Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Theologische faculteit aan  de Staatsuniversiteiten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Theologische faculteit aan de Staatsuniversiteiten.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV (slot).

De eerste onderstelling, waarop heel het betoog van Prof. Bruining was opgebouwd, dat de Theologie als wetenschap had afgedaan en daarom haar plaats aan de Universiteit door de moderne Godsdienstwetenschap moest worden ingenomen, bleek derhalve niet anders te zijn dan een petitio principii. Prof. Bruining nam eenvoudig als waarheid aan, wat in sommige moderne kringen beweerd wordt, maar vergat de juistheid van deze bewering te staven.

En evenzoo staat het met de tweede onderstelling, waarvan zijn betoog uitgaat, dat de Staat, die na de Grondwet van 1848 neutraal tegenover alle Kerkgenootschappen stond, deze neutraliteit niet beter kon handhaven dan door aan de Staatsuniversiteiten de Theologische Faculteit te doen plaats maken voor de Faculteit der Godsdienstwetenschap, omdat de Theologie «kerkelijk" is en de Godsdienstwetenschap puur »wetenschappelijk".

Nu moet natuurlijk worden toegegeven, dat de positie van de Theologische Faculteit na 1848, toen de scheiding van Staat en Kerk consequent werd doorgevoerd, een onhoudbare was geworden. Het »gelijk recht voor alle gezindheden", dat de Grondwet voorschreef, gedoogde zeker niet, dat de Staat op zijn kosten aan de publieke Hoogescholen een Theologische faculteit in stand hield, die uitsluitend dienst deed voor de opleiding van de predikanten van één Kerkgenootschap. En evenmin was bestendiging van den bestaanden toestand voor de Kerk zelf wenschelijk. Een Staats-Theologische faculteit is alleen dan denkbaar en geoorloofd, wanneer de Staat zelf een confessioneel karakter draagt en daarin voor de Kerk waarborg ligt, dat het onderwijs in de Theologische faculteit zal gegeven worden door mannen, die met de belijdenis der Kerk instemmen. Maar zoodra de Staat neutraal wordt, is zulk een Staats-Theologische faculteit een voortdurende bedreiging voor het leven der Kerk, gelijk Groen reeds in 1842 opmerkte in zijn adres aan de Hervormde Gemeente in Nederland en nogmaals herhaalde in 1863 in zijn 'Vrijheid van Christelijk Nationaal onderwijs in verband met scheiding van Staat en Kerk, parlementair fragment. De benoeming van professoren in de Theologie, zeide hij, isdaneen jus in sacra, dat tot onberekenbaar nadeel van de Kerk is; ' want een Bestuur, dat als zoodanig geen onderscheid van Godsdiensten kent, matigt zich dan de keuze aan der Godgeleerden en oefent aldus een bijna alvermogenden invloed op het Godgeleerd onderwijs der Hoogescholen; een invloed, die bijna altoos tegen het levensbelang der Kerk ingaat.

Daarom zou het ook niets gebaat hebben, of de Regeering al naar het voorstel der Staatscommissie van 1849 aan elk Kerkgenootschap het recht zou hebben toegekend naast de bestaande Theologische faculteiten, die dan voor de Hervormde Kerk zouden blijven dienst doen, op Staatskosten zelfstandige Theologische faculteiten voor haar eigen behoefte op te richten. Nog daargelaten het practische bezwaar, waarop reeds. Groen wees, dat men zoo, ondanks de scheiding van Staat en Kerk, aan elke Universiteit niet één, maar wellicht twintig Theologische faculteiten zou krijgen, allen op Sta'atskosten onderhouden, blijft hier het principieele bezwaar bestaan, dat de neutrale Staat de benoeming der professoren in handen zou houden en daarmede feitelijk den ontwikkelingsgang der Kerk zou beheerschen. Wie werkelijk scheiding van Staat en Kerk wil, niet een zoogenaamde, waarbij de Kerk aan den Staat onderworpen wordt, maar een scheiding, waardoor beide zelfstandig tegenover elkander komen te staan, kan daarom geen andere oplossing van dit vraagstuk vinden, dan dat de Staat geheel van dit terrein zich terugtrekke en de Theologische faculteit aan de Staatsuniversiteiten worde afgeschaft.

