Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXXXIII.

ZESDE REEKS.

VI.

Want het schepsel, als met opgestoken hoofde, verwacht de openbaring der kinderen Gods. Romeinen 8 : 19.

Is alzoo uitgesloten elke voorstelling, alsof de Christelijke Cultuur, zonder straks intredende Parousie, ons in den staat der heerlijkheid zou kunnen overleiden, even beslist moet alle voorstelling afgewezen, alsof de Parousie niet zou kunnen intreden voordat de natuurlijke ontwikkeling van dit aardsche bestaan voltooid ware. Men weet, wat zij, die tot dit gevoelen neigen, daaronder verstaan. Ze wijzen er terecht op, , dat na den Zondvloed, onder de heerschappij der Gemeene gratie, alle menschelijk leven een gestadige ontwikkeling heeft doorgemaakt, die alle eeuwen door aanhield, en zeer zeker vooral in de vorige eeuw, en zelfs nu reeds weer in deze eeuw, natuurkrachten en natuurgaven heeft doen uitkomen, die onze menschelijke saamleving almeer op steeds hooger standpunt h^ben geplaatst. In dit alles, zoo merken z-dan op, komen krachten en werkingen van den Heere onzen God uit, die immers van dezen raadselachtigen vooruitgang in ons natuurleven en in ons menschelijk leven alleen de Oorsprong en de Verwekker is. Hierin openbaarde zich een nog steeds zich voortzettend proces van het al meer doen uitkomen van den schat, dien de Heere in de Schepping om ons heen, ën vooral in de schepping va: i Jan mensch, had verborgen en vastgelegd. Dit proces, zoo gaat men dan voort, is nog lang niet voleind. Vooral de groote ontdekkingen van de 19e eeuw leveren hiervoor bewijs. Daar er nu alle oorzaak is om aan te nemen, dat dit proces tot verheerlijking van de Almacht en Wijsheid van den Schepper tot den einde toe zal doorgaan, kan er, zoo houdt men dan staande, geen sprake zijn van een intreding der Voleinding en van een ingrijpen van Gods oordeelende Almacht, zoolang dit proces nog niet ten einde tot toe is afgeloopen, Aangenomen dus al, zoo pleegt men dan te betuigen, dat er tenslotte een gewelddadige afbreking van den thans bestaanden toestand te wachten is, zoo moet 't toch voor ons blijven vaststaan, dat deze afbreking van de thans bestaande orde van zaken nog in lang niet komen kan, daar blijkbaar de menschelijke ontwikkeling in 't sociale leven, in de wetenschap en in de Cultuur nog steeds, als met reuzenschreden, vooruitgaat. — Wie nu op dit standpunt zich plaatst, ontkent wel niet.dat eens tenslotte een onderstbovenkeering van al het bestaande door de Wederkomst van den Christus zal intreden, maar op grond van de machtige Cultuur, die zich nog steeds rijker ontwikkelt, kan men niet toegeven, dat de Parousie den gelukkigen gang van deze Cultuur zou komen afbreken. Ze stellejn daarom den. dag van Jezus Wederkomst bij voorkeur verre. Zij zelven althans zullen deze ontzettende ingrijping van Gods Almacht, zoo zeggen ze, wel niet beleven, en waarom dan de gemoederen verontrust met voorstellingen, die althans de waarschijnlijkheid tegen zich hebben?

