Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Theologische faculteit aan de Staatsuniversiteiten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Theologische faculteit aan de Staatsuniversiteiten.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Het hoofdargument van Prof. Bruining, waarop heel zijn breed historisch betoog uitloopt, dat in 1876 de Theologische faculteit is omgezet in een Faculteit van godsdienstwetenschap en in deze Faculteit voor de Dogmatiek als leervak geen plaats is, bleek ons niet afdoende tegenover hen, die juist herstelling van dit leervak wenschen. Het moge juist zijn, dat de liberale partij in 1876 beoogde de Theologie door de Godsdienstwetenschap te vervangen, maar, gelijk dit zoo vaak bij de wetgeving geschiedt, is deze toeleg toch niet consequent doorgevoerd. Veel meer dan Prof. Bruining het wil toegeven, heeft men gerekend met het belang, dat deze Faculteit voor de opleiding van de a. s. predikanten der Hervormde Kerk had. Daarom behield men niet alleen den naam: Godgeleerdheid, maar ook een goed deel van de vakken, die bij de Godgeleerdheid behoorden. Zoo ontstond niet een zuiver in stijl opgetrokken gebouw van Godsdienstwetenschap, maar een mengelmoes van vakken, waaraan de. innerlijke éénheid ontbreekt. Waarom de Dogmatiek niet evengoed als de Zedekunde en de Encyclopaedie van de Godgeleerdheid onder de leervakken dezer hybridische Faculteit zou kunnen worden opgenomen, zonder aan de oeconomie der wet te kort te doen, is dan ook niet wel in te zien.

Ernstiger bezwaar nog dan tegen de bovengenoemde conclusie, waartoe Prof. Bruining op grond van zijn historische expósée komt, hebben we echter tegen de beide grondstellingen, waarvan hij blijkbaar uitgaat, en die hij; als waren ze onbetwistbare axiomata, zelfs niet eens noodig acht nader te bewijzen. De eerste dezer grondstellingen is, dat de Kerkelijke Theologie, gelijk hij haar noemt en waaronder hij dan in de eerste plaats de Dogmatiek verstaat, haar aanspraak op den naam van > wetenschap* zou verloren hebben en daarom wel aan een »kerkelijke seminarie» maar niet aan een ïHoogeschool van' Wetenschap» zou mogen onderwezen worden. En de tweede grondstelling is, dat de Staat, wil hij zijn neutraal karakter bewaren, niet anders doen kan • dan de kerkelijke Theologie te vervangen door het nieuwe vak van > godsdienstwetenschap", dat van geen bovennatuurlijke inspiratie of kerkelijk dogma uitgaaude, én zuiver wét'èhschappèlijk is én aan den eisch van een neutrale Staatsuniversiteit volkomen voldoet.

'VVat nu de eerste dezer beide grondstellingen betreft, zullen we Prof. Bruining er maar niet hard over vallen, dat hij in ons Pr.otestantsche Nederland van een »kerkelijke Theologie" spreekt. Heel gelukkig is Prof. Bruining in zijn nomenclatuur nu eenmaal niet. Het is reeds al te dwaas, wanneer hij spreekt van de »Nederlandsch Hervormde Kerk" in de 16e en 17e eeuw, alsof deze »Nederlandsch Hervormde Kerk", die het Staatscreatuur is van Koning Willem I en eerst in 1816 ontstond, een prsexistent bestaan in de 16e, 17e en 18c eeuw zou hebben gehad. En laat men nu niet met de uitvlucht komen, dat de Kerk, die thans zich de sNederlandsche Hervormde Kerk" noemt, toch de wettige voortzetting zou wezen van de Gereformeerde Kerken in de 16e, 17e en 18e eeuw. Zelfs indien dit juist ware, wat we betwisten, dan nog zou het historisch toch geen pas geven, dezen lateren naam op haar vroegere bestaansperiode over te brengen. De Republiek der Vereenigde Staten van Nederland vindt haar wettige historische voortzetting in het tegenwoordig Koninkrijk der Nederlanden, maar welk historiograaf zou de dwaasheid begaan daarom de Republiek der Vereenigde Nederlanden voortdurend aan te duiden als het «Koninkrijk der Nederlanden". Denk het u in, dat Blok in zijn Vaderlandsche Geschiedenis eens schrijven ging over Prins Maurits, »Stadhouder in het Koninkrijk der Nederlanden", of, want het Nederlandsche volk bleef onder alle wisseling van Staatsvorm dezelfde, over de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten in het > Koninkrijk der Nederlanden*. Om te gieren van het lachen, zegt ge, en ge hebt volkomen gelijk. Maar is het dan niet even belachelijk als Prof. Dr. L. Knappert een Geschiedenis schrijft van de »Nederlandsch Hervormde Kerk gedurende de 16e en 17e eeuw" en zoo ook Prof. Bruining spreekt van het > Hervormde Kerkgenootschap", dat tijdens de Republiek feitelijk Staatskerk was geworden (blz. 6, 7). Ware dit nu alleen »a slip of the pen«, we zouden er geen captie op maken. Maar nu deze nomenclatuur al meer mode begint te worden onder de moderne hoogleeraren, mag er toch wel eens op gewezen worden, welk een zonderling anachronisme deze benaming is.