Wel verre echter van dit eenig juiste standpunt in te nemen, dat reeds door Opzoomer in 1849 bepleit was, heeft de Regeering in 1876, onder den schijn van haar neutraliteit te handhaven, die neutraliteit juist op de meest ergerlijke wijze eschonden. Twijfel desaangaande kan oor ieder, die onpartijdig en billijk ordeelen wil, niet mogelijk wezen. Op heologisch gebied staan nu eenmaal tegenver elkander twee opvattingen omtrent het ezen en doel der Theologie, haar oorwerp en princiep, en dientengevolge ok omtrent heel de inrichting der Theoloische faculteit, die onverzoenlijk zijn ên lkaar uitsluiten. Men kan öf het supraatureel karakter erkennen van de openaring Gods in de Heilige Schrift ons gechonken, en daarom aan de Theologie als oogste doel de taak toekennen om deze ns geopenbaarde kennisse Gods in systeem e brengen (de Dogmatiek), of men kan, lle supranatureele openbaring Gods loochenende en de H. Schrift daarom beschouende als een gewoon menschelijk boek, als een stuk letterkunde van Israel en van de oude Christelijke Kerk, de Theologie laten opgaan in een psychologisch en historisch onderzoek naar de religieuse verschijnselen en voorstellingen van den menschelijken geest. Een Regeering nu, die een Theologische faculteit inricht, kan daarbij niet neutraal blijven; ze kiest óf voor de Christelijke opvatting der Theologie, óf voor de moderne opvatting partij. Neutraal is zcf alleen, wanneer ze juist om dit principieele verschil verklaart, dat ze geen Theologie kan laten onderwijzen. Maar niet-neutraal is ze, wanneer ze haar Theologische faculteit geheel schoeit op de leest van de moderne opvatting der Theologie. En dit nu heeft de Regeering in 1876 gedaan. Al laten we de vraag in het midden, of het juist is, wat Prof. Bruining beweert, dat de oude kerkelijke Theologie toen is afgeschaft en door de moderne godsdienstwetenschap is vervangen, in elk geval is het zeker, dat de metamorphose, die de Theologische faculteit onderging, geen ander doel had dan om haar te wringen in het kader der moderne denkbeelden. Daarom moest de Dogmatiek uit de Theologische faculteit verwijderd worden en in haar plaats worden gesteld de «wijsbegeerte van den godsdienst.« En zelfs nog verder werkte dit beginsel door; ook de andere theolosche vakken, de zoogename exegetische en historische vakken, die bij de gratie der liberalen nog behouden mochten worden, werden wat hun benaming betreft, omgefatsoeneerd naar de modernen het wilden. Waar heel de Christelijke Kerk van alle eeuwen den Bijbel erkend heeft als Gods Woord, en de eenheid van die Godsopenbaring in Oud-en Nieuw-Testament handhaafde, sprak de Regeering thans in de wet van de »Israëlitische en oud-Christelijke letterkunde*, om daarmede als 't ware principieel te verklaren, dat zij in de Heilige Schrift niet anders dan een toevallige verzameling boeken van de Israëlitische en oud-Christelijke Kerk zag. Een feitelijke loochening dus van het Goddelijk karakter der Heilige Schrift.

Deze metamorphose nu, die de Regeering in ons land de »oude Theologie* deed ondergaan en waardoor ze haar althans formeel van haar supranatureel karakter ontdeed ten believe van de modernen, en met krenking van ieder, die nog aan de Heilige Schrift vasthoudt, is daarom te stuitender, omdat de Regeering in Nederland dusver de eenige is geweest, die zoo met de Theologie handelen dorst. Waar, zooals in Frankrijk, de scheiding van Staat en Kerk voltrokken werd, heeft de Regeering de Theologische faculteit eenvoudig afgeschaft en de Theologie aan de Kerk overgelaten. Een standpunt, dat consequent is en altoos nog beter, dan dat de Staat de schennende hand slaat aan wat door alle eeuwen heen als Theologie gold en de oude kerkelijke Theologie gaat omzetten in »godsdienstwetenschap*, die op staatsgezag wordt onderwezen en feitelijk dienen moet om de echte Theologie als onwetenschappelijk te brandmerken. Maar in de andere landen van Europa, waar de Theologische faculteit aan de Staatsuniversiteiten gehandhaafd bleef, heeft de Regeering nergens er aan gedacht deze Theologische faculteit naar der modernen opvatting te fatsoeneeren. Zelfs niet in Duitschland, waar deze moderne opvatting van de scheiding tusschen dé wetenschappelijke en kerkelijke Theologie het eerste opkwam en door niet weinig geleerden ook nu nog verdedigd wordt. Nergens ziet men het zonderlinge verschijnsel, dat men een Theologische faculteit heeft zonder Dogmatiek, of dat de Dogmatiek door kerkelijke hoogleeraren onderwezen wordt en de Exegese en Kerkhistorie door Staats-professoren. Aan de beroemdste Universiteiten in Europa, wier wetenschappelijke roem door heel de wereld erkend wordt, bleef nog altoos die Theologie, die Prof. Bruining voor verouderd en onwetenschappelijk verklaart, in eere. Alleen in Nederland hebben we het treurige voorrecht, dat de Theologische faculteit van haar hoofdvak, de Dogmatiekj^ beroofd en daarmede ontzield is geworden.