Nu is ongetwijfeld in de vroegere kerkelijke voorstelling op deze zaak lang niet genoegzaam gelet. Men bezag daar de Parousie te zeer uit eenzijdig^^«i'^/j^'/è standpunt. Hoofdvraag bleef daarom langen tijd de uitbreiding van de Kerk van Christus tot alle volken en natiën, en op hetgeen voor het gewone menschelijke leven in staat en maatschappij, op technisch en artistiek gebied nog te wachten stond, vestigde zich de hoog gespannen aandacht niet. Hiertegen nu is van Calvinistische zijde steeds gewaarschuwd. Calvijn heeft, veel meer dan Luther, juist door zijn belijdenis van de Gemeene gratie, de aandacht der geloovigen ook op.het maatschappelijk en politiek leven gericht, en men weet hoe er juist bij de jongste herdenking van zijn geboorte, van meer dan één kant op gewezen is, wat Calvijn, door deze leer, ook voor het oeconomische leven des volks ten goede had voorbereid. Juist de Calvinistische volken waren het dan' ook, die nijverheid, handel en scheepvaart tot bloei brachten. Denk slechts aan ons Nederland, aan Engeland en aan de Amerikaansche Unie. Ook is onzerzijds steeds aandacht gevraagd voor het feit, dat, blijkens de Heilige Schrift, de Heere onze God volstrekt niet enkel in het heilige en geestelijke, maar wel ter dege ook in het zichtbare en grijpbare zijn naam verheerlijkt. Onze Schepping gaf'ons ziel en lichaam. De wonderen komen naast de profetie Gods majesteit ook in het zichtbare verheerlijken. De Opstanding des yleesches houdt naast de opstanding van het verstoorde geestelijke léven stand. Niet enkel de Cherubijnen en Serafimen, maar ook het ruime hemelrond geeft Gode eer. En wanneer we naast elkander nemen, eeherzijds de geestelijke krachten en werkingen, en anderzijds de natuurkrachten en natuurwetten, dan is ' het klaar voor wie' niet willens het oog sluit, dat ook de Cultuur, gelijk deze de natuur en de samenleving schitterend doen uitkomen, een openbaring van Gods majesteit moet zijn. Er ligt dan ook niets overdrevens in, zoo men zich in vollen ernst de vraag stelt, of het proces van de openbaring van Gods kracht in natiuir en Cultuur wel reeds voleind is, en j# in elk geval de Parousie niet toeven moet en zal, tot tijd en wijle dit proces tot verheerlijking van Gods scheppende Almacht geheel zal zijn afgeloopen, Dat we hiermede intusschen niet kunnen medegaan, is 't noodzakelijk gevolg van de stellige openb.aring der Schrift, dat de Parousie op alleszins verrassende wijze, plotseling, te midden van de volle historie, zal intreden, en niet als vanzelf eerst dagen zal nadat de historie van ons' wereldsche en aardsche leven haar einde zou hebben bereikt. Al wat met name de Christus zelf o\-er"'zijn Partsitsfê ons betuigd heeft, draagt dit kenmerk van het verrassende en plotseling intredende zelfs zoo sterk, dat niet weinigen oor Jeelen, dat, neemt men Jezus' voorzeggingen naar de letter, de Parousie reeds voorlang, eigenlijk reeds tijdens het leven der eerste Christenen, had moeten intreden.

Reeds in het vaak zoo vroeg weg''? f'frvon, ; van alleszins talentvolle personen ziet men, dat althans in deze onze zondige wereld de regel allerminst doorgaat, dien men hier stellen wil. Die regel zou toch deze zijn, dat God de Heere door den dood dien Hij inzendt, nimmer een proces verstoort en te niet doet, dat nog niet ten volle afliep. Aangenomen ook al, dat dit in een onzondige wereld alzoo zou zijn toegegaan, het is niet alzoo in de wereld, die gelijk de onze, den vloek draagt. Duizenden en duizend, maal tienduizenden personen worden bijna niet anders geboren dan om in de wieg te sterven, of reeds te scheiden uit dit leven nog eer ze in de wieg waren nedergelegd. Zal men nu beweren, dat onder deze millioenen kinderkens geen enkel talent school, dat, ware het uitgekomen en opgebloeid, ten zegen voor heel de omgeving zou geweest zijn? Onze vaderen hebben in 't stuk der Uitverkiezing zelf aangenomen, dat onder de zoo vroeg w^stervende kinderen zeer wel geroepenen ten eeuwigen leven mogen ondersteld worden. Doch sterker zelfs komt dit sterven, zonder het in den geest verborgen talent te hebben doen uitkomen, bij jonge mannen en jonge dochters uit, die reeds tot niet zoo geringe ontwikkeling waren gekomen, ja, bij wie de sluimerende talenten reeds' wakker waren geroepen, en die toch, eer hun talent de rijke vrucht droeg, naar het graf werden uitgedragen. Een feit, dat zelfs nog sterker uitkomt bij mannen van talent en kunstzin, die reeds een naam begonnen te verwerven, en reeds hun kring verrukt en verbaasd hadden, en die toch, eer hun levenstaak ook rnaar van verre voltooid was, uit dit leven werden afgeroepen. In dit alles toch heeft men het meest afdoende bewijs voor zich, dat in deze zondige wereld zeer wel een proces kan inzetten, en dat het toch verstoord wordt, eer het ook maar van verre voleind is. Zelfs dient hier op geheele volfeen te worden gewezen, die in de historie een wonderen opgang maakten, en die toch hun nationalen levensdraad zagen afsnijden, eer het proces van Cultuur, dat in hen begonnen was, ook maar van verre was voltooid. Dit kan stellig van de oorspronkelijke bewoners van Amerika gezegd worden, en, zij 't ook op andere wijze, toch ook van Babyion en van het oude Egypte. Onjuist is alzoo reeds op zichzelf de bewering, alsof een eenmaal ingezet proces, naar de ordinantie Gods, nimmer gestuit zou kunnen worden door dood of ondergang, alvorens het zijn voltooiing bereikt had. Ook van de tegenwoordig zoo machtig opbloeiende Cultuur kan daarom volstrekt niet worden staande gehouden, dat eerst na haar voltooiing de Parousie van den Christus zou kunnen intreden. Veeleer staat vast, dat de Parousie, als ze komt, het proces van de thans heerschende cultuur afbreken, en te niet zal doen.

