Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

ctxxx.

ZESDE REEKS.

III.

En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in eenen spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. 2 Corinthe 3 : 18.

, We zullen ons alzoo wel wachten, om het nog steeds voorkomen van wonderbare, voor ons onverklaarbare teekenen te loochenen; veeleer erkennen we, staande voor de feiten, dat er zulke teekenen metterdaad van oudsher ook in het Heidenland steeds geweest zijn, en steeds nog voorkomen. Alleen maar, aan diegullt bekentenis voegen we aanstonds het voorbehoud toe, dat al zulke verschijnselen principieel verschillen van de ingrijpingen van Gods Almacht in ons menschelijk leven, gelijk die bij het uitgaan der Bijzondere Openbaring zich stelselmatig voordeden, en in die Openbaring ceiï onmisbaren schakel vormden. Die tecken-en wonderverschijnselen, waarin we een ingrijping van Gods Almacht hebben te eeren, begeleidden van meet af het optreden van de profeten, van den Christus en van de Apostelen, maar met het wegsterven van Johannes, den laatsten Apostel, neemt dit alles dan ook een einde. De Bijzondere Openbaring is nu voltooid. Van verdere aanvulling is geen sprake meer. En de machtige ingrijping van Gods Almacht in den gewonen loop der dingen toeft nu reeds bijna twee duizend jaren, om straks eerst opnieuw in te treden, als Openbaringen IV en v.v. in vervulling zal gaan, en het eerste zegel zal ontsloten, verklaard en vervuld worden.

Wil dit nu zeggen, dat met den dood van den Apostel Johannes een periode is ingetreden, waarin de Bijzondere Openbaring verzegeld werd, en er niets anders viel waar te nemen dan het ordinaire, geheel gewone en normale menschelijke leven? Onder de bedeehngvan deGemeene Gratie nu ja, zoodat de zelfvernietiging door zonde en verderf niet gelijk vóór den Zondvloed met alles opzij stuwende kracht voortging, maar dan toch in zulk een zin, alsof van nu aan de Bijzondere Openbaring ophield beteekenis voor den gang van het wereldleven te hebben ? Zeer stellig niet; en daarom is het, ter voorkoming van misverstand, strikt noodig, thans klaar en helder te doen uitkomen, hoe de gegevens der Bijzondere Openbaring, die thans voltooid waren, en alzoo geen aanvulling meer behoefden noch erlangden, eeuw na eeuw op het menschelijk leven hebben ingewerkt, zich juist door deze inwerking in het leven, steeds rijker ontplooid hebben, en nog steeds voortgaan in steeds voller ontplooiing hun volheid van rijkdom te laten uitkomen. We pleiten voor stilstand in de Bijzondere Openbaring van 't einde van het Apostolaat tot op die ure waarop het eerste zegel, waarvan ons Openb. V getuigt, in vervulling zal gaan, maar even beslist komen we er voor op, dat in de bijna twintig eeuwen die sinds in het gewone wereldleven verliepen, het oog niet mag gesloten worden voor de ontkieming en al rijker ontplooiing van wat in de Bijzondere Openbaring ons geschonken was.

