Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Voer hun recht uit".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Voer hun recht uit".

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoor dan in den hemel, de vaste plaatse uwer woning, hun gebed en hunne smeekinge, en voer hun recht uit. I Koningen 8 : 49.

Salomo bidt voor het goed CH deugdelijk recht van zijn volk. Hij voelt, dat aan zijn volk onrecht geschiedt. Omdat zijn volk aan Jehovah vasthoudt, en voor de eere van Jehovah opkomt, dsUrom ziet 't zich van allen kant bedreigd. En nu is 't zijn smeeken, dat de God van zijn volk voor dat volk moge opkomen, het moge uitredden, en zijn recht moge, handhaven.

Het was met Israel als met den martelaar.

Het was met Israel als met den martelaar. Ook de martelaar houdt aan Gods waarheid vast en komt op voor de eere van Gods naam. Dit nu wordt in hem niet geduld. Men vergt van hem, dat hij hiervan af zal laten. Dat weigert hij, omdat hij het niet mag. En nu werpt zich, de vijandschap der afgedoolden op hem persoonlijk. Hij wordt gegrepen. Hij wordt veroordeeld. Zwaard of brandstapel wacht hem. Het gaat dus vlak tegen het recht in. Die hem vervolgen en dooden willen, gaan in tegen Gods recht. Hij kwam juist omgekeerd voor dat recht op. En nu geeft hij zich voor de eere zijns Gods wel in den dood. Maar hij voelt toch, dat in zijn dood het recht gekrenkt, het recht geschonden wordt. Vandaar dat 't in zijn sterven nog zijn bede tot zijn God is: > Voer Jut recht uitt.

Die bange bede zou geen zin hebben, indien de handhaving van het recht steeds op staanden voet doorging, en de Heere onze God, na elke rechtsschending door de zonde, onverwijld en onmiddellijk het oordeel en de straf volgen liet.

Doch juist dit is niet zoo.

Had de Heere onze God zijn heilig recht van meet af rechtstreeks doorgezet, zoo zou reeds in het Paradijs, na den val, het eenige en laatste oordeel, met voltrekking in vloek en straf in zijn getreden.

Genade was het derhalve, dat het oordeel werd uitgesteld, en dat de ontferming Gods het aanstonds doorzetten van de straf onderving.

Uitstel van oordeel, en hiermee uitstel van straf en vergelding, is alzoo van 't Paradijs af' het wachtwoord der genade geworden. Wel toch treedt ook zoo allerlei jammer en ellende in, maar de allesbeslissende veroordeeling met de allesvernietigende straf, die de krenking en schending van Gods recht na zich moest sleepen, blijft voorshands uit, en wordt verschoven naar het einde van deze wereld, naar de Voleinding die eens te komen staat, en in die Voleinding naar het laatste oordeel op den jongsten dag.

Dan eerst, maar dan ook ten volle en gestrengelijk, zal de handhaving en wreking van Gods recht voor een iegelijk menschenkind doorgaan. Dan zal het voor hemel en aarde uitkomen, dat God Almachtig geen oogenblik zijn heilig Recht losliet, maar het steeds gehandhaafd heeft, om, in 't eind zijn recht dan ook ten volle uit te voeren, gelijk Salomo het hier afbidt.

Hiertegenover nu staan we, gedurende ons aardsche leven, in tweeërlei vlak tegenover elkander liggende verhouding.

Eenerzijds danken en loven we onzen God, dat hij vertoeft, dat hij gewacht, dat kij zijn oordeel uitgesteld en vertraagd heeft, en ons, dank zij die intredende genade, het leven op aarde bestendigd en redding mogelijk gemaakt heeft.

Maar ook anderzijds keert die schending en krenking van het recht zich gedurig tegen ons zelf, tegen Gods volk, tegen ons gezin, tegen hen aan wie we verbonden zijn, en dan natuurlijk grijpt dat toeven en uitstellen van het recht ons uiterst pijnlijk aan. Dan bidden en smeeken we, of toch aan het uitstellen van het recht een einde mocht komen. En dan is de bede: o God^ voer uw lecht uit! ook de onze.

