak niet het geval. Een oprecht bekeerde kan 't zich niet voorstellen, dat zijn oude zonden nem weer overmeesteren zouden. Vroeger was zijn wil met die zonde één, maar nu staat zijn geheiligde wil er vlak tegenover. Zoo trekt hij zijn voelhorens in. En daarvan juist maakt dan de Verleider, die zijn kans schoon ziet, gebruik, om hem weer te doen uitglijden, en op de uitglijding volgt zoo licht nieuwe ; val.

Dit nu weet en ziet de Almachtige God, en daarom komt Hij dan zijn kind te hulpe. Niet dat dit op eens kan, of dat-de breuke met de verleiding volstrekt en altijd doorgaande zou zijn. Er staat niet, dat God de zondemacht eens voor goed en voor altoos breekt en te niet doet. Dat komt eerst in ons sterven, , want de dood is voor Gods kind niet anders dan het afsterven van de zonde en de overgang in 't eeuwige leven. Maar vi'at uw lieve Vader in zijn ontfermende genade u wil toebrengen is, dat Hij die zondemacht, die u weer ten onder wil brengen, aantast, in haar volle kracht breekt, haar belet u weer geheel ten onder te brengen, en ze daarom tempert, of zooals 't bij Micha heet, dempt en 't scherpste wapentuig haar uit de hand slaat.

En hierin ligt nu al 't verschil met vroeger, dat vóór uw bekeering die ingeslopen gewoonheidszonden u bevriend waren, en dat gij zelfs ze placht te koesteren, en dat nu daarentegen, na uw bekeering, diezeltde zonden u ten vijand zijn geworden, en dat ge uw God aanroept, om u tegen deze verborgen vijanden in uw hart te hulpe te komen.

Vroeger was er soms een heimelijke lach van blijdschap in u, zoo de goede kans, de verrassende gelegenheid om te zondigen, zich aan u voordeed, en nu daarentegen overkomt u de bangheid van den angst als ge uw ouden boezemvriend, die nu uw vijand geworden is, weer ziet aansluipen.

De reddende macht is nu maar hierin gelegen, dat ge vroeger het gedurig met uw boezehizondcn alleen afdeedt, en er voor bezweekt, maar dat nu, na uw bekeering, uw lieve Vader in de hemelen uw bondgenoot is geworden, u waarschuwt, u tegen uw zonden sterkt, den glans der verleiding voor u dempt, de macht deiverzoeking voor u tempert, en dat uw God dit zoo teederlijk doet, dat ge toch zelf in de worsteling' mee moogt worstelen, en juist daardoor, als de zonde overwonnen wordt, wèl uw God dankt, maar toch ook iets van heldenvreugde in uw eigen ziel voelt opkomen ; en dat omgekeerd, zoo ge nog bezweekt, de bezwijking zooveel gematigder' is, en de uitroep altoos weer blijft: Dank, o mijn God, voor uw genade, geef mij een schuilplaats achter het schild van uw ontferming.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 februari 1915

De Heraut | 4 Pagina's

„Dij zal onze ongerechtigheden dempen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 februari 1915

De Heraut | 4 Pagina's