De schat in die Bijzondere Openbaring ons toebedeeld, was veel te rijk om door één. enkel geslacht van Christenen in al zijn volheid gekend, beleden, doorzien en ontwikkeld te kunnen worden. Wel bleef die Openbaring éen en dezelfde van den eersten aanvang der Christenheid af tot nu toe, maar de indruk, dien de Christenheid er van ontving, verschilde en liep uiteen naar gelang van de zeer uiteenloopende gegevens die in het menschelijk besef, in het menschelijk denken, en in het geestelijk ervaren van den mensch, voor zijn zielsverrijking aanwezig waren. Geen twee menschen zijn geheel identiek. Reeds aan de apostelen zelven ziet ge het gedurig uitkomen van menschelijke variatie. Petrus en Johannes verschillen zoo sterk in aanleg en karakter, dat ze schier niet in één adem te noemen zijn. Wat Paulus ons in schriftuur naliet, en wat Jacobus daarnaast boekte, lijkt schier in niets op elkaar. De zaak die uit hun getuigenis spreekt, is en blijft één, maar de opvatting is gedurig variëerend, en de wijze waarop ze het hun geïnspireerde weergeven, verraadt wijziging in schier elke uiting. Dit was geen toeval, en evenmin was het een gebrek. Het feit ligt er nu eenmaal toe, dat het Gode beliefd heeft, zijn creaturen niet identiek naar vast model, maar telkens gevarieerd te doen uitkomen. Dit is reeds zoo bij de starren aan het firmament. Het is evenzoo in de kleine wereld van paarlen en edelgesteencen. Men ziet het niet anders in de wereld der bloemen. Sterker zelfs nog in de v/ereld der dieren. En dan ten slotte het sterkst van alles in de wereld der menschheid. Oppervlakkigheid heeft 't zich wel vaak voorgesteld alsof althans in de engelenwereld' alle leven geheel identiek was, doch ook dit berust op misverstand. De demonen zelfs djn eindeloos gevarieerd, en wat zijn deze demonen anders dan onnatuurlijk geworden engelen, die omsloegen in hun tegendeel. Het feit zelf, dat de demohen die zelven eerst engelen waren, in hun geestelijk tegendeel veranderden, levert immers bewijs, dat er ook in de engelenwereld variation waren. Anders toch zouden of alle engelen afgevallen, oftewel alle engelen heilig gebleven zijn. Nu er verschil en tegenstelling opkwam, ziet ge'reeds daaraan de variatiën, daargelaten nog dat de onderscheiding, waarvan de Schrift in Michael en Gabriel, in de Serafijnen en Cherubijnen gewaagt, zeer duidelijk het valsche denkbeeld van een geheel identieke geestenwereld als volstrekt onhoudbaar tenietdoet.

Is dit reeds zoo in de Engelenwereld, veel sterker nog komt voor ons die variatie zonder eind in onze menschenwereld uit. Niet, men versta ons wel, alsof het zeker ware en vaststond, dat onze menschelijke variatiën zoo veel rijker waren. Alleen maar, we kennen de Engelcnwereld niet nader, en daarentegen onze menschenwereld van zeer nabij. Voor de Engelenwereld moeten we afgaan op zeer enkele stellige gegevens die in de Schrift voor ons liggen, en voor wa. de wereld der menschenkinderen aangaat, vloeien de gegevens die ter onzer beschikking staan, van allen kant over. Bij deze variatiën onder de kinderen der menschen nu is dit het hoogst opmerkelijke, dat de verschillen tusschen mensch en mensch niet enkel een persoonlijk karakter dragen, maar zich even stellig groepsgewijze voordoen, en juist op deze groeps-verschillen komt 't hier in de eerste plaats aan. Het is er mede als b.v. in de wereld der bloemen. Onder de bloemen hebt ge het soortverschil tusschen rozen en anjelieren, tusschen leliën én violen, maar in die soorten zelf vindt ge weer het heel ander verschil van 't eene exemplaar roos, lelie of anjelier met het andere. Er zijn roode, er zijn witte, er zijn gele rozen, er zijn rozen van grooter en van kleiner aanleg, maar in elk dier ondergroepen vindt ge nu bovendien den nameloozen rijkdom van wat de écne roos als exemplaar u weer anders toont dan het andere exemplaar, vaak zelfs aan denzelfden stam, ja aan denzelfden tak. Het gewone zeggen: »geen twee bladen zijn gelijk", stelt hier regel, en zonder overdrijving kan gezegd, dat de rijkdom van Gods machtig scheppen in elke plant, ja in eiken tak van die plant, en in elke bloem, die er aan uitkomt, te bewonderen is. Het is metterdaad een eindelooze verscheidenheid die hier schittert. Twee volkomen gelijke rozen zijn in heel uw tuin, al mag die nog zoo groot en rijk zijn, niet te vinden. In wat God schept is geen eenvormigheid. En ditzelfde verschijnsel nu herhaalt zich ook onder ons menschen, zoo individueel mogelijk, in den vorm van ons lichaam, en in den vorm van de deelen van ons lichaam. Ook al is het, dat vader en moeder zoo weinig uiteenloopen, dat al hun kinderen kennelijk eenzelfde grondtype vertoonen, zoo vindt ge toch nooit drie, vier, vijf kinderen van dezelfde ouders die precies eender zijn. Gij, als vreemde in 't huis, moogt dit verschil tusschen zusje en zusje, tusschen broertje en broertje niet zoo aanstonds opmerken, en ze daarom vaak met elkaar verwarren, maar de moeder zelve kent de verschillen en kent het onderscheid tusschen kind en kind zeer wel. Een onderscheid in grootte niet alleen, maar in oog en gelaat, in voorkomen en optreden, in toon en stemming en wijze van uiting; en al is-zulk een moeder in het rijk bezit van zeg twaalf kinderen, ze vergist zich toch nimmer, zelfs niet bij tweelingen, die eyen groot en even oud zijn.