Opmerkelijk is in dit opzieïit wat de apostel in den brief aan de Romeinen (zie hoofdstuk VIII : 19 v. v.) omtrent »het schepsel" profeteert.^ Hij betuigt ons daar, at »het schepsel als met opgestoken hoofde ervy.0., cht. de Openbaring van de kinderen ods«. "H^t woord »schepsel« beteekent hier, gelijk men weet, al datgene wat aam de gansche Schepping Gods uitmaakt, xcept a$e, en de mensch.-Schep.sel doelt ier alzoo 'óp - de sioffelijke wereld, met, nbegrip van üc starrenwereld, op de plantenwereld en • op de dierenwereld. Dit lles nu maakt saam uit.»het schep.sel«, .i. het door God geschapene. Dit gechapen heelal bestaat niet uit brokstukken, ie elk apart bestaan, maar al die schepselen ormen één geheel, staan saim in één ver-^nd, en de. pols van alle leven in dit eschapene klopt in 'smenschen ziel. Zools het den mensch vergaat, zoo vergaat t daarom ook al 't geschapene. In de oorpronkelijke schepping de mensch rein, n rein de natuur die op deze aarde hem mgaf, maar door d4h. val van den mensch et leven gestoord, 'en tegelijk hiermede n aï het geschapene hier op aarde een iem van verstoring aangebracht, die de eerlijkheid, dempte.' Nu zegt de apostel ns, dat ook de Schepping buiten den ensch hiervan gevosl heeft, en dit gewaar ordt, zoodat s^jf.e hijgt en zucht naar erlossing, en z'iTi'ks wel, omdat de verossing alleen' in d^^mensch beginnen kan. Zoo ^ucht en verlarj? , *: e, en als met opgetoken lïoofUe waclit-j, e het moment, waarop #" TiêSi^^hetd"' van den mensch en van het kindschap Gods zal openbaar worpen, omdat alsdan eerst ook »het schepsel», d.i. het geschapene buiten den mensch, de verlossing kan inwachten. Zóó toch staat het er: Het schepsel, d.i. al het geschapene, is der.üdelheid onderworpen niet gewillig, maar om diens wil, die het der ijdelheid onderwtorpen heeft, op hoop dat ook het geschapene ze^lf z^, , .^ vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis tot de vrijheid en de heerlijkheid der kinderen Gods. Want, zoo besluit de apostel dan in VS. 22, wij, d.i. wij, apostelen, jweten, " dat het gansche schepsel, d.i. al 't geschapene, ».tezamen zucht, en tezamen als in barensnood is, tot nu toe«. Hier wordt alzoo duidelijk uitgesproken, dat de natuur om ons heen, met al wat haar verrijkt, volstrekt er niet op aangelegd is, om door het ongestoord proces van eigen ontwikkeling tot bloeistaat te geraken, maar dat veeleer 't lot van al 't geschapene aan het lot van den mensch hangt, zoodat de schepping om ons heen, wel verre van 'te zuchten en te verlangen naar een ongestoord doorgaan van haar bestaansproces, veeleer hunkert naar een. finale afbreking hiervan, om straks door de Parousie, in hooger gelukstaat over te gaan. Het dorsten en verlangen naar de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel.

