Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Die met tranen zaaien”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Die met tranen zaaien”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die met tranen zaaien, zullen met gejuich-maaien. Psalm 126 : 5.

Van uw hart gaat tweeérlei begeerte uit. De ééne naar de rijke wereld hierbeneden, dg andere naar de zalige wereld bij uw God.

Beluister nu de aangrijpende taal waarmede Jezus de Bergrede inzette, en de tegenstelling ontroert u.

Nog evenals in Jezus' dagen vindt ge in stad en dorp gegoede, er goed inzittende personen, en anderen die misdeeld en arm zijn.

Merkt nu een kind der wereld dit op, dan is zijn oordeel, dat een gegoed persoon er toch veel beter aan toe is, en dat omgekeerd, die arme, die daar voorbij gaat, diep is te beklagen. Jezus daarentegen oordeelt vlak omgekeerd, eu aJs ge hem vraagt, wie van die twee heeft nu het heerlijkste lot, dan luidt zijn antwoord: Zalig is die arme, en die rijke niet« (Luk '6:20), en dan laat Jezus er op volgen: Zalig zijt gij die VLW hongert^ want gij zult verzadigd worden «.

Zelfs gaat Jezus nog veel verder, en trekt de lijn tusschen wie zalig is en wie niet, ten einde toe door. Jezus stelt niet alleen den man die soms honger lijdt, boven den rijkaard, maar sprak het ook uit, dat zalig is, niet de man die lacht, maar de man die treurt. En daartegenover roept Jezus een »PVee ia. uit over den rijke. Wee u ! gij rijken, want gij hebt uwen troost weg. Wee u, die nu lacht, want gij zult treuren en weenen. Wee u, wanneer de menschen wel van u spreken (Luk. 6 : 24, 25, 26).

Jezus neemt 't niet half en ten deele, maar zijn Wee u staat lijnrecht tegen 't Zalig zijt ge over. Zalig is voor Jezus wie arm is, wie treurt, wie gesmaad wordt en vervolgd, en daarentegen gaat zijn Wee u uit over den rijke, den gevierde, den lachende te midden van zijn overvloedig levensgeluk.

Er is een uitlokkende wereld om ons heen, maar er is in de tweede plaats de zalige wereld in het Koninkrijk van onzen God, en nu prijst Jezus ons niet dat overvloedige aardsche geluk aan, maar ziet daarin veeleer een zeer ernstig gevaar, terwijl Jezus omgekeerd niet aarzelt zalig te spreken, wie naar den maatstaf der wereld genomen, arm is, treurt om zijn jammer, en kwalijk bej-egend wordt.

Reeds zag Jezus van verre zijn Kruis opgericht, en roept 't nu ook ons toe, dat zalig is wie met hem bij de keus tusschen kroon en kruis, voor het kruis kiest.

Zoo zong ook van ouds reeds de psalmist in Israël: »Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaiend, en al is deze uitroep nu niet op elk kind des menschen van toepassing, toch zouden we vragen willen, of er ook maar één dieper ingeleide onder Gods kinderen is, die er de zoo pijnlijke, maar toch ook weder zoo heerlijke waarheid niet van ervoer.

Neem een moeder, die er zoo bitter verdriet aan beleeft, dat haar man, de vader van haar kind, dat kind naar de wereld lokt en trekt, maar 't niet opgeeft, en blijft bidden, en telkens weer haar kind op beteren weg poogt te leiden, en er schier eiken dag tranen bij schreit, zooals 't tusschen haar en haar man om de ziel van haar kind spant. Die moeder zaait met tranen. Maar laat 't nu gebeuren, dat ze 't wint bij haar kind, en dat die lieve jongen, straks de wereld ingaande, zijn Heiland trouw blijft en kiest voor de zaak des Heeren, voelt ge dan niet, hoe 't ook aan haar vervuld wordt, dat ze wel mee tranen gezaaid heeft, maar dan nu ook maaien mag met gejuich.

Nu wordt dit lang niet altoos reeds hier beleefd en ook niet enkel bij zijn eigen huisgenooten. De oogst van het ondergane leed komt niet zelden eerst 'in een latere toekomst, of ook rijpt op breeder erf.

Er is een weenen over zich zelf, er is verdriet en droefenis over de onzen, maar er is ook een in tranen lucht geven aan zijn hart om den grooten strijd in het leven der wereld.