Doch dit ziet nu nog alleen op de uitwendige verschijning, terwijl het toch van zelf spreekt, dat voor het onderwerp, dat ons thans bezighoudt, de innerlijke verschillen veel sterker mee spreken. Immers hier stuit ge steeds op het verschil van wat men noemt temperament, op verschil van karakter, op verschil van aard en neiging. Zijn geen twee bladen gelijk, ook geen twee menschen zijn in aard en wezen innerlijk volkomen gelijk. Juist komt veeleer in de verscheidenheid de rijkdom en de gezelligheid van het leven uit. Het is als in de tonenwereld. Eindelooze variatiën. De één zus en de ander zoo. En juist in die eindelooze variatie is di-beteekenis van de persoonlijkheid uitkomend. Hoe meer in een gezin de één van dèh ander teekenend onderscheiden is, hoe rijker het gezinsleven zich ontwikkelen kan. Jabroers maken geen gezellig leven. De tinteling van het aantrekkelijke leven komt juist uit de variatiën op. Doch naast, en in onderscheiding, van dat persoonlijke eigenaardige in de enkele individuen, doen zich hier cvenzoo heel andere verschijnselen voor, die maken dat zekere neigingen zich groepsgewijze vormden, en groepsgewijze voortplantten. Vrij dikwijls herkent ge een Jodenkind bij het eerste aanzien. Tint en oogopslag, wijze van zich te uiten en voor te doen, zijn zoo heel anders bij het Jodenkind, dan bij 't kind van onze eigen gezinnen. Dat eigenaardige plant zich van vader en moeder op 't kind als vanzelf voort. En al staat nu vrijwel vast, dat dit Jodenkind zijn herkomst genealogisch tot over de twee-, drie-duizend jaar niet terug kan herleiden, dat het Joodsche soortverschil verflauwd is, wat wijzigingen het ook hebbe ondergaan, zoodaf het door vermenging zelfs vervalscht wierd, geheel weg gaat het toch niet. Zelfs bij oppervlakkige ontmoeting spreekt het u toe, en bij nader onderzoek verloochent het zich nimmer. Gelijk, en vaak nog sterker, groepsverschil doet zich nu onder de volken telkens voor. Vergelijk maar een Amsterdammer met een Javaan, een Javaan met een Japanees, een Japanees met een Neger, en de sterk-sprekende verschillen die ge vindt, doen u veeleer soms vragen, of deze al te zaam wel van eenzelfde herkomst uit Adam en Eva kunnen zijn. En nu is dit hier het eigenaardige, dat deze ras-verschillen, volks-venichillen, provincieverschillen, en soortvcrsciiillen van allerlei aard zich genealogisch voortplanten, niet enkel wat schedel, oogstand, haartint en kleur betreft, maar evenzoo wat de eigenaardigheid aangaat van zin, neiging, aard en karakter. De persoonsverschillen houden eveneens stand, maar de grocpsverschillen behcerschen toch de helrscharen.

