Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kinderen des Verbonds.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 9 Juli 1915'

VII.

Van al zulke gekunstelde uitleggingen om hetgeen onze belijdenisschriften aangaande Genadeverbönd en Uitverkiezing ons leeren, met elkaar te rijmen en voor ons denken pasklaar te maken, zie men dus af. Wie dat poogt, zal óf het Genadeverbond aan de Uitverkiezing opofferen óf de Uitverkiezing aan het Genadeverbond.

Natuurlijk wil dit daarom nog niet zeggen, dat beide. Genadeverbond en Uitverkiezing, tegenstrijdige grootheden zijn, die elkaar uitsluiten en als ja en neen tegenover elkander staan, want dan zouden we beiden niet kunnen belijden en aannemen. Veeleer bestaat tusschen beide een zeer nauw en innig verband en zou het een zonder het ander zelfs niet denkbaar wezen. Het Genadeverbond dient zelfs uitsluitend om den eeuwigen raad van Gods uitverkiezing uit te voeren en de uitverkorenen Gods tot de zaligheid te brengen. En zonder den achtergrond der uitverkiezing zou het Genadeverbond geen wezenlijkheid, maar een schijn wezen. Maar hoe nauw beide verbonden zijn, ze bewegen zich toch elk op een eigen terrein, ze zijn elk van een eigen orde, ze zijn lijnen, die naast elkander loópen, maar elkander nooit geheel dekken. Het Genadeverbond brengt ons midden in de historie, want het wordt opgericht met Abraham, het loopt door Israel's geschiedenis als gouden draad heen, het wordt op den Pinksterdag verbreed, zoodat het alle volkeren en natiën omvat, terwijl de uitverkiezing ons achter de historie doet teruggaan tot de eeuwigheid, , om ons daar te doen aanbidden den eeuwigen onveranderlijken Raad Gods. Het Genadeverbond, dat zich midden in ons menschelijk leven afspeelt, sluit zich daarom aan bij de structuur van ons menschelijk leven, dat niet individualistisdh, maar organisch is; het' omvat niet enkel individuen, maar de gezinnen, de geslachten, de ouders en hunne kinderen, de geloovigen en hun zaad, terwijl de uitverkiezing de scheidslijn trekt tusschen de enkele personen, niet alleen tusschen de kerk en de wereld, maar zelfs in de kerk, zelfs onder de kinderen des verbonds, gelijk geschreven staat: Jacob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve. Het Genadeverbond is de ordinantie Gods voor ons leven ; het predikt ons de genade Gods, maar handhaaft tegelijk de zedelijke verantwoordelijkheid van den mensch; het brengt de belofte Gods, maar komt ook tot ons met den eisch van geloof en bekeering. De Uitverkiezing is niet de regel voor ons menschelijk leven, maar de eeuwige raad van God 8 wil; hier . handhaaft God de Heere zijn souverein welbehagen ; hier geldt: zoo ontfermt Hij zich dan diens Hij wil en verhardt Hij dien Hij wil. Zoo min nu als ge ooit uw menschelijke verantwoordelijkheid voor uwe daden rijmen kunt met de belijdenis, dat God Almachtig al onze daden te voren bepaald heeft en niets tegen Zijne wil geschiedt; zoo min als ge ooit voor uw denken rijmen kunt, hoe eenerzijds tot u kan gezegd worden: werkt uws zelfs zaligheid met vreezen en beven, strijdt om in te gaan door de enge poort, jaagt de heiligmaking na, zonder welke niemand God zien zal, en anderzijds u verkondigd wordt: zoo is het dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods. even zoo weinig kunt ge ooit het Genadeverbond met de Uitverkiezing overeenbrengen.