Toch is de mystieke verwachting, die van meetaf veelal vlak tegen dit hier door ons gewraakte bedoelen overstond, niet minder aan bedenking onderhevig. Reeds onder de eerste Christenen toch vroeg men zich niet zelden af, waarom de Parousie nog toefde. De Verzoening was volbracht, de Christus was uit den dood in het leven opgestaan. Hij was uu opgevaren ten hemel, en was gezeten aan de rechterhand des Vaders. Waartoe dan nog uitstel? Waarom kon niet nog bij het toen levende geslacht de verheerlijkte Heiland terugkeeren, en de Voleinding aanstonds doen ingaan? De eerste Christenen, onder voorlichting van de apostelen, hadden het woord van Jezus ontvangen, dat niemand, ook niet de Zoon, wist, wanneer de Parousie te wachten stond. De tijdsbepaling ten deze had de Vader in zijn eigen • macht gesteld. Vandaar twee mogelijkheden, de ééne dat de Parousie aanstonds intrad, de andere, dat ze nog een reeks van eeuwen toeven zou. En nu was dit het' eigenaardige, dat dit geding met zijn twee mogelijkheden inden apostolischen tijd niet als een onverschillige vraag beschouwd werd, maar dat er zoo van de zijde van den Christus als van de zijde zijner apostelen steeds op werd aangedrongen, om wat komen zou in zijn gedachten niet uit te stellen. In Matth. 24:34 is er zelfs sprake van, dat het toen levende geslacht nog getuige zou zijn. De apostel Paulus gaf toe aan de verwachting, dat ook hem nog het voorrecht-'.ie bettpt kon vallen, het te beleven. En in de Openbaring van Johannes staat sterker nog het: Ik kom haastiglijk^\ zoo telkens en zoo sterk op den voorgrond, dat er bijna geen uitstel van eeuwen tusschen in is te schuiven. Van de wereld hadden de belijders van den Christus niets meer te verwachten. Veeleer zou die wereld hun niets anders dan smaad en hinder aandoen. Waartoe zou het dan dienen, dat de Parousie nog zoo lang werd uitgesteld ? Ze kon immers aanstonds intre­ den. Dan-nam lijden en vervolging een einde, en zou aan den jammer van dit aardsche leven, voor altoos en op eenmaal een einde zijn gemaakt. Jezus was immers gereed om te komen, waarom kwam hij dan niet? En zoo zuchtte 't al, onder veel leed en droefenis, steeds, opnieuw in heilig verlangen.

Deze zielsdrang nu mocht niet onderdrukt. We wezen er reeds op, hoe zelfs in het Onze Vader dit steeds zinnen en doelen op het Koninkrijk dat wordt ingewacht, vooropstaat en de tweede bede vormt. Al is 't toch, dat het Koninkrijk, gelijk Jezus het uitsprak, binnen in de geloovigen'is, toch is dit slechts het voorloopige en roept 't al juist in óns binnenstejnaar de heiligheid van wat 't Koninkrijk eens in zijn glorie zijn zal.