Nog een geheel andere groepsgewijs bestaande samenhang mag hierbij niet onvermeld worden gelaten. We spraken reeds van variatie ook in temperament en innerlijk bestaan. Greheel afgescheiden nu van 't rasverschil en nationaal verschil, ' valt bij elk ras en bij elk volk niet minder sterk uitkomende variatie vast te stellen tusschen die personen die meer denkend, anderen die meer gevoelend, en weer anderen die meer practisch zich in verhouding tot hun omgeving stellen. Reeds het grondVerschil tusschen man en vrouw spreekt hier soms zeer sterk mee. Eveneens is er een vrij sterk uitkomende variatie tusschen personen van 16, 30, 50 en 70 jaren. De leeftijd zet op ons bestaan niet minder dan 't rasverschil een eigen stempel. Zoo heeft men derhalve met drieërlei, naar oorsprong geheel uiteenloopende, variatie te doen. Ten eerste de variatie van persoon tot persoon. Dan in de tweede plaats de variatie in de persoonsgroepen naar ras, nationaliteit en streek. En in de derde plaats de variatie naar temperament en geestesrichting. Iets waarbij dan bovendien nog wel in het oog is te houden, dat deze variatiën schier een eindelooze verscheidenheid vertoonen. Zelfs in ons kleine land, hoe verschilt niet een Zeeuw van een Fries, en een Noord-Brabanter van een Utrechtenaar. Heeft men nu een open oog voor dit wondere scheppingswerk Gods in de variatiën van personen en groepen, dan spreekt 't van zelf, dat bij het ingaan van de Bijzondere Openbaring onder de volken en personen zich sterk sprekende verschillen van aanvaarding en belijdenis dier Openbaring moeten hebben voorgedaan. Altoos is het geheel dezelfde Openbaring Gods, die, uit genade ons verleend, tot ons nadert om ons haar zegen te doen indrinken, en onuer Gods heilige leiding ons bekwaamt, om mede te mogen werken aan het uitbrengen van haar vrucht. Er moet zich hier derhalve wel variatie van zeer veelzijdigen aard zich voordoen, zoodra deze Bijzondere Openbaring de wereld wordtingedragen, uitgaat naar de onderscheiden rassen en volkeren, en zich ten slotte als nestelt in de veelheid van vormen, waarin ons menschelijk geslacht zijn leven naar Scheppingsdrang ontplooid heeft. Het kon dan ook niet anders, of bij het ingaan van de Christelijke religie in de wereld moest dezelfde religie zich al spoedig in zeer uiteenloopend gewaad vertoonen, en er toe leiden dat noodzakelijkerwijs die vele verschillen opkwamen, die tusschen de Oostersche en de Westersche kerken b.v. nog steeds voortduren. Doch hierbij bleef het niet. Op dit ge­ wichtige punt toch dient evenzoo gerekend te worden-met de tijden en gelegenheden. In den loop der eeuwen treedt het leven der volken allengs in zeer gewijzigden vorm op. Vergelijk in uw voorstelling den huldigen Hagenaar en Amsterdammer met den Batavier in de dagen van Claudius Civilis. Uit de historie der eeuwen komt allengs een gewijzigd volksbestaan op, en die wijziging van het volksbestaan stelt ook op geestelijk gebied andere, meest dieper doordringende cischen. En hierbij komt dan ten andere nog, dat ervaring en gelegenheid verschil kan opleveren. Twee groepen kunnen van eenzelfde ras en nationalen oorsprong zijn, en toch ten zeerste uiteenloopen ten gevolge van verschil in 't land dat ze bewonen, en van de levensbezigheid waartoe ze geroepen zijn. Een volk dat vaart en de zee bewandelt, wordt anders dan een volk dat op 't land blijft vastzitten. En zoo kon het niet anders, of waar dezelfde Bijzondere Openbaring de wereld werd ingedragen, moest de opvatting van die Openbaring allengs wel zeer uiteenloopen en verschillen al naar gelang het volk of de menschangroep, waaraan ze s zich aanbood, in Azië of in Afrika, in Europa of in Amerika thuis hoorde, van het ééne of het andere ras, van dezen of genen stam was, in de ééne of in de andere b eeuw zich begon te uiten, en bij die uiting l door landstreek en gelegenheid meer naar de ééne of naar de andere opvatting van deze Openbaring neigde. Zoolang de Bijzondere Openbaring tot Israël bepaald bleef, kon ze haar rijkdom niet ontwikkelen. Al verschilden de stammen, zoo zelfs dat Juda en Ephraïm sterk uiteenliepen, toch waren alle stammen van eenzelfden nationalen oorsprong, zoodat de variatie, de rijke variatie van de Openbaring in het ééne Israel nimmer tot volle ontplooiing kon geraken. Vandaar de hooge beteekenis van den Pinksterdag, toen de Openbaring op > alle volken en natiën" werd aangewezen. En zoo is er ook metterdaad een diepindringende en ver gaande variatie opgekomen, en straks historisch voortgezet, die de Christelijke Kerk als een rnacht onder de volken heeft doen uitgaan, maar dan ook onder die volken aan de Kerk van Christus, naar ras en tijd en gelegenheid, een zeer gevarieerden levensvorm en levensuiting heeft gegeven. In hooge l mate eenzijdig en bekrompen zou 't dan ook zijn, zoo wij als Calvinisten waanden niets beters te kunnen doen, dan juist onzen vorm van Christelijke belijdenis uit de 16e en 17e eeuw aan heel Europa, ja zelfs aan Azië en Afrika te willen opdringen. Het is nu eenmaal Gods wil, dat 't leven in variatiën tintelen zal, en met deze van God ons toekomende variatiën~in het leven heeft ook wie voor de Bijzondere Openbaring het pleit voert, " te rekenen, Wie tot Christus bekeerd wordt op Java, moet ge niet wapenen tegen de Remonstranten en Wederdoopers ten onzent in de 16e eeuw, maar tegen den Islam én het Animisme. Niet alsof de grondverschillen niet allerwegen één waren, maar de vorm waarin ze zich te uitten nebben, om kracht te oefenen, kan niet één, maar moet onderscheiden, bij een ieder naar g zijn aard, zijn.

