Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXCIV.

ZESDE REEKS.

XVII.

En gij, Bethlehem Ephratha; zijt gij liiein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, die een Heerscher zal zijn in Israel, en wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Micha 5:1.

Hoezeer nu Joël en Micha beiden profeten zijn, die in Juda thuis hoorden, en beiden zich lan^s eenzelfde lijn bewogen, toch verschillen ze vooral daardoor, dat ze naar tijdsorde ruim een eeuw uit elkander liggen. Trad Joël in het midden der 9e eeuw voor Christus op, Micha liet eerst in de dagen van Jotham en Achaz, en daarna vooral in Hiskia's dagen, zich hooren. Joel's profetische periode valt, gelijk we zagen, van 875 tot 848 en daarentegen ligt de periode van Micha tusschen 758 en 710 voor Christus. In de eeuw nu die daartusschen ligt, had de staat van zaken zoo te Nineve xn te Babel, als te Samaria en te Jeruzalem, aanmerkelijke wijziging ondergaan, en in nog sterker mate ging er van die wijziging invloed uit op het karakter der Profetieën die voor ons met de namen van Joël en Micha verbonden blijven. Nu hpude men hierbij wel in 't oog, dat, voor wat 't wereldleven aangaat, onder Sem's nageslacht, niet door Israels en Juda's koningen, maar door Assyrië en Babyion, de toon werd aangegeven. Geestelijk, en voor wat ^e Bijzondere Openbaring aangaat, lag voor „X.d? Semieten, evenals voor alle geslachten der aarde, het centrum in Jeruzalem. En niet alleen dat Jeruzalem, met als achterschaduw Samaria en Bethel, onder de afstammelingen van Sem op den voorgrond trad, doch uit Jeruzalem's geestelijken voorrang heeft zich, toen eenmaal de Christus verschenen was, zulk een allesbeheerschende kracht ontwikkeld, dat van Assur en Babyion ten slotte schier elk spoor in de geschiedenis verdween, terwijl alleen de Joodsche stam zich nog in een twaalf millioen zielen wist te handhaven. Doch al blijkt hieruit, hoe in 't eind steeds het geestelijke en inwendige het stoffelijke en uitwendige beheerscht, bij het lezen van het Oude Testament, en vooral bij de laatste der profetieën, gelijk we thans {bespreken, moet 't ons toch altoos weer klaar voor den geest staan, dat de actie voor het wereldleven niet van Jeruzalem, maar van Babyion en Ninevé, en zijdelings nog altoos ten deele van Egypte, uitging. Het is zoo, omstreeks 1000 v. Chr. is onder David, en vooral onder Salomo, d.i. van omstreeks 1000 tot 931 v. Ch., een zoo sterke stoot van Jacobs nageslacht in het Oosten uitgegaan, dat, vooral Salomo allengs de gevierde man in heel den kring van deze - Semitische landen werd. Doch dit hield nauwelijks stand bij, Salomo's leven, en na zijn geestelijken val en na zijn sterven, ging de toonaangevende macht weer op Ninevé en Babyion over, en was het niet meer de Bijzondere Openbaring, maar de Gemeene Gratie die den toon aangaf, en hiertoe dienden, nevens Egypte, vooral de beide Semitische Grootstaten van Assyrië en Babyion.

