Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXVII.

VIJFDE REEKS.

XXIX.

Daarom, al wat zij u zeggen, dat gij houden zult, houdt dat en doet het; maar doet niet naar hunne werken; want zij zeggen het en doen het niet. Matth. XIII : 3.

De terugkeer uit de ballingschap had voor de Joden onder zeer verzwarende omstandigheden plaats. Hadden ze terstond hun vroegere zelfstandige positie kunnen hernemen, steeds met een afstammeling van Davids huis als Staatkundig hoofd, zoo zou het priesterlijk gezag zich vermoedelijk, evenals voorheen, tot het geestelijk gebied zijn blijven bepalen. Doch hiervan was onder de heerschappij der Perzische Koningen uiteraard geen sprake. Het einde der ballingschap hergaf aan de Joden in niets hun nationale zelfstandigheid. Het Koninklijk gezag van de Perzen en Meden bleef heerschen van CSTUS' dagen af, totdat Alexander de Groote het omverstiet, d. i. gedurende meer dan twee eeuwen. Niet alsof de druk van het Perzisch bewind zwaar was. Waar het op aankwam was, dat de belastingen in geld stiptelijk werden opgebracht, en, waar noodig, de manschap voor het leger tot op den laatsten man beschikbaar werd gesteld. Voor het overige daarentegen liet de Perzische opperheerschappij de Satrapiën, of gewesten, veelal aan zich zelf over. En zoo was het goeddeels ook in Palestina. Wat we uit dè geschiedkundige opteekeningen van Ezra en Nehemia ve."-nemen, toont duidelijk, dat de toestand der onder Zerubbabel teruggekeerde Joden uiterst gedrukt bleef Na Zerubbabel geraakte het Davidisch huis zelfs geheel in vergetelheid. De exulantengroep was te klein om zich reeds aan-Stonds over de overige deelen van het heilige land te doen gelden. Gedurig zelfs geraakte men met de overige bewoners van Palestina en uit den omtrek in onmin. Het denkbeeld dat Jeruzalem geen vijand meer te duchten had en daarom zeer wel ontmuurd kon blijven, weerlegde al spoedig zich zelf. De muren en poorten moesten herbouwd worden, en wat niet minder in ongelegenheid bracht, was de ontstentenis van een tempel op Sion. Zoo spoedig het kon, werd daarom ook tot wederopbouw van den tempel overgegaan. Geen offer werd daartoe gespaard, en hoe klein de groep der teruggekeerde ballingen ook was, de ijver en toewijding om den tempel weer uit zijn puinhoop te doen herrijzen, was algemeen en kon op aller geestdriftige medewerking bogen. Alleen maar, de nieuwe tempel haalde niet bij wat eens de tempel van Salomo geweest was, en niet Nehemia, maar eerst Herodes de Idumeër slaagde er in, op Sion weer een stichting te doen verrijzen, die tot op zekere hoogte den glans van Hiram's architectuur evenaren kon. Begon zoo allengs door de ommuring van Jerusalem en de wederopbouwing van den tempel de Joodsche kring in eigen vorm te herleven, toch zij wel verstaan, dat de aldus herlevende Joodsche kring aanvankelijk nog uiterst beperkt was. Niet, dat het aantal inwoners van Joodsche herkomst zoo gering was. Veeleer mag aangenomen, dat in heel Galilea, in het Overjordaansche, in Judea, en ten deele zelfs in Samaria het grooter deel der bevolking zich in Mozes één en verbonden gevoelde. Ja zelfs mag aangenomen, dat gelijk we zagen, reeds toen ook de omwonende volken, en met name de Edomieten, tot aansluiting aan het Israelitisme neigden. Maar hieruit volgde nog in 't minst niet, dat er reeds aanstonds van zulk een aansluiting en nadere organisatie sprake was. Heel het land door leefde veeleer elke groep meer op zichzelf, en de vreemde elementen die zich met name in de steden en in de villa's op het platteland gevestigd hadden, rafelden ten slotte schier elk verband los.