En hetzelfde bezwaar geldt tegen den term ïkerkelijke theologie, " dien Prof. Bruining voortdurend gebruikt om daarmede de Theologie in den gewonen zin des woords aan te duiden. Het woord kerkelijke kunst, kerkelijke school, kerkelijke theologie hoort thuis bij de Roomsche Kerk, heeft voor elke Protestantsch oor een onaangenamen bijklank en dient om op zulk een zaak voor ons gevoel min of meer een brandmerkte zetten. Kerkelijke Theologie is, gelijk Prof. Bruining zelf het uitnemend goed uiteenzet, zulk een Theologie, die uitgaat van - de gedachte, dat de Kerk als onfeilbaar orgaan van den Heiligen Geest de waarheid verklaart en uiteenzet, en nu door haar theologen, " die door de Kerk worden aangesteld en onder de voortdurende controle der Kerk moeten staan, deze leer der Kerk systematisch zoekt te ontwikkelen en uiteen te zetten.

Van zulk een »Kerkelijke Theologie" nu kan in een Protestantsche Kerk geen sprake wezen, want het Protestantisme kent aan de Kerk geen onfeilbaar leergezag toe; 'de Geloofsbelijdenis onzer Gereformeerde Kerken weerspreekt dit Roomsche gevoelen in Art. VII uitdrukkelijk en verklaart, dat boven de besluiten van alle conciliën het Woord van God staat. De Theologie is daarom in Protestantsche landen nooit kerkelijk gebonden geweest en Luther heeft als hoogleeraar aan de Universiteit te Wittenberg zelfs een zeer scherpe critiek geoefend op de leer der Kerk, waartoe hij behoorde. Ook dit erkent Prof. Bruining, want hij zegt zelf, dat door de Hervorming de Theologie ophield een »functie der Kerk te zijn." (blz. 6). Maar dan is ook de term »Kerkelijke Theologie" voor deze Protestantsche Theologie onjuist en. misleidend. Want of hij er al op volgen laat. dat na de Hervorming tusschen beide, Kerk en Theologie, toch een zeer nauw verband bleef bestaan, zegt natuurlijk niets. Omdat er in de dagen onzer Republiek een zeer nauw verband bestond tusschen de Gereformeerde Kerk en den Staat, zal toch niemand er aan denken de Republiek een «kerkelijken staat» te noemen. Het adjectief > kerkelijk" beteekent nu eenmaal: wat van de kerk uitgaat, wat door de kerk bestuurd wordt, maar niet wat met de kerk in zeker verband staat. Anders zou men met evenveel recht de Theologische faculteit aan onze Rijks-Uriiversiteiten een kerkelijke faculteit kunnen noemen, want Prof. Bruining geeft zelf aan het slot van zijn rede toe, dat de leuze: de wetenschap om de wetenschap alleen, niet meer voor onze Hoogcscholen geldt en iedereen thans erkent, dat de Universiteit behalve, school der wetenschap ook opleidingsschool voor bepaalde ambten is. Indien er dan ook geen Kerk bestond, die voor de opleiding van haar predikanten van deze Theologische faculteit gebruik maakte, zou de Regeering er wel geen oogenblik over denken deze Theologische faculteit nog in stand te houden. Een Theologische faculteit, die daarvoor niet dienst deed, zou practisch onbestaanbaar zijn en niet één student krijgen. Zelfs is er wel geen twijfel over, dat de bestaande Theologische faculteit feitelijk bestemd is om te zorgen voor de opleiding van predikanten der Hervormde Kerk, en Prof. Bruining zal zich nog wel herinneren, welk een storm van verontwaardiging er ^n de Hervormde Kerk opstak, toen een lid der Gereformeerde Kerk tot hoogleeraar in deze Theologische faculteit te Utrecht benoemd werd. Indien het dus