Ongezond wordt dan ook de geestelijke toestand in de Kerk van Christus, zoo de geloovigen zich te zeer overgeven aan de gedachte, dat nu ja die Parousie wel op haar tijd komen zal, maar dat we ons zelf met onze kinderen niet behoeven in te beelden, alsof het zoo na ophanden ware. Dit toch loopt er op uit dat men eindigt met alle verlangen naar de Parousie in zijn zielsbesef te laten inslapen, en er voortaan niet anders aan te denken en niet anders van te gewagen, dan als gold het iets, waarom men zich toch eigenlijk niet te bekommeren had. Het staat daarom vast, dat de drang naar de Parousie die in vele mystieke kringen nog zoo telkens opwaakt, op zich zelf uitnemend en conform de Schrift is. Alleen maar, ze mag daarom de beteekenis van Christus' Kerk voor het normale maatschappelijke leven niet te niet doen. Wat onmiddellijk op den Pinksterdag volgde, toont dit. Toen immers gaven met name vele uit de Joden bekeerde Christenen van Jerusalem zich aan de verwachting over, alsof de Christus straks, en zonder uitstel, tot Sion zou wederkeeren. Vandaar dat men gemeenschap van goederen invoerde, juist zooals men in de 10e eeuw, toen men eveneens waande, dat-de Parousie binnen enkele maanden te wachten was, zijn bezit schier prijs gaf. Te Jerusalem hebben die eerste Christenen dan ook het droef gevolg van dit misverstand ondervonden. De Parousie kwam niet zoo dadelijk. De gemeente verarmde. En het was uit het buitenland, en wel uit 't Heidenland, dat Paulus de gelden moest saamlezen, om de gemeente te Jerusalem in haar riood te hulp te komen.

Het zijn alzoo twee uitersten, waartusschen voor ons het rechte pad te volgen is. Van den éénen kant leeft men onder de gewaarwording alsof de Parousie morgen komende ware, en van de andere zijde stelt men ze uit, om in het normale leven zijn bevrediging te zoeken. Tegen het bedenkelijk karakter, dat elk van deze twee uitersten kan aannemen, heeft daarom de Kerk van Christus op haar hoede te zijn. Ze mist het recht om te verhaasten, maar evenmin bezit ze het recht om te vertragen. Zoo iets, dan is de bepaling van den dag, der Parousie geheel en eeniglijk aan den Vader over te laten, maar juist daarom mogen we niet toegeven aan de voorstelling, alsof ze uit dien hoofde niet verhaast kon worden, en omgekeerd moet ons diepste zielsverlangen steeds bij dagen en bij nachten zoo zeer stellig naar de Parousie trekken, dat 't »Kom Heere Jezus, ja, kom haastiglijk!" ons als innige zielswensch vervullen "blijft. Vanzelf is het onzer aller bede, dat deze twee schijnbaar tegenstrijdige gemoedsstemmingen zich verzoenen mogen. Den Christus in de wereld uitdragen, "en toch niet anders begeeren, dan dat zijn Koninkrijk in deze wereld hoe eer hoe beter heerschappij erlange.

Tusschen de beide uitersten: et willen doorzetten van het cultuurproces, tot het voleind is, en het niet rekenen met dat proces, om maar de Parousie te verhaasten, schuift nu de Missie in. Het getuigenis der Heilige Schrift rekent tot den einde toe met het machtige feit der Uitverkiezing. Die Uitverkiezing spreidt zich de eeuwen door over de geslachten en Volken, en zoo ligt het in den aard der zaak, dat men geen Parousie kan belijden alsof er geen Uitverkiezing ware, en.-niet voor de Uitverkiezing het pleit kan opnemen, of de Parousie moet tot haar recht komen. Dit nu was in den apostolischen tijd een nog hachlijk probleem. De eerste Christenen waren uit de Joden, met een kleine_ toevoeging van een kleïh deel der Heidenwereld. Het is uiterst moeilijk om zich een eenigszins juiste voorstelling te vormen van het aantal Christenen, dat bij het uitsterven van het Apostolaat, saam bij Joden en Heidenen gevonden werd; maar in elk geval kan het niet anders dan een klein percentage van de toenmalige bevolking der geheele wereld geweest zijn. Ging men nu uit van de voorstelling, dat, voor zooveel vroeger eeuwen aanging, sinds Abraham, aan geen ander volk dan uit de Joden te denken viel, en dat tot aan de Parousie geen andere toevoeging te wachten was, dan van hen die bij het sterven van den apostel Johannes den heiligen Doop ontvangen hadden, dan kan men tot [geen andere conclusie komen, dan dat het aantal der verkorenen, bij vergelijking met het totaal van ons heele geslacht der geheele bevolking, verdwijnend klein was. Nu mist men elk recht om de hoegrootheid van het lichaam der uitverkorenen uit heel de wereld en over alle eeuwen ook maar bij gissing te raden; maar men had - dan toch de stellige aanwijzing, dat de toegebrachten in hun staat van eeuwige heerlijkheid uit alle volken, natiën en talen zouden zijn (zie Openb. VII:9), en zoo machtig in 'tgetal zouden blijken, dat niemand ze tellen kon. Bij zijn afscheid van zijn jongeren op den Olijfberg had Jezus hun dan ook den last gegeven, om heen te gaan en al de volken te onderwijzen, ze doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, en bij de volvoering van dien last zou de Christus met henlieden zijn tot aan de voleinding der wereld. In verband hiermede nu leeren we uit de Openbaringen, XI : 2 V.V., dat in het eind twee wondere Getuigen zouden optreden, die met overweldigende geestelijke macht, en onder het doen van groote teekenen, de volken en natiën tot den Christus roepen zouden. Zoo kon het niet anders, of de massa moest zich hierin vanzelf inschuiven. Het zou niet zijn een groep uitverkorenen, die een nieuwe menschheid zou stichten, maar uit de bestaande menschelijke .organisatie van alle volken en natiën sou, onder het vooropgaan van Israel, de schare die niemand tellen kon, ten leven ingaan.