Gevolg hiervan was, dat te Jeruzalem, en in den naasten omtrek, vooral na de herstelling van den Tempel, schier niet anders dan het priesterlijk gezag zich kon doen gelden, en dat hierdoor de priestergroep allengs er toe kon overgaan, om zich ook zekere staatkundige bevoegdheden aan te matigen. Natuurlijk wist heel de bevolking zeer wel, en gevoelde men het in de zware lasten waaraan men onderworpen was, dat de opperheerschappij bij den koning van Perzie berustte; maar voorzoover de Opperheer aan de deelen van zijn land zekere vrijheid van beweging gunde, moest deze nationale levensuiting dan toch een middenpunt bezitten vanwaar de leiding uitging, en dat middenpunt nu verkreeg onder Zerubbabel, Ezra en Nehemia wel in den eersten aanvang een zelfstandig karakter; doch toen eenmaal Jeruzalem bevestigd en de Tempel hersteld en de priesterlijke eeredienst weer op gang was gebracht, kon het niet anders, of de priesterlijke hoogheid klom in geheel den Joodschen kring vanzelf tot een vroeger ongekend gezag op; met name door de viering der hooge feesten. Zoodra toch in heel Palestina en in de aangrenzende landen de blijde mare uitging, dat op Sion weer 't brandaltaar rookte, begon het lied Hamaaloth weer de stille vromen uit alle oorden te bezielen, en daagde met name op het groote Paaschfeest een van jaar tot jaar steeds aanwassende menigte van bedevaartgangers op, die hierdoor van zelf met den Hoogepriester en diens onderpriesters en met de Levieten in levend verband geraakten. Wel was de schare dier bedevaartgangers nog op verre na niet, wat ze later ten tijde van Jeruzalem's verwoesting door Titus geworden is, maar er trokken dan toch van heinde en ver tienduizenden Joden naar Sion op, en het was door dat opgaan naar de hooge feesten, dat als vanzelf weer het eerste natuurlijke verband gelegd werd tusschen de verschillende brokstukken van het oude ge.slacht, die nog in en om het heilige land gevonden werden. Zelfs mag gezegd, dat voorzoover er in Babyion en elders reeds sporen van de latere diaspora aanwezig waren, de geestelijke band niet het centrum in Jeruzalem al spoedig trekken ging. Aan een eigen koning dacht men voorshands niet meer. De nationale onafhankelijkheid was nu eenmaal verloren. En moest nu eenmaal een vreemd heerscher gehuldigd worden, dan viel niet m te zien, wat beter overheer men wenschen kon dan den Vorst van Perzië. C\ rus was hun verlosser geweest. En deze traditie werkte na. Zoo kon het niet anders, of de nationaal-Joodsche concentratie moest wel allengs uitsluitend in het priesterlijk gezag haar middenpunt vinden. De Joodsche toekomst was voor altijd verspeeld, of het Jodendom moest wel zijn eenheid en saamhüorigheid in den Hoogepriester, met zijn geestelijken staf, zoeken. Het was niet meer het vrije Israëlitische leven, met eigen koninklijke macht en profetische bezieling. De troon dien Nebucadnezer ondermijnd en te niet had gedaan, kon niet weer opgericht. De profetische openbaring had zich teruggetrokken. En zoo bleef van de drie: het koningschap, het priesterschap en het profetenschap, ten slotte alleen nog de priesterlijke hoogheid over, en het was rondom haar dat het Joodsche leven zich na de ballingschap samentrok.

Deze verandering in den stand der zaken kon niet anders dan op den godsdienstigen staat van het Jodendom zeer aanmerkelijken invloed uitoefenen. Het Farizëisme, ook in zijn tegenstelling met het Sadduceïsme, dankt er zijn oorsprong aan. Wel toch is het Farizeïsme, onder dien eigen naam en in dien overdreven, ja, ten slotte zondigen vorm, eerst van later dagteekening, maar de grondslag ervoor werd toch door den veranderden toestand, die na de ballingschap intrad, als vanzelf gelegd. De Joden hadden, in het uitwendige, niet wat de overige volken in hun afgod bezaten. De Joden roemden er zeer terecht in, dat zij alleen den eenigen waarachtigen God aanbaden, maar het feit, dat zij tegenover de Afgodsbeelden der overige natiën geen eigen Godsbeeld in hun tempel konden oprichten, deed vanzelf de behoefte opkomen, om, waar het beeld hun ontbrak, in een geheel andere uitwendigheid hun punt van saamtrekking te zoeken. Zeer zeker was hun religie in haar eigenlijke kracht van geestelijken aard, en even vast stond ook de fiere overtuiging, dat het niet hebben van een beeld van hun God, wijl hij de Onzienlijke was, hun een standpunt deed innemen, dat hoog uitschitterde boven al wat het Paganisnie ter voldoening aan zijn godsdienstige behoefte verzonnen had. Maar ook. zoo kon toch hun religie niet in enkel mystiek verloopen. Ook hun religie moest een uitwendige gestalte erlangen, waarin ze voor het oog der overige volken op kon treden. Hun godsdienst was niet een religie van uitverkorenen, die in stad en dorp een eigen kleinen kring te midden van het volksleven vormden. Integendeel hunner was het volksleven zelf, en hun religie moest daarom een band van zich doen uitgaan, die heel het volk omslingerde en in eenheid saam verbond. Die band nu kon niet enkel mystiek, die band kon niet louter geestelijk zijn, die band moest heel het volk insluiten kunnen, en om dit te kunnen doen, tevens een uitwendig karakter I dragen. Vandaar het aan^-rijpen van de Wet, als saamstel van up-wendige geboden, die heel het leven beiieerschen konden, en waarmee ieder Jood kon volstaan, ook al ontbrak hem alle innerlijk hooger leven.