juist zou wezen, , oiidcEkerkeljjks Theologie te verstaan een »wetenschap die beoefend wordt ten behoeve van de Kerk en die bepaald voor haar bestemd is", dan geldt dit niet alleen voor de Theologie in de dagen'der Republiek, maar evenzeer voor elke Theologie, ook die thans onderwezen wordt aan de Staatsuniversiteiten. Zelfs zou het niets baten, wanneer Prof. Bruining er zich op beroepen wilde, dat de Theologie vroeger toch veel meer afhankelijk was van de Kerk dan nu. Want wie de historie kent, weef, hoe de Overheid in de dagen der republiek van een subjectie der professoren onzer Universiteiten aan de Gereformeerde Kerken al zeer weinig he? ft willen weten, en de gevallen van Arminius, Roëll e. a, zijn genoegzaam om te bewijzen, hoe de Overheid meermalen Professoren handhaafde, die naar het oordeel der Kerk allerminst zuiver waren in de leer.

Niet de nauwe band aan de Kerk is dan ook het eigenlijke bezwaar, dat Prof. Bruining tegen deze zoogenaamde Kerkelijke Theologie heeft, maar veeleer dat deze Theologie uitging van de > geopenbaarde heilswaarheid" (blz. 6) of geüjk hij elders zegt, dat ze nog vasthield > aan godsdienstige voorstellingen, die de vrucht waren van eene op bovennatuurlijke wijze, van buiten af, den menschen geworden openbaring" (blz, 8) De kerkelijke Theologie is derhalve voor Prof. Bruining die Theologie', die nog gelooft aan de openbaring, die God de Heere ons schonk in Zijn Woord en die het te doen is om de kennisse, welke God ons daarin van Zich zelf schonk, na te speuren, in te denken en in systeem te brengen. Deze Theologie nu is niet , , kerkelijk", maar Christelyk, omdat ze ootmoedig voor het woord van Christus buigt en gelooft wat Hij ons aangaande den Vader heeft geopenbaard.

Van deze Christelijke Thoelogie nu ver­ d klaart Prof. Bruining, dat ze sinds het i midden der voorgaande eeuw als wetenschap heeft afgedaan en dat ér daarom voor haar geen plaats meer is aan de o School der Wetenschap, d. w. z. aan de z Universiteit. Wel constateert hij dit alleen i als de »overtuiging, die' in steeds wijder d kring en bij toeneming beslister zich deed g gelden", zonder zelf over de juistheid van b deze meening zich uit te laten, maar aan o het slot van zijn rede, waar bij zijn eigen meening over het voortbestaan der Theo­ D logische faculteit wel uitspreekt, wraakt hij g deze overtuiging niet alleen in geen enkel v o opzicht, maar blijkt duidelijk genoeg, dat h hij zelf geheel op dit standpunt staat. Doch t ook afgezien daarvan kan het feit, dat in f een zekeren tijd in een zekeren kring van h geleerden getwijfeld wordt aan het. wetenschappelijk karakter van een vak, dat dusver algemeen als wetenschap gold, nog w geen grond wezen voor den Staat om dit vak van de Universiteit te verwijderen. Er zijn evenzeer kringen, waarin alleen de sciences exactes, de natuurweten­ 1 I p schappen, als ware wetenschap worden be­ b schouwd en het recht op dien naam aan s al wat daarbuiten valt, betwist wordt. Zelfs is het onder geleerden nog altoos w een open vraag, of met name de historie en b de philosophie wel op den naam van weten­ o schap aanspraak mogen maken. Wat zou Prof. Bruining er van zeggen, wannepr de o Staat op dien grond deze vakken eens van B de Universiteit verwijderen ging?