Waarachtig vroom is nu alleen hij, die beide waarheden door God in Zijn Woord geopenbaard, aanneemt, van harte belijdt en handhaaft, zonder aan de Uitverkiezing of aan het Genadeverbond ook maar iets te kort te doen. Dat is dan ook de uitnemendheid van onze Gereformeerde belijdenisschriften, dat zij zoo zuiver en zoo trouw zich aan dezen eisch van Gods Woord hebben gehouden. Als ze over het genadeverbo««i handelen, aarzelen ze geen oogenblik al de weldaden, die God de Heere in dit verbond ons en onze kinderen beloofd heeft, ons voor oogen te stellen, evenzeer als ze, wanneer ze de uitverkiezing belijden, het souvereine welbehagen Gods handhaven in de uitverkiezing der zondaren. In de taal des Verbonds is het: Ik ben uw God en de God van uw zaad\ zijn onze kinderen daarom Gods kinderen; wordt gezegd, dat Christus zijn bloed voor hen vergoten heeft om hen van de zonden te wasschen en dat zij den Heiligen Geest hebben, die de werkmeester is van het geloof. In de taal der uitverkiezing is het, dat Christus zijn bloed alleen vergoten heeft voor de uitverkorenen, die de Vader van eeuwigheid hem gegeven heeft, en dat alleen aan deze uitverkorenen de zaligmakende-gave des Heiligen Geestes wordt geschonken. Of wil men nog sterker, naar de taal des verbonds kan men het bloed des Testament, waardoor men geheiligd was, vertreden, Christus, die ons gekocht heeft, verloochenen, verloren doen gaan de zwakke broeders, voor wie Christus gestorven is. Naar de taal der uitverkiezing zijn de roeping en de genadegiften Gods onbgrouwelijk, kan niemand ze rukken uit de hand van Christus, die de Vader hem gegeven heeft, gaat niet één verloren voor wien Christus zijn bloed vergoot. En naar deze regelmaat des geloofs, door de Heilige Schrift ons voorgescheven, hebben ook wij te spreken. Wie alleen de taal der uitverkiezing spreekt, laat nooit het Genadeverbond tot zijn recht komen. En het is niet alleen een verregaande eenzijdigheid, het is een verminken van de waarheid Gods, wanneer men, onder den naam van Gereformeerd te zijn, van de verbondstaai der Heilige Schrift en van onze Belijdenis­ schriften niets weten wil en die verbondstaal zelfs als een ketterij verwerpt.

Toch is het niet voldoende beide te handhaven, maar moet ten slotte de vraag nog beantwoord worden, in welke verhouding ze dan tot elkander staan.

Laat ons bij de beantwoording van deze vraag nu op den voorgrond mogen stellen, dat het natuurlijk volkomen waar is en ook door niemand onder ons betwist wordt, dat alleen de uitverkorenen kinderen Gods zijn, dat Christus zijn bloed alleen vergoten heeft voor de schapen zijner kudde, en dat niemand van degenen die de Vader aan Christus schonk, verloren kan gaan. Alleen maar, wie uitverkoren is naar dit eeuwig Raadsbesluit Gods, weet ge niet, want dit is het geheim van uw God, dat Hij aan niemand heeft geopenbaard. Het boek van zijn Raadsbesluit is voor' ons met zeven zegelen gesloten.

Wel kunt ge voor u zelf zekerheid erlangen, of ge een uitverkorene zijt, en wel, gelijk onze vaderen te Dordt het beleden, »door het geloof aan de belofte Gods, door het getuigenis des Heiligen Geestes, die met onzen geest getuigt, dat wij kinderen en erfgenamen Gods zijn en door de ernstige en heilige oefening van een goede conscientie en van goede werken", maar deze verzekering draagt altoos een persoonlijk karakter, ze wordt u wel geschonken voor uzelf, maar niet voor anderen.