Hierdoor nu verklaart hei zich, dat steeds meer elk vrijer element uit de religie der Joden werd teruggedrongen.. De inspiratie week. De godsdienstige veerkracht kwam niet meer van binnen op, maar werd van buiten ingedragen, en moest derhalve een vorm aannemen, die met dit uitwendige in overeenstemming was. Natuurlijk wil dit niet zeggen, dat er niet ook na de ballingschap tal van Joden in Palestina, in den omtrek van het Heilige land, en in de V"erstrooiing ge\\'eeEt zijn die, van den uitwendigen vorm los, het leven van Gods uitverkorenen, in mystiek-geestelijken zin, hebben voortgezet. M& n voelt dit dadelijk zoo anders, als Jezu.s zijn discipelen roept, en merkt aanstonds dat men in hen niet met die gebondenheid aan den uitwendigen vorm te doen heeft. Ze waren GalUeërs, en in liet Sanhedrin zag men op de Galileërs neder als op het slappe volk dat de wet niet kende. Zoo sprak de Heere tot Elia van zijn zevenduizend, die de knie voor Baal niet gebogen hadden, lm zoo is het tot den einde toe, in Judea en Galilea, in het Overjordaansche en in de Verstrooiing geweest. Maar het ofjicieele leven onder de Joden vertoonde zich \an nu af geheel anders. Men vond den hand van zijn eenheid niet meer in een drager der Kroon, men miste de inspiratie van de Profetie, de gemeenschap met Jehova in den verborgen omgang was als uitgestorven, Jcsaia had het getuigenis reeds onder zijn leerlingen als weggeborgen, foch moest men een band van eenheid hebben, en wel een eenheidsband die uitwendig waarneembaar was, en dit doel nu kon men alleen bereiken door het vooropschuiven van de Wet. De Wet van Mozes met wat in de latere periode van Israels geestelijke glorie in historie, profetie en psalmodie onder Israël geopenbaard was, vosmde een heilig geheel, en vormde den rijken Openbaringsschat dien de andere volken misten, en die alleen aan Israël. geschonken was. En daarom werkte niet meer de verleiding van Baal, noch ook hoorde men meer van terugkeer tot het beeld van het gouden kalf. Met de afgoderij had het Jodendom na de ballingschap voor goed gebroken. Het zich terugtrekken op den dienst van Jehova was nu het kenmerk van het Joodsche volksbestaan geworden. Alleen maar, die dienst van Jehova kon zich dan ook niet bepalen tot den offerdienst in den éénen, heiligen tempel te Jeruzalem. Die dienst moest in elk gezin, moest in elk dorp, en in elk gehucht doordringen. Die dienst moest uitwendig waarneembaar zijn. Die dienst moest heel het leven als omkleeden met heilig gewaad. De stof voor dit kleed was van zelf in de Heilige Schrift aangegeven. De groote vraag waarop 't nu aankwam, was maar, hoe uit die stof der traditie de draden te spinnen, waaruit straks het uitwendige wetskleedzou geweven worden en dat kunstig weven van hetwetskleed, dó.tnu was het alomvattend werk, waarin de Schriftgeleerden hun meesterschap hebben betoond. En hoe verder dit kleed gereed kwam, en althans een deel van het Joodsche volk er zich inreeg, hoe meer het Pharizeïsme in het licht trad.

