Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Overgaan tot een anderen  staat des levens".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Overgaan tot een anderen staat des levens".

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV

Uit de door ons genoemde voorbeelden blijkt dus wel, wat onze Kerkenorde verstaat onder de , , groote en gewichtige oorzaken", waarom het alleen geoorloofd is het ambt van Dienaar des Woords neer te leggen ten einde tot een anderen staat des levens over te gaan. Die oorzaken kunnen of daarin liggen^ dat zulk een persoon achteraf ongeschikt blijkt voor zijn ambt, hetzij omdat hij geheel de gaven voor het ambt mist, hetzij omdat hij door ongeloof of zondigen levenswandel het ambt niet langer met een eerlijke conscientie waarnemen kan, öf wel ze kunnen liggen in eene roeping, die onder Gods bestel tot zulk èen predikant kwam om een andere betrekking te aanvaarden, waarbij hij dan voor zijn eigen conscientie zal hebben uit te maken, of in het belang, dat zulk een betrekking heeft voor het Koninkrijk Gods in het algemeen ; in de bijzondere gaven, hem voor zulk een betrekking verleend, en in het gemis van andere personen, die even geschikt die betrekking kunnen waarnemen, een wettige reden ligt, om zijn predikambt neer te leggen. Lichtvaardig mag daarom ook in de hier genoemde gevallen deze beslissing niet genomen worden. Het blijft althans een hoogst ernstige daad, wanneer een predikant het ambt, door Christus hem toevertrouwd, prijs geeft. Indien reeds in het algemeen de • Apostel Paulus waarschuwt tegen elke lichtvaardige verandering van beroep, door te schrijven: en iegelijk blijve in die beroeping, waarin hij geroepen is (I Cor. 7 : 20) hoeveel te meer geldt dit dan niet voor het predikambt, waartoe men niet van de menschen, maar van God geroepen is en dat daarom - een heilige roeping wordt genoemd.

Het is daarom ook niet voldoende, dat een predikant voor zich zelf de overtuiging heeft, dat er groote en gewichtige oorzaken bestaan om tot een anderen staat des levens over te gaan, maar de Kerkenorde eischt uitdrukkelijk, dat de Classis over de grootte en het geiuicht - va^i die oorsaken oordeelen zal. Het subjectieve oordeel van den betrokken persoon mag hier niet alleen beslissen, maar het oordeel der Kerken over deze oorzaken moet eerst worden ingewonnen. En nog veel minder is het dus geoorloofd, dat men, in plaats van ontslag uit het ambt aan te vragen, gelijk sommigen wel hebben gedaan, eigenmachtig zijn ambt neerlegt, door aan den Kerkeraad of Classis zonder meer te berichten, dat men opgehouden heeft predikant te zijn Wie het predikambt aanvaardt, neemt daarmede tegenover de Kerk de verplichting op zich om levenslang aan den Kerkendienst verbonden te blijven, en van deze verplichting kan hij zich zelf natuurlijk niet ontslaan, maar moet hij door de Kerk, met wie hij deze overeenkomst aanging, ontslagen worden. Het pacta sunt servanda, d. w. z. overeenkomsten moeten gehouden worden, geldt niet alleen voor het maatschappelijk leven, maar evenzeer op kerkelijk gebied, en hier zelfs nog sterker, omdat de overeenkomst is aangegaan niet met een particulier persoon, maar met de Kerk van Christus. Zelfs staat de beslissing over dit ontslag niet alleen bij den Kerkeraad, maar volgens onze Kerkenorde bij de Classis, zonder wier oordeel en toestemming een predikant ook niet in het ambt kan gezet worden, en wier oordeel en toestemming dus evenzeer vereischt worden bij het ontslag ttit het ambt.

Er mag aan deze bepaling van onze Kerkenorde wel eens met nadruk herinnerd worden, omdat naar ons ter ooren kwam, niet elke Classis, die voor zulk een geval kwam te staan, zich genoeg bewust bleek van de ernstige roeping, welke in dit geval op haarschouders is gelegd. Men scheen de zaak soms meer als een bloote formaliteit te beschouwen, zooals de approbatie van een beroep of de acte van dismissie van een predikant, die naar een andere plaats vertrekt, en die immers vanzelf verleend wordt, wanneer de noodige stukken maar in orde zijn. Dit nu is stellig niet de bedoeling van Artikel 12 onzer Kerkenorde, want aan de Classis wordt niet alleen opgedragen om een onderzoek in te stellen naar de oorzaken, waarom zulk een predikant van dit ambt afstand wil doen, maar wel ter dege om over het gewicht van deze oorzaken ook een uitspraak te doen, d. w. z. ze moet verklaren, of ook naar haar oordeel deze oorzaken het neerleggen van het predikambt in zulk een geval wettigen.