Prof. Bruining begaat ook hier de fout, - die de moderne theologen telkens weer begaan, dat zij hun inzicht vpor de uitspraak zfan de wetenschappelijke wereld houden en daarom meenen, dat de Staat voor die uitspraak zich onvoorwaardelijk te buigen heeft. Dat de Theologie een der oudste wetenschappen is, die zelfs de stammoeder is, waaruit onze Universiteiten zijn voortgekonien; dat ze een roemvolje historie ach: er zich heeft, zooals schier nieteen andere wetenschap kan aanwijzen, en de diepste denkers en machtigste genieën zich aan deze wetenschap hebben gewijd, • doet er niet toe. De Theologie als > wetenschap* heeft afgedaan, verklaren de moderne geleerden; daarom kan zij, die eens de Koningin der wetenschappen heette, thans haar plaats inruimen voor de spiksplinternieuwe wetenschap van de gods-! dienstwetenschap en wordt ze zclif verbannen naar het kerkelijk seminarie. '

Was deze Theologie nu metterdaad aan . g verval van levenskracht weggestorven, en : w was er geen man van wetenschap meer, i d die haar beoefende, zoo zou voor zoo smadelijk einde nog oorzaak wezen. Maar ' b Prof. Bruining zal dit toch niet durven ' c beweren. De kerkelijke Theologie, zooals ' h hij het noemt, met name de Dogmatiek, v vond ook in onze eeuw nog beoefenaars, D aan wie zeker, niemand het recht op. g den naam van wetenschappelijk-zal bctwisten. Om van het buitenland niet eens H te spreken, behoeven we hier alleen maar H den naam te noemen van Prof. Bavinck, wiens magistrale werk, de Gereformeerde d Dogmatiek, algemeene waardeeririg heeft V gevonden en ook door de studenten aan L onze Staatsuniversiteiten niet zonder vrucht s b wordt gebruikt. Welk recht heeft dan de . m Staat, omdat in zekere moderne kringen P de Theologie en met name de Dogmatiek , e niet meer als J> wetenschap* beschouwd wordt, haar buiten de Hoogeschool te z sluiten ? Daarover gaat toch de strijd. Niet, ' o omdat de Dogmatiek toevallig niet past in w het kader der godsdienstwetenschap, maar s omdat ze geen »wetenschap c is, behoort I ze volgens de moderr^en aan de «.Univer­ d g siteit niet meer thuis, .

Nu betwisten we natuurlijk niet net recht z der modernen om aldus vpor zich zelf te oordeelen. Die opvatting haiigt, saam met n hun geheele levens-en wereldbesebouwing, ' e waarin vpor .het. bovennatuurlijke geen plaats is. Maar het is een petitio principü, t b wanneer ze, gelijk Prof. Bruining deed, b in een historisch betoog' uitgaan van d de onderstelling, dat hun gevoelen het h alleen ware en wetensehappelijk, juiste is.;

En iiog. stuitender wordt dit, \varineer pp dicij grond wordt veraedigd, dat dè Regeéring aan deze kerkelijke Theologie geen plaats méér mag inruimen aan onze Staatsuniversiteiten. Hoe de Regeering, door aan dien eisch toe te. geyen, niet de neutraliteit handhaafde, maar haar juist omgekeerd met beide voeten vertrad, zal in een volgend artikel worden aangetoond.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 maart 1915

De Heraut | 4 Pagina's

De Theologische faculteit aan de Staatsuniversiteiten.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 maart 1915

De Heraut | 4 Pagina's