Tusschen deze beide Grootstaten van het Oosten bestond slechts soortverschil. Het land van Assyrië was meer bergachtig, dat van Babef vormde een zeldzaam vruchtbare vlakte. Dit verschil werkte ook op den aard, het karakter en het bedrijf der bewoners in. Vandaar dat de macht van Assyrië en van Babyion een zeer onderscheiden historisch verloop vertoont, nu eens onder het overwicht van den ééne, dan onder de overmacht van den tweede van deze beide Staten, maar de grondtoon bleef onder al deze wisseling toch één, en gelijk de Schrift steeds Babel, en niet Assyrië of Ninivé, duurzaam op den voorgrond plaatst, zoo blijkt 't steeds meer ook feitelijk zich te hebben toegedragen. Voor een wijle mocht Babel onder de overmacht van Ninivé geraken, rhaar, op den duur bleek toch al spoedig, dat de eigenlijke leiding van het leven in 't Oosten bij Babel berustte, en in zooverre beantwoordt de loop der historie geheel aan de voorstelling, die de Schrift van Oud-en Nieuw-Testament ons geeft. Na Sardanapalus (668—62 5) geraakte Assyrië geheel op den achtergrond, en in Nebucadnezar (60S—552) viert Babyion zijn triomf. Naar historische orde geeft Babyion de eerste machthebbers, die hun scepter konden zwaaien over heel de landstreek, die later in Assur en Babel gedeeld wordt. Vooral de vondst van wat ons restte uit de dagen van Hammurabi heeft onze kennis van den toestand uit die dagen verrijkt. Veel van den tijd der Patriarchen verschilt dit niet. Kan Abraham's uittocht ongeveer op 2150 V. Chr. gesteld worden, Hammurabi heerschte in Babel omstreeks 2200 voor Christus. Een niet noemenswaard verschil. Daarop volgt een tweede' periode, waarin Assyrië naast Babel zelfstandig is opgetreden en zich van 1850 tot 705 voor Christus, alzoo meer dan duizend jaren, handhaafde. In deze nieuwe periode was Assyrië tot veel krachtiger ontwikkeling gekomen dan Baby-Ion, zoo zelfs dat in het begin der zevende eeuw voor Christus Assyrië het naburige Babylon zoo goed als overheerscht, Dit duurt van 704 onder Sanherib tot 625 onder Sardanapalus. Doch dan heeft de macht van Nineve ook zichzelve overleefd, en vooral onder Nebucadnezar weet dan Babel zich van de heerschappij aan Tigris en Euphraat meester te maken, van daaruit heel het Westen van Azië onder zijn macht te krijgen, en wel met inbegrip van Juda, gelijk Israel reeds bij Assyrië was ingelijfd onder Salmanassar. Dit nieuwe Babylonische rijk weet zich dan te handhaven tot in de eerste helft der zesde eeuw, tot het met Belsazar ondergaat, en zwichten moet voor de macht der Perzen. Onder Alexander den Groote, trekken dan de Grieken en Macedoniërs door het Perzische wereldrijk, en leggen er beslag op. Dit Grieksche wereldrijk valt na Alexanders dood onder zijn Epigonen uiteen. Aan de hieruit ontstane verwarring maakten iets later de Romeinen welhaast een einde, en zoo is het, dat het bericht van Christus' geboorte door Lukas wordt ingeluid met de herinnering dat het de dagen waren, waarin »van den (Romeinschen) Keizer Augustus het gebod uitging, dat de heele wereld zou beschreven worden"..

Nu houde men hierbij wel in het oog, dat gedurende dit gansche geschiedkundig verloop, van Salomo's dood tot Christus' geboorte te Bethlehem, Israël en al wat uit Israël stamde, voor de uitwendige wereldhistorie bijzaak bleef, en dat het groote wereldgebeuren uitging van Thebe in Egypte, straks van Ninivé, daarop van Babel, dan van Macedonië en tenslotte van Rome's Keizerlijk paleis. Ge kunt u de wereldhistorie in deze duizend jaren, bijna zonder ontbrekenden schakel, voorstellen, zoo ge ü Israël geheel wegdenkt. Vanzelf is er onderwijl steeds ook van Jacobs nakroost zekere invloed uitgegaan, maar toch, de groote loop van de wereldhistorie in deze tien aan Jezus geboorte voorafgaande eeuwen is er op geen enkel punt door beheerscht. Sterker nog, niet alleen heeft Israël in die duizend jaren in geen enkel opzicht zijn stempel op de toonaangevende groote wereldstaten gedrukt, maar omgekeerd nioet erkend, dat het 't leven in die machtige Grootstaten was, dat steeds meer zijn invloed onder de zonen Israels deed gelden. Er hield zich ongetwijfeld ook in Israel een eigen leven in stand, maar in te kleinen kring, eo verreweg het grooter aantal van de inwoners zoo in het Koninkrijk van Israël als in Juda liet zich raedesleepen in het wéreldsche leven van afgoderij, weelde en onreinheid, dat in Ninevé en Babel den toon aangaf. Als in 722 Israels koning voor Samanassar's macht bezwijkt; is er bijna geen onderscheid overgebleven tusschen' het leven in Samaria en in Ninevé. Het was in deze beide hoofdsteden één soort van zondig leven geworden, en Baal was slechts een andere naam voor de goden die men in Ninevé aanbad. Van het landleven spreken we nu niet. De historie wordt vooral in Heidensche streken door de machtige hoofdsteden en residenties gemaakt. Zoo nu was ook in Palestina het platteland de streek waar de betere kern van het aloude volk nog te zoeken was. De »Zeven duizend« kozen niet de zondige steden als woonplaats. En nu moet helaas erkend, dat niet alleen in Samaria, maar welhaast ook in Jeruzalem, . weinig anders gezien werd, dan een verkleurde copie van het onheilige wereldleven dat in Babel en Ninivé was opgekomen.