Persoonlijk kan 't verdriet zoo snijden door ons hart. Zoo kan er worsteling zijn met verkeerde, overgeërfde hebbelijkheden, waar we tegen strijden, en die we maar niet te boven komen. Er kunnen telkens en telkens weer verwachtingen zijn, die we schier met hartstocht koesterden, en die toch ten slotte op niets dan teleurstelling uitHepen. Tegenspoed van allerlei aard, kan onze beste hope inslaan. Naijver en jaloerschheid van anderen kan den vrede in ons leven verstoren. Zwakte en krankheid kan ons kwellen. Het kan allengs zóó worden, dat nu ook letterlijk alles ons tegensloeg, het éene verdriet niet uitgeweend "was, of het andere sloop reeds in onze woning binnen.

Zelfs in ons geloof kan men ons aantasten, dat men, om ons moedig belijden, ons smaadt en met den vinger nawijst, en achteruitzet. En daarbij komt dan nog 't zoo bitter verdriet over eigen zonden. Als we streden en toch weer vielen. En de vrede met God onze ziele ontgaat.

Dat zielsverdriet over eigen tegenslag kan dan in de tweede plaats nog zoo verergerd worden door de krenking onzer ziel, in eigen huis, of in den vriendenkring, en onder geestverwanten.

Wie niet wezenlijk liefheeft, kent dat soort van verdriet zoo niet. Onverschilligheid maakt gevoelloos. Dan lijdt men er niet onder. En al lacht men er niet om, men trek^ de behouders op, en praat er over heen. Maar wie innig teeder zijn ouders, zijn echtgenoot, zijn kinderen, zijn broeders en zusters op 't hart draagt, met zijn vrienden tot in hun zielsworsteling meeleeft, en er smart over kent als zijn geestverwanten de ook hun heilige zaak prijs geven, die voelt telkens weer de knak aan zijn hart, als er ontrouw, als er moedwil, als er gebrek aan ernst uitkomt, en indien gevoeld wordt, hoe min edel, soms zelfs onheilig motief veler leven beheerscht.

En dan voegt zich hier zoo vaak nog het derde zielsverdriet aan toe, zoo uw opkomen voor uw Heiland, zoo uw strijd voor uw God in de wereld, zoo uw ijver voor heiliger levensopvatting, niet alleen geen ingang vindt, maar miskend en tegengestaan wordt, en men er in slaagt u, door laster en verraad, niet alleen in uw ijver te dwarsboomen, maar ten slotte heel uw positie in 't leven bijna onmogelijk maakt. jammer zonder eind, en die tranen om niet af te drogen!

o. De lachers weten van zulk verdriet niet, want er zijn er maar al te velen, die schier lachend geboren worden, lachend het leven door zwemmen, en soms lachend uit 't leven uitgaan. Maar hoe groot ook hun aantal zij, niet minder groot is de schare der gekwelden en gedurig met smart als overstelpten. Er wordt zooveel verdriet in stilte geleden. In het verborgene zijn zoo roerende tranen geschreid. Voor wie buiten Jezus rekent, geeft dit nu niet anders dan een pijnlijke, weemoedige gewaarwording. Die

Maar sla nu uw Evangelie op, en hoe heel anders komt 't dan voor u te staan.

Een wee u ! voor die lachers, een zaligspreking aan die treurenden. Een zalig zoo tot drie en tot zevenmalen herhaald, dat 't u soms bang te moede wórdt, waar te rijke voorspoed uw deel werd.

En dit niet met een phrase. En ook niet enkel omdat God machtig is, den armen Lazarus hiernamaals zijn leed in vreugde te vergoeden.

Veel dieper en veel rijker is de heilige zin van den Psalm der eere voor ons geweest.

Uw verdriet is geestesarbeid. Uw droefenisse is een bouwen op de geestelijke erve. Uw weenen is een besproeien van den akker waarop ge uit uw smart een levenszaad mocht uitstrooien.

Bedenk maar, hoeveel goed u persoonhjk menige teleurstelling, menig verdriet in uw jonger jaren voor uw verder leven heeft gedaan.

Zie maar, wat vrucht voor heel Gods kerk uit het bloed der martelaren is opgegaan.

Vraag u af, hoe overrijk de zegen is geweest, die uit de zelfopoffering der geloofshelden ook door ons vaderland genoten werd.

Die allen hebben met tranen gezaaid, maar zie wat heerlijke oogst van het zaad dat ze met hun tranen besproeiden, óns is toegekomen

. Dat zien we reeds hier.

En vraag dan u zelf af, wat 't eens zijn zal, als 't maaien met gejuich daarboven zal ingaan.

Geve uw God 't u, dat ook gij daarin eens bij den harp-toon der engelen mee moogt jubelen. En wat zal die jubel dan anders zijn, dan een lof-en danklied Gode voor de tranen die ge nu hier nog weenen moogt bij het uitstrooien van uw zaad in smarte.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's

„Die met tranen zaaien”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's