Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Den nek en niet het aangezicht".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Den nek en niet het aangezicht".

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die tot een hout zeggen: ij zijt mijn vader; en to. eenen steen: ij hebt mij gegenereerd; want zij keeren Mij den nek toe, en niet het aangezicht; maar ten dage huns kwaads zeggen zij: ta op en verlos ons. Teremia 2 : 27

Denk bij dit harde woord niet aan 't hardnekkig zijn. Zoo komt de nek in de Schrift ook wel voor, zie 't maar in Nehemia 9:16. •waar staat: gt; Ze hebben hun nek verhard, en niet gehoord naar mijn geboden", en dan beteekent het, dat de stugge, stijve, stramme nek voor God niet buigen wil. Dan is er hoogmoed, trots en opstand tegen God in het geding.

Maar hier bij Jeremia doelt de sprake Gods op heel iets anders. Hier klaagt de Heere: »Zij keeren mij deu nek toe, en niet het aangezicht, maar ten dage huns kwaads zullen ze zeggen: bta op en help ons." Hier beteekent het toekeeren van den nek dus wat we gemeenlijk uitdrukken door te zeggen: Iemand den rug toekeeren, wat dan beduidt, u niet aan hem gelegen laten liggen, niet met hem rekenen, doen alsof hij er niet is, u niet om hem bekommeren, en u aanstellen als ging hij u niet aan.

De zondaar met den harden nek heeft wel waarlijk met God te doen, maar om tegen hem in te gaan, den strijd tegen hem op te nemen, en Gods eere te betwisten. Hij keert Gode wel waarlijk het aangezicht toe, en zulks met 't brutale oog, om, waar God wil dat hij den trotschen kop buigen zal, juist stroef en stijf den nek te verharden en met een duivelsche hoogmoedige inbeelding zijn God aan te staren.

Maar als de Heere klaagt: »Ze keeren mij den nek toe, en niet het aangezicht", is het zoo heel anders de zonde der Godvergetelheid die bestraft wordt. Dan beteekent dit: > den nek toekeeren" geheel 't zelfde als wat wij thans noemen: Iemand den rug toekeeren, of doen alsof hij er niet was. Leven buiten God om. 's Morgens opstaan en 's avonds u weer ter ruste leggen, zonder dat er ook maar één enkele zielsverheffing naar God van u uitging. Doen, letterlijk doen, alsof er geen God bestond.

Een harden nek tegen God Almachtig inzetten, en. niet voor Hem willen buigen en bukken, is een duiveJsche trek, maar die dan ook slechts een enkel maal voorkomt; maar den nek in plaats van het aangezicht naar God toekeeren, is de zonde der onaandoenlijkheid en der onverschilligheid, die, men mag welhaast zeggen, de overgroote meerderheid onder de kinderen der menschheid heeft aangegrepen. Niet, dat ze tegen God in opstand willen komen, niet dat ze Gods heihgen naam smaden willen, niet dat ze in een ijver der Goddeloosheid tegen God ontstoken zijn, maar ze leven buiten God om, ze denken niet aan God, ze bidden niet, en kennen geen zielsverheffing. Het laat hun bijna onverschillig of er wel waarlijk een God is, dan wel of die hooggeloofde God slechts een product is van vrome fantasie.

Alleen maar, zoo als de Heere er bij zegt: Ten dage huns kwaads, dan slaat dit alles op eens om, en dan roepen diezelfde gebedloozen tot den vergeten God : o, Heere sta op en help ons!

Juist zooals 't ook nu weer hier en daar te merken viel. Zoolang het vrede bleef, van geen Kerk en geen gebed meer weten willen. Toen God den rug, of gelijk het hier staat, den nek toekeeren. En nu tot dienzelfden God zijn toevlucht nemen om van Hem redding en uitkomst te begeeren.

Vraag u nu zelf, in uw gewone leven, af, wat u meer kwetst en wondt: zoo uw kind nu of dan tegen u in verzet komt, en zelfs tegen u opstaat, en den nek niet wil buigen, oftewel, dat uw eigen zoon of dochter, eenmaal uw huis uit, doen alsof ze 11 niet meer kennen, niet meer naar u omzien noch naar u vragen, en u feitelijk den nek, den rug toekeeren, en schier nooit meer het aangezicht. Het oogenblikkelijk verzet doet u pijn, maar dat onverschillig bij u voorbijgaan, martelt u. En zoo ook, als ge in het bewustzijn van uw God u indenkt, is het uiteraard veel grievender, zoo God ziet hoe iemand, week in week uit, opstaat en naar bed toe gaat, als kende hij God niet en als had hij niets met den levenden God van doen, dan dat hij een enkel maal onder demonische prikkehng den harden nek niet voor zijn God wil buigen.

Tegenover den Heere God is dit zelfs nog veel snijdender dan bij menschen onderling, omdat, al keeren wij Gode den rug, den nek toe, Gods alziend oog zich nooit één oogenblik van ons afwendt, en dus altoos ondertraat wat wij Hem aandoen. Als zelfs uw kind u vergeet, u den rug-toekeert, kunt gij ten slotte zelf voor uw kind onverschillig worden, en •daardoor minder lijden. Maar Gods oog verliest u ninuner uit zijn heiligen bhk.' Uw Hart ligt van oogenblik tot oogenblik voor Hem geopend. i: ; n het is in feitelijken zin van oogenblik tot oogenblik, dat ge met uw koude onverschilligheid Gods liefde bezeert.