Vraagt men, welk motief het Liberalisme dan dreef, om de Theologische faculteit aldus gemetamorphoseerd in stand te houden, zoo kan het antwoord daarop niet moeilijk wezen. Al wendde men in 1876 voor, dat de Universiteit zonder een Theologische faculteit niet compleet zou wezen en al beweerde men zeer vromelijk, dat in den kring der wetenschappen die wetenschap niet ontbreken mocht, die onderzocht wat > het hoogste en gewichtigste is te achten", feitelijk was dit alles slechts een doekje voor het bloeden. Het liberalisme, dat de neutrale staatsschool gebruikte om de kinderen van ons volk los te maken van het zoogenaamde enghartige kerkelijke Christendom, en daarom hen wilde opvoeden in een »Christendom boven geloofsverdeeldheid'" d.w.z. in een modern christendom — waarom Groen de neutrale staatsschool terecht de > secteschool" der modernen noemde — had 8i«t de handhaving der

Theologische factiltcit aan tie staatsuniversiteit feitelijk geen ander doel. Zooals de staatsschool de opvoeding van het volk, zoo beheerscht de Theologische faculteit de vorming der aanstaande predikanten en door de predikanten tegelijk den geest van de volkskerk. Daarom vi^ilde de Regeering de Theologische faculteit niet uit haar handen geven; die Theologische faculteit was haar instrmnentwn regni, haar machtsmiddel om over de Kerk te heerschen. Èn er was ook geen geschikter middel denkbaar om de Kerk allengs maar zeker aan het modernisme prijs te geven dan dit. Daarorn heeft Groen volkomen gelijk gehad, toen hij verklaarde, dat de »zoogenaamde onderscheiding van Staat en Kerk een wezenlijke onderwerping van de Kerk aan den Staat heeft ten gevolge gehad", doordat »de Regeering ondanks de veranderde betrekking tusschen Staat en Kerk een noodwendigerwijze vervallen recht van benoeming der Theologische profesoren behouden heeft", en dat recht zoo heeft uitgeoefend, dat »het theologisch onderwijs grootendeels aan hen, wier wetenschap rechtstreeks tegen het. kenmerkend, niet enkel gereforrpeerde of protestantsche, maar christelijke van de Kerk gericht was.«

En dat dit metterdaad de reden is, waarom ook nu nog het modernisme met hand en tand vasthoudt aan het voortbestaan dezer Theologische faculteiten aan de Staatsuniversiteiten, blijkt duidelijk genoeg uit hetgeen Prof. Bruining aan het slot zijner oratie zegt: »Het is een belang, zegt hij, voor den gezonden groei van het geestelijk leven der maatschappij, dat het godsdienstig denken meegaat - en gelijken tred houdt met de ontwikkeling van dit leven naar deszelfs onderscheiden zijden, opdat het niet een storend en remmend element worde». Daarom is het volgens hem in strijd met het »wezenHjk maatschappelijk belang», wanneer de aanstaande godsdienstleeraren worden opgeleid aan kerkelijke kweekscholen, waar men als > grond en norm van dèn godsdienst een van Godswege geopenbaard, mitsdien vaststaand stelsel van waarheden erkent». De opleiding der, predikanten moet — let wel, altoos in het belang der maatschappij — geschieden aan de »op het beginsel van vrij onderzoek gebouwde theologische faculteiten, die als zoodanig de strekking hebben om een geest van kritiek te wekken op al wat als overgeleverde waarheid tot ons komt« (blz. 23, 24). Laat men deze eigenaardige teririinologie nu voor rekening van Prof. Bruining, dan komt dit betoog feitelijk hierop neer, dat de Staat in het welbegrepen belang van de maatschappij moet zorgen, dat de a.s-predikanten worden opgeleid niet in het vast geloof aan de Heilige Schrift, maar in den geest der moderne kritiek. Daarom moet de Theologische faculteit aan de Staatsuniversiteit in stand worden gehouden. Desnoods mag de Kerk dan daarnaast nog onderwijs geven in de Dogmatiek, om de »geloof3voorstellingen, die op een gegeven tijd in haar als waarheid gelden«, voort te planten, maar de Staat heeft te zorgen voor het eigenlijke wetenschappelijke onderwijs, dat als tegengif hiertegen moet dienst doen. Kritiek en historische studie, door de .Staatsprofessoren onderwezen zullen den bodem van de geloofsvoorstellingen der Kerk dan wel ondermijnen. Zoo zal het godsdienstig denken van zelf meegaan met de ontwikkeling van het leven, m.a.w. het zal in moderne banen geleid worden en aan het modernisme zal door den Staat de overwinning in de Kerk worden bezorgd.

Meer voegen. behoeven we hier niet aan toe te

Indien dit jongste pleidooi voor het behoud der Theologische faculteit aan de Staatsuniversiteiten iets heeft getoond, dan is het wel dit, hoe groot het gevaar is, dat in het voortbestaan van deze Staatsfaculteit voor het leven der Kerk schuilt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 maart 1915

De Heraut | 4 Pagina's

De Theologische faculteit aan  de Staatsuniversiteiten.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 maart 1915

De Heraut | 4 Pagina's