Zoodra ge dus met anderen te doen hebt, kunt niet een absoluut oordeel uitspreken, maar hebt ge uw oordeel te laten bepalen door den regel, dien God de Heere uw voorschrijft in Zijn Woord. De verborgene dingen zijn voor den Heere onzen God, de geopenbaarde voor ons en onze kinderen om die te doen. Niet de verborgen wil van Gods uitverkiezing, dien niemand weet, maar de geopenbaarde wil van God heeft voor ons tot maatstaf te strekken bij ons oordeel over andere personen. Wat nu de volwassen personen betreft, is de regel van Gods Woord, dat we voor geloovige broeders. en zusters hebben te houden, wie belijdenis aflegt van zijn geloof en deze belijdenis bevestigt door een Christelijken levenswandel. Over het hart van onzen naaste oordeelen, kunnen we niet. Het kan zeer goed wezen, dat die belijdenis des geloofs alleen lippentaai is en die Christelijke levenswandel een uitwendige schijn. Van een stellig en absoluut oordeel kan hier dus geen sprake wezen, alleen van een oordeel der liefde, waarnaar we zulk een broeder, die zich zelf als Christen aandient, naar Gods Woord ook voor een Christen hebben te houden en als zoodanig hebben toe te spreken en te behandelen. Nu moge het waar zijn, dat naarmate we iemand beter leeren kennen, zijn vertrouwen winnen, en een blik slaan in zijn verborgen zieleleven, de overtuiging daardoor sterker kan worden, of we vvaarlijk met een kind van God te doen hebben, maar deze persoonlijke indruk kan toch nooit uw volkomen zekerheid verschaffen, en%ergissing blijft altoos mogelijk. Wie onder de discipelen van Christus had ook maar vermoed, dat Judas Iscarioth, die zich bij hun kring aansloot, even ijverig predikte als zij, met even warme liefde en bezieling over Christus sprak, toch een verrader zou blijken ? Ja, Christus wist het van meet af, omdat Hij wist, wat in het menschenhart omgaat, maar de medediscipelen van Judas wisten het niet. En evenzoo, wie onder de medearbeiders van Paulus had het van te voren vermoed, dat Demas, die eerst Thessalonica verHet om zoo trouw Paulus te helpen in het Evangelie en wiens naam door Paulus zelf met eere werd genoemd in den brief aan de Colossensen, ten slotte Paulus verlaten en van het Evangelie afvallig zou worden, omdat hij de tegenwoordige wereld had lief gekregen. En niet alleen dat deze beide voorbeelden het ons toonen, hoe ver het schijngeloo en de schijnbekeering kunnen gaan, maar nog veel sterker blijkt dit uit wat de Apostel in den brief aan de Hebreeën zegt van degenen, , , die eens verlicht zijn geweest, die de hemelsche gaven gemaakt hebben, die des Heiligen Geestes deelachtig zijn geworden en toch afgevallen zijn van hun geloof" (Hebr. 6 : 4—6). Maar al weet ge daarom, dat ge u in uw oordeel over anderen vergissen kunt, toch blijft voor u de regel gelden van Gods Woord, dat ge al degenen, die hun geloof belijden, als uw broeders zult aannemen, toespreken en behandelen, zoolang totdat uit hun levenswandel blijkt, dat ze geen kinderen Gods zijn. Dat is de reden, waarom de Apostelen in al hun brieven niet enkele bijzondere vrome en godzalige leden, maar al de lidmaten van Christus Kerk aanspreken als geloovigen, als heiligen, als broeders in Christus.

En zoo nu heeft de Heere in het Genadeverbond ons ook een ordinantie gegeven voor onze jonge kinderen, die nog te jong zijn om belijdenis van hun geloof af te leggen en aangaande wie we dus niets weten. Want waar God heeft gezegd: Ik ben uw God en de God van uw zaad, daar hebben we niet alle kinderen, maar wel de kinderen des verbonds, d. w. z. die uit geloovige ouders geboren zijn, krachtens het Genadeverbond voor heilig, voor kinderen Gods, voor het eigendom van Christus te houden. Wie onder deze kinderen des verbonds uitverkoren is, dat weet ge niet. Dat is het geheim van uw God. Daarnaar moogt ge zelfs niet vorschen. Ge hebt, ook wat uw kinderen aangaat, te doen niet met den verborgen, maar met den geopenbaarden wil van God, en deze geopenbaarde wil van uw God is, dat gij de kinderen der geloovigen voor Zijn kinderen, voor erfgenamen van het Koninkrijk Gods, voor geheiligd in Christus zult houden.

En nu is het zeker waar, dat niet elk kind des verbonds later zal blijken een waarachtig kind van God geweest te zijn. evenmin als elk volwassene, die belijdenis des geloofs aflegt, waarlijk een geloovige is. Zelfs behoeft ge dit niet uit droeve ervaring bij uw eigen kinderen te leeren, want God de Heere zelf zegt u dit vooruit in Zijn Woord. Hij, de Waarachtige, misleidt en bedriegt u in dit opzicht niet met een valsche hoop. Reeds in de geschiedenis van Abraham, met wien 't verbond der genade wordt opgericht, toont Hij u terstond, dat de belofte alleen vervuld is geworden in Izak en niet in Ismaël, hoewel beide uit Abraham geboren waren en beide op Gods bevel het teeken des Verbonds, de besnijdenis, ontvangen hadden.

Maar al weet ge dit vooruit, toch hebt ge bij elk kind, dat God de Heere u seeft, es ' u weer vast te klemmen aan de be­ lofte Gods, daarop in het gebed bij uw God te pleiten, de verzegeling van die belofte in het Sacrament te zoeken , en naar de ordinantie van het Genadeverbond, dit uw kind voor een kind Gods te houden en het op te voeden als een erfgenaam van-het Koninkrijk der hemelen, totdat bij het opwassen van dat kind het tegendeel blijken zou.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juli 1915

De Heraut | 4 Pagina's

De kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juli 1915

De Heraut | 4 Pagina's