Had nu in dit alles niet telkens weer het gif der zonde ingewerkt, zoo zou het vanzelf tot een geleidelijke, vrije ontwikkeling van het leven van Christus' Kerk gekomen zijn. Er zou allerwegen toeleg en bedoelen zijn geweest, om de Bijzondere Openbaring, onder den vollen indruk van de ingrijpingen Gods in teekenen en wonderen die haar P verzelden en aandrongen, in steeds vrijer, rijker en veelvuldiger vorm naar ras, aard en neiging tot ontplooiing te brengen. Waar ook de Kerk van Christus was doorgedrongen, zou de volle waarheid en de volle beteekenis van de Bijzondere Openbaring beleden en geëerd zijn; dit zou plaats hebben gegrepen in steeds rijker variatie; en, zonder dat er ooit aan gedacht was om zelf nieuwe stof aan deze Openbaring toe te Voegen, zou ze steeds meer den aard en het karakter der enkele personen en groepen hebben toegesproken. Dit is echter slechts ten deele gelukt. Neemt men de Grieksche Kerk onder de Slaven, de kleine overblijfselen van andere Oostersche , Kerken in Klein-Azië, de Roomsch-Katholicke Kerk in haar breede verschijning, en daarnaast de Luthersche en Gereformeerde Kerken met de veelheid van kleine variatiën die zich als bij afbrokkeling hieruit gevormd hebben, dan ziet men wel dat aan den drang naar variatie geen weerstand was-te bieden, en ook wel dat in deze onderscheiden kerken zekere eischen, door ras, volksaard, neiging en gelegenheid gesteld, tot hun recht zijn gekomen. Maar hieruit blijkt tevens maar al te zeer, hoe onvrij en daardoor onzuiver deze ontwikkeling geweest is. Steeds kwam weer de neiging op, niet alleen om saam voor de ééne Waarheid Gods te ijveren en te strijden, maar, helaas, ook om elke variatie, die opdoemde, streng te onderdrukken, en steeds weer, ten slotte zelfs door dwang en vervolging, al wat zich Christen noemde, te willen noodzaken zich te voegen in wat men zelf beleed. Dit had ten gevolge, dat men zelf verstijfde in zijn eigen belijdenisvorm, en de verdere ontwikkeling van dien vorm, conform tijd en gelegenheid, afsneed. Vandaar dat toen de belijdcnisvorm, de kerkelijke organisatie, en de wijze van optreden in de wereld zich ónder verweer met 't zwaard eenerzijds, en onder bedreiging met den brandstapel anderzijds, steeds eenvormig poogde vast te zetten. De desniettegenstaande verkregen vrijheid van beweging en variatie, is dan ook niet uit de vrijheid geboren, maar, onder veel bloed en tranen, niet dan in gebrckkigen vorm tot stand gekomen.