Dit nu spreekt daarom te sterker, omdat niet omgekeerd gezegd kan, dat er van Israel en Juda invloed op de bevolking van Ninivé en Babel was uitgegaan. In Joha's geschiedenis valt hier een gering spoor van te ontdekken, maar toch slechts zeer voorbijgaande, en voor het overige blijkt uit niets, dat zich in het Heidensche land van het Oosten een kern van God-zoekende vromen gevormd had. Als twee beginseluitingen stond het wereldleven te Babel tegen den dienst op Sion over. Beiden hadden tot een principieele tegenover elkander staande volksontwikkeling geleid. Die beide invloeden geraakten daardoor in worsteling met elkander. Van tweeën één derhalve moest hiervan de uitkomst zijn. Jen^alem moest zijn stempel zetten op 't leve'* van'Babel, oftewel Babel zou zijn stempel zetten op de volksmenigte ia*-Jeruzalem. Nu is het geen oogenblik tvifijfelachtig, welke van deze twee het resultaat der historie was. Toen in 722 vóór Christus Samaria, en in 586 Jeruzalem bezweek, waren beide steden schier geheel gepaganiseerd, slechts met dit verschil, ' dat de glorie van oorspronkelijkheid in de wijze van leven aan Babel toekwam, terwijl men in Jeruzalem slechts nabootsing vond op minder schaal. Het was destijds in het Oosteri. bijna juist zoo, als wij 't thans in het Westen beleven. Van huis uit bestond er principieel onderscheid tusschen het Nederland dat uit de Reformatie opkwam, en het Parijs van Lodewijk XIV. Sinds echter heeft r/iet de geest uit ons land in Parijs den toon aangegeven, maar heeft wel^ omgekeerd onze dusgenaamde beschaving den alóuden geest van het Calvinisme laten glippen, en uit Parijs overgenomen wat de zini'ien en demenschelijke, zelfverheerlijking streelde.^ Ook ten deze "gaf Parijs, - en geeft Parijs'nog, het oorspronkelijke, dat daarom in zijn soort hooger staat, terwijl Wij slechts armelijk en op kleine schaal .kiinnen nabootsen, wat elders in een ons vreemden geest telkens nieuw opbloeit. Feitelijk is dan ook wat toen beleefd werd, één met wat we thans om ons heen zien. Gelijk destijds Samaria en Jeruzalem almeer onder de geestelijke macht van Babyion kwamen, en Babel nabootsten, zoo gaat ook nu van Parijs de invloed uit, die ons volk aftrekt van zijn verleden en vervreemdt van zijn eigen geest. Vergelijkt men dan ook de gloriedagen van Salomo met de biltere dagen die Jacobs nageslacht, eer^t jivJer Salmanassar en straks onder Nebucadnezar, doorleefd heeft, dan ziet ge, hoe Israel viel door eigen leven te verloochenen en pure nabootser te worden van den geest, die diametraal tegen den geest der Patriarchen overstond. Dit nu heeft destijds slechts een kleine kern van het volk nog gevoeld, en de enkele profeten, die nog optraden, waren de van God tot Israel gezonden zieners, die dit stuitend verloop, bij hooger licht, voor toen en voor nu, ook ons ter waarschuwing, te ontdekken hadden.