Nu hoeft die bede om uitvoering van Gods recht niet altoos uit wraakzucht op te komen. Dat is wel zoo, indien we ons eeniglijk gekrenkt gevoelen over eigen leed, achteruitstelling of vervolging. Doch 't kan ook anders zijn. Er kan ook wel waarlijk een wreede smart in ons opkomen, dat Gods naam gelasterd, dat zijn heiligheid niet geëerd wordt, dat tegen God Almachtig het nietig schepsel zich in verzet opmaakt, en dat het leed dat over óns komt, zijn . eenigen grond vond in ons roepen voor onzen God. En is het zoo met ons te moede, en roepen we uit dat bange besef om handhaving van het recht onzes Gods, dan gaat 't wel zijdelings ook om onszelf, maar toch allereerst om Gods eere en is de smeeking: Voer het recht wit!^ niet uit haat en nijd in ons opkomend, maar uit dorst naar de verheerlijking van Gods naam.

Alleen maar, wat hierbij schier als vanzelf ons roepen op onze lippen besterven doet, is, dat niet alleen wat ons ergert en drukt in schuld voor God komt te staan, maar dat ook onze eigen conscientie ons zoo rusteloos onze eigen zonde die we voor Gods heilig oog bedreven, verwijt.

Dit zelfverwijt nu brengt te weeg, dat we nauwelijks op de handhaving en uitvoering van Gods recht durven aandringen, daar immers, ging dat recht Gods zonder sparen door, wij ook zelven er voor bezwijken louden.

Hierin nu kan alleen vrijmaking komen door het Kruis, en door de verzoening die onze Heiland voor Gods kinderen aanbrengt. Alleen toch zoo die Verzoening ten voll» door ons aanvaard wordt, zoodat we 't zien en gelooven, dat God al onze eigen zonde in de diepte der zee heeft geworpen, wordt onze conscientie van het eigen zelfverwijt ontlast. En dan durven we op de handhaving van Gods recht weer aandringen, omdat we er dan zelf niet onder bezwijken, Gods kinderen er vrij bij uitgaan, en alleen wie tegen God zich keert, er onder bezwijken zal.

Die toestand en verhouding nu beheerscht ons geheele leven, en daarom mogen we wel op uitvoering van Gods recht, maar niet op onverwijlde uitvoering in ons gebed aandringen.

Er is een laatste oordeel.

Deze gedachte houdt vanzelf in, dat in dit tegenwoordig leven het recht gedurig slapen moet, niet tot uitvoering kan komen, en dat èn het oordeel èn de wreking die alle schending van Gods recht wacht, thans wordt uitgesteld. Ging de heilige God in zijn Almacht onverpoosd en aanstonds met de wreking van zijn geschonden recht door, zoo kon geen ontferming intreden, en zoo zou zelfs Golgotha niet denkbaar zijn geweest.

Niet, dat daarom de stem van Gods geschonden recht verstomt. Het laatste oordeel zal tenslotte aan 't einde ingrijpen om elke overtreding van het recht Gods te wraken. Maar er is opschorting. Er is, als we het zoo mogen uitdrukken, in den Heere onzen God het zelfbedwang der ontfermende genade. Door die opschorting is èn het Kruis, èn in onze ziel het bezinnen en terugkeeren mogelijk geworden.

terugkeeren mogelijk geworden. Zonder die opschorting ware genade ondenkbaar geweest.

Onmiddellijke wrake zou alle later oordeel ondenkbaar hebben gemaakt, en reeds nu hebben doen intreden, wat naar luid van Gods Woord, ons thans eerst in de Voleinding wacht.

Alleen, dat uitstel, deze opschorting, dit tijdelijk slapen van het recht, doet aan het recht zelf in zijn vollen zin niet in 't minste te kort. Wat onder alle zonden der menschenkinderen niet op Golgotha volkomen verzoend werd, zal eens, als de boeken geopend worden, voor een ieders verantwoording liggen, en het meest volstrekte oordeel in de heel der zondaren lot beheerschende uitkomst na zich sleepen.

Zij er daarom nimmer onder ons een oppervlakkig over dit laatste oordeel heenglijden. Dat laatste oordeel is aller dingen besluit. En dan zal 't Recht Gods zich in die volle kracht openbaren, die hier alleen uit genade tijdelijk getemperd was.

Maar ook in dat laatste oordeel, als God zijn recht volkomenlijk zal uitvoeren, moet eens de hope vervulling vinden, die hier op aarde heel ons leven bezielde, de hope dat ook het ons aangedane onrecht, het onrecht dat wij persoonlijk leden, zijn terechtzetting en wrake zat vinden.

Vandaar 's Christens roeping, om hier op aarde niet aanstonds te weeklagen, als 't recht van voor hem voorbij gaat, maar ook onder het lijden van 't onrecht zijn volkomen vertroosting in de belijdenis te vinden, dat zijn God in de Voleinding eens ook sijn recht zal uitvoeren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's

„Voer hun recht uit

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's