Het was deze poging om de lieilige eenheid van 's Heeren volk in den uitwendigen vorm op te sluiten, die ten slotte op Golgotha moest uitloopen. De hooge beteekenis van het wetsstandpunt in Israel strekte om de pijnlijke gewaarwording onder Gods volk algemeen te maken, dat een ieder, die zich opmaakte om Gods wet te volbrengen, voor die wet bezweek, en zoo de schreiende behoefte aan de Verzoening in Christus, als den eenigen Wetsvolbrenger, te doen rijpen. Juist hiertegen echter ging nu de verhoogde priesterlijke actie, door die - der Schriftgeleerden verscherpt, zoo strak mogelijk in. Heel deze actie toch was er op gericht om den geheiligden Jood tot de straffe, strikte en volledige volbrenging van Gods wet te bekwamen. In de Profeten, en straks in het Evangelie, zou het zijn een bezwijken voor de wet en een in hangen nood vluchten tot het Kruis en tot de Verzoening in dat Kruis aangebracht; doch onder de Joden in de ballingschap daarentegen kwam de geestelijke zelfgenoegzaamheid op, en vandaar de hoogheid van hart, die er zich toe opmaakte, om geheel de wet tot in het allergeringste toe te vervullen en na te leven. De tegenstelling stond derhalve aldus: Bij de actie die op het P'arizeïsme uitliep, was de kracht ter wetsvol-I brenging uit den Jood opkomend; doch in het Evangelie daarentegen, evenals in de Profetie, bleef de Jood, evengoed als elk ander mensch, onder de wet ten doode toe neergedrukt en kon alleen-verlost worden door de eenige Wetsvolbrenging van Christus. Dit nu is het scheidingspunt, dit is de antithese, die in de vier eeuwen welke de herbouw van den Tempel van Golgotha scheidden, steeds scherper uitkwam. Vóór de ballingschap openbaarde zich zulk een streven nog niet. Psalm 51 was toen grondtoon. Na den terugkeer uit de ballingschap daarentegen is, van meet af, dit heel andere streven en dit heel andere bedoelen opgekomen. Voor een Verzoener, voor een Verlosser was nu geen plaats meer. In het nu zich vormende denkbewustzijn was zelfs voor den Messias die verzoening brengen zou, geen plaats meer. Van nu af kon geen andere Messias worden ingewacht, dan als machtig Overste derhemelsche heirscharen, om alle macht der volken ter neer te slaan, en aan de Joden den eindtriomf te verzekeren. Het geestelijk element week zoodoende uit de Messiasverwachting geheel uit. De Messias, op wien het oog der geloovigen zich onder de latere Joden richtte, zou niet anders dan een Gezagsdrager zijn, die zelfs Rome's Keizer onder zijn macht zou verpletteren. En zoo kon het niet anders, of toen de Christus, en in hem de ware Messias, verscheen, moest het Sanhedrin en moesten de Schriftgeleerden wel allengs met volkomen klaarheid gevoelen en inzien, dat de Christus hun antipode, hun tegenvoeter was, en dat hetgeen door den Wetsdienst hun het eenig heilige was geworden, door den Christus te niet werd gedaan. Men stelle het zich daarom nietvoor, alsof de verwerping van den Christus alleen vrucht en gevolg was van gebrekkig geloof van de toenmalige Joden. Heel anders lag het tusschen Christus en de Farizeeën. In het Farizeeïsmë was een stelsel tot eere en macht gekomen, dat lijnrecht tegen het Evangelie van Gods genade indruischte, en het is dit stelsel, waarin de toenmalige Joden zich verzondigd hebben, dat tot hun breuke met Jezus moest leiden, en waarop de hoofdschuld voor Golgotha is.