En waar nu zulk leven buiten God, zulk een niet denken aan God, zulk een met een afgewen'd gelaat God voorbij gaan, in onze dagen zoo hand over hand is toegenomen, dat van huis naast huis, in straten en in stegen, soms maanden en jaren voorbijgaan, zonder dat Gods Woord wordt opgeslagen, of er pok maar iemand voor Hem nederknielt, — daar is er tusschen God en onze samenleving als een muur opgetrokken, alsof God ons en wij God niet meer aangingen. Zelfs hindert 't dan ten slotte om nog aan God te denken. Er mag in zulk een kring niet-eens meer over God gesproken worden. In o, zoo tal van gezinnen' is de Naam des Heeren wezenlijke contrabande geworden Zelfs het schijnsel van Gods Naam mag niet meer door de geopende luiken naar binnen vallen. De Godvergetenheid heeft ii zoo nameloos veel gezinnen alle hpoger en iicUigcr leven verwilderd eerst en toen verwoest.

Met den nek, met den rug naar God toegekeerd, dan ziet men God niet meer, dan merkt men van God niets meer, en heeft zoo rust Immers zich met het aangezicht naar zijn God toekeeren, heeft iets aangrijpends. Het kind dat iets ondeugends bedreef, en, als zijn moeder binnenkomt, met het aangezicht in haar aangezicht staart, bloost. En zoo is het niet bij hel jonge kind alleen, maar evengoed bij de ouderen. Als we weten, dat we iets verkeerd hebben gedaan, en iemand die over oris te zeggen heeft, ondervraagt ons daarover, daarbij met zijn oog in ons oog dringend, dan krijgen ook wij wat men noemt een kleur, en weten we niet hoe in schaamte ons aangezicht half af te wenden, om dat opdringen van het bloed in ons gelaat te stuiten.

En juist evenzoo staan we tegenover den Heere onzen God. Ook al is er geen sprake van een juis^ nu bedreven groote zonde, we staan tegenover onzen God nooit anders dan in onze zondige gestalte, en zoo dikwijls Gods oog ons begluurt, en wij dat gevoelen door ook onzerzijds met het aangezicht God aan te zien overkomt ook ons een gewaarwording van verootmoediging. Gods heiligheid doet bij haar klaarheid onze innerlijke krankheid zoo scherp uitkomen, dat we ons vanzelf klein gaan gevoelen, en de bede om genade ongedwongen uit 't diepst onzer ziel doen opkomen. Wie nu omgezet is in zijn hart wil dat. Wel krenkl het een oogenblik, maar op die krenking volgt zalig verzoeningsgevoel. En het is immers juist de verootmoediging die ons in 't kindschap Gods opheft en verrijkt.

Maar wie nog verre buiten het Kruis omdoolt, wil dat niet. Die krenking van zijn eigen Ikshoogheid stuit zulk een nog tegen de borst. Het diepe afdalen in den dalweg der verootmoediging boezemt hem weerzin in. Hij durft niet met zijn onheilig oog zijn God in het aangezicht zien. En daarom wendt hij zich om, en keert Gode zijn rug toe, om niet langer dóór het onderzoekend oog van zijn God ontrust en neergeworpen te worden.

Als God op hem neerziet, en hij ziet tot God op, dan stuit blik op blik, en werpt hem in schuld ter neder. En nu van tweeën één. Nu moet de gang naar Golgotha volgen, om bij het Kruis neer te knielen en door verootmoediging zich in genade te verrijken. Of wel, verzet zich hier zijn nog ongebroken ik tegen, dan moet hij dien hem neerwerpenden blik van zijn God zoeken te ontkomen. En als dit laatste de droeve uitkomst moet wezen, dan keert hij den heiligen God den nek, of zooals wij zeggen, den rug toe.

En zoo sterven o, zoovelen straks onbekeerd en onberóuwelijk weg, om na hun ontwaken dit aangezicht huns Gods niet langer te kiimien ontgaan, en 't dan in vernietigenden toorn te moeten ontmoeten.

Stemt ge dit nu toe, wacht u dan voor zelfbedrog.

Wie onder Gods kinderen mag meewandelen voor Gods heilig aangezicht, heelde zich nimmer in, dat zijn leven onveranderd steeds in heilige harmonie met zijn God voortschrijdt.

Dit weerspreekt de geestelijke ervaring van al wie Gods verborgen omgang kende.

Telkens is er ook in het vroomste leven tegenval.

Oogenblikken, dat men schier ongemerkt zijn God weer uit het oog verloor, en weer, zoo niet een vol etmaal, dan toch een halven dag doorleeft zonder ook maar aan zijn God te denken.

Dit nu is óók uw God voorbijgaan, met den nek, met den rug naar uw God toegekeerd, en afgewend met 't aangezicht.

o, Zie toch toe, dat ge dit te boven komt. Voor den man der wereld zijn zulke afwijkingen van zijn God smadelijk, maar nog veel bitterder zijn ze voor wie er zich in beroemen mocht, dat hij mee 'opging onder 't heilig Haleluja met de kinderen Gods

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's

„Den nek en niet het aangezicht

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's