Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ik weet elk een der gedachten,  die in uw geest opklimmen".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ik weet elk een der gedachten, die in uw geest opklimmen".

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

•Zoo-viel. dan' de Geest des HEERËI\' op mij, en Hij zeïde tot mij: Zeg: Zoo zegt de HEERE: Alzoo zegt . gijlieden, ' 'o huis Jsraels, wjint • Ik weet elk een der dingen, die-in uwen geest opklimmen. Ezech. 11 ; .-5-.

Het leven in ons kent drieërlei trap van iiitiiig. Op de. hoogste trap ..uit zich. ons leven, als we tot een kandeling, komtn, zoo we tot een daad overgaan. De tweede trap is bereikt, als we nog niet tot een daad overgaan, maar ons uiten in 'i woord, door sprake of door schrift of door teeken. Maar dan ligt daaronder nog de eerste trap, als ons leven ^ich nog maar alleen uit m de gedachte.

Er is een ongelukkige. Zijn leed deert u. Nu is de eerste ritseling in u, dat de gedachte.in u opkomt, hoe ge dien ongelukkige zoudt kunnen uithelpen. Doch dat was dan pas een gedachte die in u opklom. Gaat ge nu naar dien ongelukkige toe, dan uit zich uw gedachte in Ixet woord van medelijden .en v^roosting. Doch, als 't even kan, blijft het ook daar niet bij, maar gaat ge, waar mogelijk, tot de daad over om hulp te bieden en 't lijden te verzachten.

Zoo is er, ook met het oog op den lijder, drieërlei roersel in u. Eerst de gedachte, dan het /woord, en ten slotte de daad. En niet het oog op dien ongelukkige is dan uw gedachte goed, uw woord goed en uw daad goed. Ge denkt over hem in liefde, ge spreekt hem in liefde toe, ge helpt hem uit liefde.

Doch juist evenzoo is het nu, wanneer er roerselen van ons zondig leven in ons opkomen.

Er komt in u op de trek naar iets, dat ge wel weet dat zondigis.^Hpudt gejiu die^^i/öiTi^^f aan, dan gaat ge er toe over om die zondige gedachte met een die u helpen moet, te ^«/r^/^(f«. En is die bespreking u gelukt, dan komt ook hier al spoedig het derde, dat ge tot de daaa overgaat.

Daar werkt de conscientie dan op in, en is het tot een zondige daad gekomen, dan verwijt ge dit straks uzelf, en welhaast komt 't berouw, en in dat berouw de bede, dat God u uw zonde moge vergeven.

Niet zóó sterk, maar toch ook zeer-merkbaar kan dit verwijt en dit berouw in u opkomen, over zondige gesprekken die .ge hieldt, zoodat^ die zonde reeds de tweede trap bereikte, " en uitging in het woord. Maar reeds .d.it is lang niet aldoor zoo. Ge moet reeds verder gevorderd zijn in itw levensernst, indien een zondig geuit woord u metterdaad op de knieën, brengt. Toch is ook dit nog geen zeldzaamheid. Vooral om een woord in drift en toorn geuit, of om een woord van onreine neiging, is 't belijden van schuld en de bede om vergiffenis onder wie waarlijk God zoeken, volstrekt geen zeldzaamheid.

Maar wat wel hooge zeldzaamheid, veelal zelfs onder de allerheihgsten bleef, is ernstig zelfverwijt, gemeende zelfbeschuldiging, en pprecht berouw over wat niet verder ging dan de onheilige gedachte. Vooral zoo we haar niet lang aanhielden, maar veeleer onderdrukten, deert ons zulk een gedachte veelal in ons zielsbesef niet. Ze kwam dan wel op, even trok ons hart er naar, maar ze is dan toch niet ingewilhgd, en de onderdrukking ervan gaf ons zelfs een gevoel van dank en voldoening.

Toch is dit zelfmisleiding. Zoo stellig toch heeft de Heere het zijn volk aangezegd: »Ik weet elk 'een der dingen, die im^M/ni hart opklimmen.«

Dat zijn dan nog maar gedachten, 'lot het uitspreken van het woord ervan is het dan nog niet gekomen. Van een overgaan tot de daad was nog geen sprake. Maar zelfs dit opklimmen in ons hart van zulk een onheilige gedachte, is voor uw God iriet verborgen gebleven. Ook wat in uw innerlijk zelf besef omgaat, hgt naakt en geopend voor zijn Albespier dend oog.