Dit stelsel toch sloot van zelf den drang in zich, om het heilige in het puur uitwendige te verwateren, en in het middenpunt des levens, of wilt ge, in onze zielskern, de religie derwijs te verzwakken, dat ze tenslotte zich in de kleinste nietigheden verliep. Wat Jezus van het vertienen van de dille en de komijn zegt, kenteekent geheel het zielsbestaan waartoe zulk een wetsstelsel leidde. Niet op het waarachtig heilige, niet op de bedoeling, niet op de innerlijke drijfveer komt het dan aan, maar op het angstvallig napluizen van alle bijzonderheden van het leven, waarbij de wet dan telkens hooger en •strenger eisch komt stellen. Ten slotte zelfs kan dit stelsel zijn dweepzieke drijfkracht niet tot rust laten komen, voordat heel ons menschelijk leven tot in de nietigste bijzonderheden er door omvangen wordt. Wel neemt men dan nog, gelijk ook de Farizeeërs deden, zeker grondverschil aan tusschen de zwaarste, de zware en de lichte zonden tegen de wet, maar juist dit verschil van graadmeting geeft op nieuw oorzaak tot de nietigste haarpluizerijen. Of men tot zijn broeder gezegd had Raka oi Dwaas lokte weer een zeer onderscheidene wraakneming van de zijde der Wet uit. En daar nu de gewone Jood er natuurlijk niet aan denken kon, om al deze haarpluizerijen zelf uit de wet van Mozes af te leiden, kwam geheel ongedwongen de niet te stuiten behoefte op aan enkele kundige geleerden, mannen van hooge geniale gaven, die geheel het terrein der Wet met hun Joodsche geleerdheid bestreken, en zich nu gereed maakten, om in hun scholen over de kleinste nietigheden, die zich op wetsterrein voordeden, uitsluitsel te geven. Onder deze Schriftgeleerden trad dan weer verschil van inzicht op. Hillel en Sjamai waren de één zwak, de ander .strenger van opvatting, en ook dit gaf weer aanleiding om nog weer de allerfijnste Wetsvolbrenging van een meer gematigd leven naar de wet te onderscheiden. De deuren die toegang tot de binnenkamers van het zielsleven gaven, werden gesloten. In de diepte van het verborgen leven afdalen kon men niet meer. Voor het heiligdom daar binnen en waarin Gods verborgen omgang kon gesmaakt worden, werd de grendel geschoven, en zoo kon 't niet anders, of toen Jezus verscheen, moest wel't Ween.' tegen deze Farizeeën en Schriftgeleerden van den van God ge? : onden Mes.sias uitgaan. Wat eens als rijk geestelijk leven in Profetie en Psalmodie had geschitterd, was nu ten slotte in het officieele Israel geheel bevroren. Er kon geen lentebloesem meer ontluiken. Het was al in het ijs van den dood verstijfd. En zoo is ten slotte de groote Antithese op Golgotha niet de tegenstelling met het Paganisme geweest, maar met de zelfvoldane Wetsvolbrenging.

Zoo ziet men, hoe met Zerubbabel niet het oude Israel uit Babyion is teruggekeerd, maar een nieuw opkomend en veruitwendigd Jodendom, en zij 't al dat het Farizeeïsmë en de gilde der Schriftgeleerden eerst in een latere periode dat Jodendom beheerschte, toch is dit Jodendom van meetaf in dit tegen Christus overstaande spoor geraakt. Vooral toen de Pereische heerschappij in 333 voor Alexander den Groote bezweek, werd dit duidelijk. Reeds in het algemeen kan gezegd, dat de schier heel Azië omvattende krijgstriomfen van Alexander den Groote, vrij plotseling den Griekschen geest, het dusgenaamde Hellenisme, ook in Palestina tot een der heerschende machten verhieven. Reeds vóór Alexander de Groote was wel de Grieksche geest reeds ver buiten Griekenland op verovering uitgegaan, tot zelfs diep in Eg}-pte, maar toch zijn het ten slotte de wondere exploiten van den jeugdigen Alexander geweest, die op eenmaal het Cultuuroverwicht van het Hellenisme zelfs tot ver in het Oosten heerschen deden. Gelijk in de 18e en 19e eeuw de Fransche geest heel Europa aan zich onderwierp, en tot ver in Duitschland en in Rusland doordrong, zoo ook heeft in de vierde en derde eeuw vóór Christus de Grieksche geest, door het doordringen der Grieksche Cultuur, zich het geestelijk overwicht tot diep in Azië en Afrika weten te verzekeren. Dat Hellenisme nu is ten slotte ook in Palestina binnengekomen, en heeft vooral onder de Joden van de Diaspora schier onbegrijpelijke vorderingen weten te maken. De historie van den man van Tarsen toont genoegzaam, wat Paulusbij zijn apostolische zending aan zijn bekendheid met dit Hellenisme dankte. Zelfs voor de verspreiding van de kennis van het Oud Verbond heeft dit Hellenisme dienst gedaan. De Joden in de Verstrooiing toch verloren al spoedig de kennis van het Hebreeuwsch, juist zoo als dit thans ook met veel Joden en de Jodinnen te Amsterdam het geval is. Het Grieksch daarentegen verstonden althans de meeste Joden, destijds uitnemend. Vandaar dat de vertaling van de H. Schrift door de Zeventigen in het Grieksch, die in Egypte tot stand kwam, " voor gcheele groepen van Joden het middel is geweest, om hen de Schriften des Ouden Verbonds weer te leeren kennen. Doch hoe hoog men ook de voordeelen moge aanslaan, die velen van het Jodendom destijds aan deze Grieksche Cultuur dankten, kwalijk kan toch ontkend, dat voor het Jodendom dier dagen de afval van de geestelijke traditie voor een niet zoo gering deel ook aan dat Hellenisme te wijten was. Vooral in het Sadduceïsme is dit uitgekomen.