Dit nu heeft, vooral sinds de dagen van Augustinus, de overtuiging in de Kerk doen inwortelen, dat er alsnog een ongewoon groote toebrenging uit alle volken tot den , Christus zou plaats hebben, eer zijn Wederkomst kon worden ingewacht. Vandaar de alomvattende zendingsbeweging, die in Europa, toen de Volksverhuizing doorzette, onder alle volken uitging. Men beeldde zich toen metterdaad een oogenblik in, dat de groote toebrenging der volken en natiën reeds haar voltooiing naderde. Doch daarbij liet men 't niet. Men wekte steeds meer in Christus' Kerk den drang, om ook de volken van Azië en Afrika tot den Christus te roepen, en zoo kwam de Missie in het groot op. Het bleef nu niet bij die Missie in het klein, die zich in de plaats waar men woonde, vanzelf aan het werk kon zetten, maar men werd bedacht op Missies in verre landen. Vooral de Franciscaners spanden zich hiervoor, en te ontkennen valt niet, dat alstoen in eersten aanloop, tot zelfs in China en Japan een zeer aanmerkelijke toebrenging tot het Kruis plaats greep. Maar toch bleek al spoedig, dat de tegenstand fel en bitter zou optreden, en de toebrenging door de Missie niet anders dan een zeer langzame kon zijn. Vandaar, dat men ten slotte wel in de Zending volhardde, ze zelfs uitbreidde en er steeds groote offers aan bracht, maar dat men toch ten slotte op Openb. XI terugging; en verwachtte, dat eerst door de daar beloofde Getuigen de heel de wereld omspannende toebrenging zou plaats grijpen. Dit heeft thans deze goede zijde, dat het bij den tragen gang-der Missie onze uitgezonden broeders niet ontmoedigt, maar ze toch afhoudt van de voorstelling, alsof de thans in gang zijnde missiën geroepen waren heel de wereld te bekeeren. Zoo toch zien ze in, dat veeleer haar arbeid slechts een voorloopig karakter draagt, daar ook de voltooiing van hun Zendingswerk eerst komt, als die twee wondere Cretuigen zullen optreden en de eindbeslissing van het lot der wereld naderende zal zijn. Juist dit nu brengt te weeg, dat we voor de Missie niet op een eindeloozen duur hebben te rekenen. Ware het zoo besteld, dat de Missie niet ten slotte door het, groote werk der_ twee Getuigen voleind zou worden, zoo zou men voor de toebrenging van alle natiën en volken, naar den trant zooals het nu staat, op een eeuwental moeten rekenen, dat de Parousie schier in het eindelooze verschoof. Nu daarentegen gaat de Missie stil en rustig door, strooit allerwegen het zaad uit, dat eens ontkiemen zal, en kent geen moedeloosheid, omdat straks, en dit kan ieder oogenblik zijn, de komst der twee wondere Getuigen te wachten is, waarop zeer spoedig de ingang der eigenlijke Parousie volgen zal. In de eerste periode niet anders dan Prosdyten-to^x^r^%\ng^ in de thans nog

loopende periode de Zending, en straks eerst in de derde periode het optreden van de twee Getuigen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's