Onnatuur was hierhet resultaat van. De historisch nu gevormde variatiën beantwoordden niet en konden niet beantwoorden aan den eisch dien het leven steeds op nieuw, en teeds in nieuwen vorm, stelt. Dit alles deert intusschen niet de Bijzondere Openbaring zelve. Het machtige werk dier Openbaring, door God in Israel gewrocht, lijft als afgewerkt geheel toch den feiteijken toestand behcerschen, en wat zich daarnaast als voortzetting of aanvulling aandient, verliest toch telkens weer het met moeite veroverd terrein. Zoo is dan niet verhinderd, dat de zegen der Bijzondere Openbaring als een afgewerkt eheel de wereld is ingegaan, en de wereld errijkt en gezegend heeft. Wie het menchelijk leven in het Christenland vergelijkt met het menschelijk leven onder Islam en Paganisme, ziet en voelt aanstonds het eusachtig verschil. De Bijzondere Openaring heeft niet door aanvulling, (wat niet meer kon) maar door steeds rijker ontplooiing, an Europa en Amerika een geheel ander aanzijn weten te geven. Niemand zal dan ook unnen zeggen dat in deze straks twintig euwen het hoogere leven verloren ging. onderbaar zijn we veeleer op alle terrein ooruitgegaan. Slechts ééne geheel valsche verwachting blijft afgesneden. De hope dat de Christianiseering van ons menschelijk even allengs vanzelf in de heerlijkheid zou overleiden, gelijk onder de mannen van Schleicrmacher's school maar al te veel betuigd werd, loopt op niets dan bittere teleurstelling uit. Zelfs de gematigde vorm, waarin Frank Thomas van Geneve dit denkbeeld in zijn Vingtquatre sermons, en in zijn La royauté du Christ aanbeval, kan niet anders dan in rechtstreeksch conflict komen met de stellige profetie van den Christus. Zeker, tot zijn discipelen betuigt de Heiland: »Het Koninkrijk is binnen in u«, doch slechts voor dien tijd en voor den aanvang. Waar echter sprake was van wat later zou volgen en ons de eeuwige toekomst zou brengen, heeft niet alleen profeet en apostel, maar even beslist de Christus zelf het komen van het Koninkrijk als een daad van Gods Almacht ons op 't hart ebonden. En daarom blijft het om ons heen wat we van meet af stelden: Een door zonde vergiftigde en in zichzelve vervloekte wereld. Het doodend bederf |op die wereld is dan gestuit door de Gemeene Gratie. Doch daarnaast en daarna is een machtig ingrijpen van Gods Almacht in zijn Bijzondere Openbaring gekomen, die in het Apostolaat voltooid werd, nu reeds bijna twintig eeuwen, zonder aangevuld te worden, zich ontplooit in zijn innerlijken rijkdom, en straks bestemd is om in de arousie van den Christus door een nieuwe, noch machtiger, en heel andere ingrijping van Gods Almacht over te leiden naar de heerlijkheid die onder den nieuwen hemel op de nieuwe aarde eens schitteren zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's