Dit nu juist is Tiet, wat men in zijn zonde van zich zoekt te zetten. Bij Ezechiel staat in op twee na het laatste vers van het voorafgaand hoofdstuk: Mijn volk zegt, de Heere heeft ons land verlaten, en Hij ziet niet luat er in, , ons omgaat. En juist daarop sloeg toen het antwoord: sDe Heere kent integendeel zelfs elk der gedachten die in u opklimmen.«

Het is die alomvattendheid en alv^etendheid Gods, die we dan niet erkennen willen. Voorzeker, als het zondige woord over onze lippen komt, dan gaat 't zeggen van den Psalmist door: „Zou hij die 't oor gemaakt heeft, niet hooren ? " En zoodra als we ons in een zondige daad aan God of aan onzen naaste vergrijpen, ziet God 't al met zijn heilig oog. Maar in de verborgen gedachte van ons innerlijk wezen waant men vrij te zijn, en vooral zoo men een opkomende zondige gedachte toch aanstonds onderdruktey is er e«n gewaarwording in ons, alsof zulk een gedachte voor onzen God niet meetelt, en buiten Hem bleef.

- Meest verkeeren we dan onder den indruk, dat zulk een zondige gedachte een inblazing van demonischen kant wa«, en dat-ze daarom óns niet kan worden toegerekend.

En dit nu juist vindt hier zijn doortastende bestrijding. 'De Heere let op elk: d^r onlwilige gedachten; Aïe in uw hart opkhmmen.

Ingeblazen of niet, ze hebben dan toch een aanknoopingspunt in uw innerlijk wezen gevonden, en al hebt gij ze onderdrukt en van u gezet, het feit ligt er dan toch toe, dat de gesteldheid van uw hart er weer als zondig door uitkwam.

Nu kan zulks in dit leven niet anders. We zijn eenmaal in zonde ontvangen en geboren. In dit ons leven bereikt men nooit meer dan een klein stukske van de volle dntzondiging. Eerst in.zijn sterven sterft Gods kind de zonde, ook de zonde der gedachte, algeheellijk af,

Juist nu met het oog hierop is de zonde der gedachte van zoo hoog ernstige beteekenis. Door die onheiUge of verkeerde gedachte wordt altoos het...boóze zaad, in uw., binnenste uilgcatfoóid., Gaat ge dit nu niet met al uw heilige energie té keer, dan kunnen die onheiUge gedaqhteii zelfs iekere bekoring, voor u krijgen, ook al staat , *t voor u vast, dat; 't bij de gedachten blijven zal, en dat ze noch in woord noch in daad zullen uitkonien. Het is dan ook. volstrekt niet zoo zelden, dat ee.iikind van..< iod zulke zondige gedachten botviertv en er. zeker behagen in schept, om aldus in zijn .verbeelding, zich te goed te. doen aan wat hij toch aanstonds weer bestrijdt, ja, van zich stoot, ^n gaat men dit nU' niet te .keer, , dan kan dit zelfs zulk .een hebbelijkheid., worden, dat enkel de zondige gedachte, airheer uw innerlijk zelfbesef vergiftigt.

En waaruit anders is'pi^ljte verklaren, dan daaruit, dal ge er niet ijieê-rekent, hoe God de, Heere, bij. dag en bij'nacht, zonder u één oogenbhk .los te laten, u in uw innerlijkste gedachten bespiedt, en daardoor voor zich heeft en kent elk der verborgenste gedachten die in. u opklimmgn .

Wie dit gelooft, er van doordrongen wordt, en er mee rekent, die laat aan zijn zondige gedachten geen vrijen loop meer, maar stelt er zich aanstonds met heilig? geloofskracht tegenover en tegen-in. En wie zich daarop toelei en dit doorzette, weet uit zalige ervaring, hoe vaak dit onderdrukken van de zondige, gedachte ons gelukt, en vooral hoe de HeiUge Geest ons te hulp schiet, om zulke gedachten, al slopen ze even uit onze nieren in ons bewustzijn, toch onmiddellijk, den , kpp in te, nijpeir, en alle inwerking ervan op ons zielsbestaan te stuiten.

Geheel ontkomen aan zulke onheihge zielsoprispingen doen we nooit. Reeds onze omgeving, voorts wat we als lectuur onder'de pogen krijgen, en dan wat ons ter oore komt vaii het woelen der zonde in de wereld, prikkelt telkens weer het giftige onkruid in ons hart. Dat komen we eerst in ons sterven te boven. Maar wat hier reeds overwonnen moet worden en kan overwonnen worden, is, dat we bij het eerste opritselen van'een zondige gedachte in ons, onmiddellijk opzien tot Hem, die op 't eigen oogénblik ziet en weet, wat zich in ons roeren gaat, en dan de hulpe Gods tegen onze zondige opwelling in te roepen.

Want wel is het iets ondoorgrpndelijks voor ons, dat God de Heere zich inlaat met alle gedachten en opwellingen, die bij •, dagen en bij .nachten in alle levende ziel op aarde, jong en oud, opwerken. Maar zoo is nu eenmaal de alwetendheid van den Heilige. En of ge nu al telkens weer u inbeeldt: De Heere let er niet pp en ziet 't niet, — toch blijft die alwetende God .er tegen inroepen: Ik ken elk een der gedachten die in u opklimmen; en niet naar uw eigen verzinsel, maar naar dit woord uws Gods zult ook gij eens-geoordeeld worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Ik weet elk een der gedachten,  die in uw geest opklimmen

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1915

De Heraut | 4 Pagina's