Natuurlijk wil dit daarom niet zeggen, dat wanneer de Classis deze oorzaken onvoldoende zou achten en de betrokken persoon desniettegenstaande bij zijn besluit bleef volharden, de Classis hem dan de ontslagaanvrage zou moeten weigeren en hen» zou moeten dwingen in het ambt te blijven. Vooreerst zou zulk een dwang niet wel mogelijk wezen, want de Kerk heeft geen middelen om ierhand te dwingen|in het ambt te blijven, wanneer hij dit neerleggen wil, maar ook afgescheiden daarvan zo« het zeker uiet .gewcusclit /\]n. .ulK ven dwang uit Ic oefenen, want een predikant, die tegen zijn wil gedwongen wordt zijn ambt te blijven waarnemen, zou dit zeker niet doen tot stichting en zegen van de gemeente, die hij dient. Het is in zekeren zin hetzelfde geval, als met een ouderling of diaken, die binnentijds zijn ambt neerlegt of ontslag aanvraagt op gronden, die de Kerkeraad onvoldoende oordeelt. Zulk een daad moge verkeerd en zondig wezen, en de Kerkeraad of Classis moge zoo iema'nd deswege ernstig vermanen en bestraffen, maar wanneer dit alles niet helpt en de betrokken persoon bij zijn besluit volhardt, zal er voor den Kerkeraad of Classis ten slotte niet anders overschieten dan in zijn besluit te berusten. Een kwaad, dat men niet keeren kan, moet men wel tolereeren ; alleen dient men dan duidelijk te doen uit komen, dat men dit kwaad wel tolereert, maar het daarom nog niet legitimeert. Niet alleen dat in zulke gevallen dan natuurlijk geen sprake kan wezen van een eervol ontslag uit het ambt en nog veel minder van een ontslag met behoud van den naam en de eere van een Dienaar des Woords, maar de Kerkeraad of Classis heeft in zijn besluit, ook uitdrukkelijk uit te spreken, dat hij de aangegeven gronden onvoldoende acht en het neerleggen van het ambt als een ongeoorloofde daad afkeurt.

Moeilijker is de vraag te beantwoorden, of de Classe of Kerkeraad zulk een ambtsdrager, die zonder wettige oorzaken zijn ambt neerlegt, deswege te censureeren heeft. Men heeft dit wel gemeend, omdat onze Kerkenorde in Art. 80 onder de grove zonden, die waardig zijn met schorsing of afstelling van den dienst gestraft te worden, ook met name noemt de , , trouwelooze verlating van zijn dienst" en men zulk een eigenmachtig neerleggen van het ambt kwalijk anders dan als een * trouwelooze verlating van den dienst beschouwen kan. Toch zij men met de toepassing van dit artikel in zulke gevallen voorzichtig. Artikel 80 ziet bepaaldelijk op zulke gevallen, wanneer een predikant, die zonder wettige oorzaken zijn gemeente verlaat en weigert, daar verder eenig dienstwerk te verrichten, toch in plaats van nu ook zijn ambt als predikant neer te leggen, zich Dienaar des Woords bleef noemen en zelfs voortging met elders te prediken en de Sacramenten te bedienen. In zulke gevallen, die ook nu wel zijn voorgekomen, is het zeker noodig, dat de Classis zulk een predikant dan wegens trouwelooze.verlating van zijn dienst schorst of uit zijn ambt zet, omdat hij zijn ambt niet neerlegt, maar behouden wil. Maar voor zulk een schorsing of uitzettting uit het ambt is natuurlijk geen reden, wanneer een predikant zelf zijn ambt vrijwillig neerlegt, omdat men iemand niet iets ontnemen kan, wat hij reeds vrijwillig heeft afgestaan. Het is hier hetzelfde geval als met een lidmaat der gemeente, die het lidmaatschap der Kerk opzegt; hoe zondig deze daad ook wezen moge, de Kerkeraad kan deswege zulk een lidmaat niet censureeren, omdat dit lidmaat, door zich buiten de gemeenschap der Kerk te stellen, zich zelf reeds in zekeren zin geëxcommuniceerd heeft. En zoo is het mutatis mutandis ook hier. Schorsing of ontzetting van het ambt kan alleen plaats vinden bij iemand, die trots grove zonden in het ambt blijven wil, maar niet bij wie zelf zich uit het ambt zet, door te verklaren, dat hij het hem toebetrouwde ambt neerlegt.