Die Sadduceërs toch waren in 't minst niet, gelijk velen het zich langen tijd voorstelden, een soort philosophische groep met een eigen leerstelsel, maar eenvoudig verdoolde en verbleekte Joden, op wie de religie weinig invloed had, en die nu bedacht waren op een leven in wat wij zouden noemen tke high life. Wat ook nu nog, evenals heel de historie, bij elke religieuse actie te bespeuren valt, dat er wel een groote schare is, die de religie ernstig opvat, maar dat er steeds een breeder groep naast staat, die liefst het religieuse ten deele verwaarloosde om ten volle in de aantrekkelijke zijde van het Sociale leven te kunnen genieten, zoo ook was het toentertijd onder de Joden te Jeruzalem, en het was uit dien kring dat de Sadduceërs zich recruteerden. Vermoedelijk naar den hooggepriester Zadok, uit Davids dagen, genoemd, waren deze Sadduceërs in het minst geen wereldsche lieden, alsof ze met de Joodsche traditie niet rekenden. In het Sanhedrin, waar ze een groote macht vormden, hebben ze met de Pharizeën, geheel hetzelfde standpunt tegenover Jezus ingenomen. Ook zij waren geestelijk blind voor het Openbaringsleven in Israel, en zochten 't heil in den uitwendigen dienst. Alleen maar, ze namen dezen uitwendigen dienst nimmer scherp op, zagen meer door de vingers, en achtten met een gemoedelijk plichtvervullen te kunnen volstaan. Dat ze niet met de engelen rekenden, de opstanding van het lichaam niet aannamen, en voor den vrijen wil pleitten, is hun door de Pharizeën wel scherp verweten, maar was toch volstrekt niet het hoofdkenmerk van hun streven. Wat zij wilden en beoogden was, trotsch op het nationaal-Joodsch karakter te mogen zijn, zonder daarom al den last van de stipte Wetsnaleving over zich ' te halen. Ze behoorden meest tot den meer gegoeden stand, en stelden er prijs op, zich 't leven zoo aangenaam, vrij en gemakkelijk mogelijk te maken. Hierbij worde

alzoo wel in het oog gehouden, dat de Sadduceërs die vrijere verhouding tegen­ J over de Wet niet zochten in geestehjke verdieping van hun leven, maar in het zich aansluiten bij de meer wereldsche levensmanieren van de Grieken. In zoover ze de wetsuitpluizing van het Farizeïsme te keer gingen, kon men daarom ten deele hun streven zelfs toejuichen, maar het bewijs, dat ze daarom in niets geestelijk hooger stonden, ziet ge aanstonds in het niet te loochenen feit, dat ze niet terug gingen op de uitspraken der Profeten, maar op de wereldsche cultuur der Griekscbe wereld. Als Golgotha nadert, staan de Sadduceërs dan ook minder ver van Jezus af dan de Pharizeërs en Schriftgeleerden, De Pharizeërs en Schriftgeleerden staan lijnrecht tegenover Jezus, omdat zij 't bezwijken van den zondaar voor den eisch van Gods Wet niet kennen, de Sadduceërs daarentegen roepen over den Christus het Kruist hem! veelmeer uit, omdat ze, aan de uitspraak van het Profetisme vervreemd, den heidenschen Cultuurgeest der volken van de Hellenen hebben overgenomen. En hierbij doet zich nu dit geheel eigenaardige verschijnsel voor, dat dit Sadduceïsme, met zijn wereldschen bijsmaak, niet door de groote schare onder het zuivere volk, maar, mét name in het Sanhedrin, door den Hoogepriester en de priesters met warme sympathie • werd begroet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 april 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 april 1915

De Heraut | 4 Pagina's