Alleen spreekt het wel van zelf, dat in zulk een geval een predikant dan ook alle bevoegdheden verliest, die krachtens zijn ambt hem waren geschonken, en hij dus ook niet meer kan optreden om het Woord en de Sacramenten te bedienen, of eenige andere handeling te verrichten, die alleen aan een wettigen Dienaar des Woords geoorloofd is. Wat men wel eens zeggen hoort, dat wie eens predikant is, altoos predikant zou blijven, d.w.z. dat hij, ook al legt hij zijn ambt neer, tooh de bevoegdheid zou blijven behouden om het Woord en de Sacramenten te bedienen, is Roomsch, maar zeker niet Gereformeerd. Volgens de Roomsche Kerk wordt aan den priester bij zijn wijding de macht verleend om het Misoffer op te dragen en de Sacramenten te bedienen, en deze hem geschonken macht verliest hij nooit, zelfs niet wanneer hij uit zijn ambt gezet wordt of zelfs geheel afvallig is geworden van de Roomsche Kerk. Maar het Gereformeerde Kerkrecht heeft hiervan nooit iets willen weten en dit zelfs zoo sterk mogelijk bestreden. De bevoegdheid om het Woord en de Sacramenten te bedienen, kleeft niet in den persoon, is niet een onverliesbaar goed, maar zit in het afnbt, dat iemand is opgedragen, en wanneer hij dit ambt verliest, houdt daarmede van zelf ook de bevoegdheid op, aan dit ambt verbonden. Wanneer een predikant dan ook wegens dwaling in de leer of ergerlijken levenswandel uit zijn ambt ontzet wordt, zal wel niemand er aan denken, dat hij desniettegenstaande de bevoegdheid nog zou bezitten om het Woord en de Sacramenten te bedienen, en geen Kerk zou hem daartoe mogen of willen uitnoodigen. En hetzelfde geldt natuurlijk evenzeer, wanneer iemand eigenmachtig zijn ambt neerlegt, om tot een ander levensberocp oyer te gaan. De bevoegdheid, die met het ambt hem verleend was, houdt dan van zelf op. Ook hieromtrent kan geen twijfel bestaan. Wanneer een predikant, omdat hij tot ongeloof is vervallen, of in zonden leeft, zijn ambt vrijwillig neerlegt, zal toch niemand beweren, dat hij, trots het ontslag uit zijn dienst, de bevoegdheid blijft behouden om het Woord en de Sacramenten te bedienen. Hij mag om schorsing of afzetting uit het arnbt te voorkomen, uit het ambt zelf ontslag vragen of nemen, maar dit ontslag zelf staat dan

practisch gelijk mét een ontzetting uit he ambt. En evenzeer is dit het geval, wanneer iemand zonder groote en gewichtige " oorzaken, die de Classis goedkeurt, een ander levensberoep kiest, alleen bijv. omdat zulk een wereldsch beroep meer geld oplevert of gemakkelijker te vervullen is. Wie om zulke redenen zijn ambt verlaat, is zeker niet ook waardig langer »de eere en naam van een Dienaar des Woords< < te behouden. Hij toont toch door zulk een daad, dat elke waarachtige roeping voor het ambt bij hem ontbroken heeft, en het zou zelfs een ergernis geven, wanneer zulk een persoon, na om deze wereldsche redenen zijn ambt te hebben neergelegd, dan toch straks weer ging optreden om he Woord te bedienen. Of daarom elke overgang tot een anderen staat des levens noodzakelijk tot gevolg moet hebben, dat men den naam en eere van een Dienaar des Woords verliest, is een vraag, die we in volgend artikel bespreken zullen. Maar ook al zijn er gevallen denkbaar, waarin de Classis zoo iemand de eere en naam van een Dienaar des Woords laat behouden, dan is dit toch nooit als een van zelf hem toekomend 'recht, of wil men als iets wat uit het een.s-predikant-geweest-zijn noodzakelijk voortvloeit, maar dan is'dit een ^««j-4 die de Classis verleent en die bij het verleenen van het ontslag uit den dienst dus uitdrukkelijk moet geconstateerd worden. Zulk een predikant moet dan, gelijk men het gewoonlijk uitdrukt, emeritus predikant verklaard worden. Maar waar dit niet geschiedt en de Classis ontslag uit het ambt zonder meer verleent, daar houdt met. dit ontslag vanzelf elke bevoegdheid, aan het vroeger bekleede ambt ontleead, op. Zelfs zou daarom het' wel goed wezen, waar het schijnt, dat. omtrent dit punt cenige twijfel bestaat bij sommige kerken, die zulk een ontslagen predikant toch nog uitnoodigen om het Woord te bedienen, dat. de Classis, die. zulk een ontslag te verleenen heeft, ook publiek ter kennis van alle Kerken brengt, op welke wijze dit ontslag verleend is, opdat iedere Kerk kunne weten, of de betrokken persoon daarmede al of niet opgehouden heeft predikant te zijn. Het ontslag kan toch verleend worden salvo honore, d. w. z. zoo dat men de eere en naam van een predikant behoudt, maar het kan ook verleend worden sine konore, zoüdat men elke bevoegdheid aan het ambt verbonden, verliest. De Clas.sis heeft. in elk speciaal geval hierover een beslissing te nemen en wanneer het salvo konore niet uitdrukkelijk wordt uitgesproken, volgt hieruit van zelf, dat zulk een ex-predikant dan ook geen bevoegdheid meer bezit om in onze Kerken het Woord of de Sacramenten te bedienen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's

„Overgaan tot een anderen  staat des levens

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's