Hierin nu kenteekent zich Israels roeping en de gang van de historie van het Koninkrijk Gods. Zie maar het alles beheerschend verschil tusschen het lot dat aan de heerschers in Samaria, en. dat aan het volk van Jeruzalem wedervaart. Onder Jerobeam zijn de Tien stammen van Davids huis afgegaan, en nu blijft wel zekere vrome kern in deze Tien stammen zich voortzetten tot in Jezus dagen, en nu nog, maar voor zooveel deze Tien stammen zich tot eén macht vereenigd hadden en een eigen koninkrijk hadden gevormd, is het in 722 voor Christus met geheel dezen politieken toestel gedaan. Geheel de onheilige bouw van dit Koninkrijk valt ineen, en al > . herkrijgt de proyincie Samaria in de dagen, die aan Jezus geboorte voorafgaan, nog een soort van zelfstandig bestaan, dit is toch het oude Stammenrijk niet meer. Het is een mengsel van vreemde landgenooten. En het oude Koninkrijk herleeft niet. Met het koningschap van Juda daarentegen kon het zoo niet verloopen. Al was toch ook Jeruzalem zóóver 'afgevallen, dat het onder Athalia, Jehovah voor den Baal verwierp, het was in het koninkrijk van Juda, en het was in Jeruzalem hierbij toch niet gebleven. Integendeel, te Jeruzalem was onder Joas en Hiskia, en ten deele zelfs onder Achaz, een zeer beteekenende reactie doorgebroken, en de dienst van Jehova in zijn tempel was weer opgeleefd. En wel hield dit niet tot den einde toe stand, zoodat het oude kwaad straks weer opleefde, en Nebucadnezar ten slotte de heilige stad innam, maar toch is hiermede te Jeruzalem de historie van het Koninkrijk van Juda niet uit.' Integendeel, waar de macht van Samaria in haar onheilig karakter zich zelf verloor, heeft de Heere op het Koninkrijk van Juda, met inbegrip van de heilige kern ond^r de noorderstammen, een zuiveringsproces toegepast, dat er toe geleid heeft, om het-volk weer een eigen levenstype te doen aannemen, en weer als een volk van Jehovah op de oude erve op te treden. Dit doel nu is bereikt door de ballingschap, niet op zichzelf, maar doordien deze ballingschap voor het volk uit Juda een tijdelijk karakter droeg. Ook Israel ging onder Salmanassar in ballingschap, doch voor altoos. Uit Jeruzalem daarentegen trekt ook wel een scharp naar het land der ballingschap uit, r \ uitge­ togen volk voelt zich niet in 'tHeidenland thuis en vermengt er zich niet mede, maar kon getuigen: »Wij zaten neer, en weenden langs de zoomen van Babylon's wijd uitgestrekte stroomen*. En dit gal 't onderscheid en 't keerpunt. Wat als heerschende macht uit Samaria was uitgetogen, gevoelde zich in 't Assyrische land thuis, en verzonk allengs geheel in het Heidensche leven, dat daar tierde en bloeide. De ballingen uit Juda én Jeruzalem daarentegen werden zich, omgekeerd, juist in het land der ballingschap weer hun eigen roeping bewust. Wat reeds binnen de erve der vaderen van der vaderen geest vervreemd was, verkleurde en ontaardde, om geheel in het volk van Babel op te gaan, maar de mannen - en vrouwen uit Juda, op wie God de Heere zijn hand had gelegd, weenden over 't verloren vaderland, en daarom gaf Jehovah hun dat vaderland, en daarin Sion en zijn tempel, en met dit alles hun heilige roeping, terug. !.

Men kan dan ook niet zeggen, dat het vermaan in de profetische waarschuwing Jacobs nageslacht gered heeft. Wat geestelijk niet meer té verjongen en te vernieuwen was, viel weg. Maar het plan en de-beschikking van den Almachtige was daarmede niet verijdeld noch te niet gedaan. Gods uitverkiezing en Gods heilige roeping ging door, en zoo is de rijpe vrucht der ballingschap geweest, dat de nabootsing der heidensche weelde van het Oosten ophield, dat - veeleer de eere van Gods verkoren volk té zijn, weer vat op de harten kreeg, en dat in de dagen der Macchabeeën een veredeld volk op Israels erve gevonden werd, dat aan het Israel uit zijn beste dagen herinnerde. Dat ook onder dat terug gekeerde en straks herboren volk nogmaals een machtige volkszo, nde de overhand kreeg, eenvolkszondedietcn slotte op Golgotha haar triomf zocht in het te niet doen van den Messias der belofte, was hiermede niet in strijd. Toen toch eenmaal de zonde der nabootsing van het heidensche leven overwonnen was, en de Joden voor de heerlijkheid van hun tempel desnoods den heldendood stierven, was uit de keerzijde van hun hart de zonde der zelfinbeelding, van den hoogmoed, en van den geestelijken trots gerijpt, die in het Sanhedrin haar collegiale belichaming vond. Maar toch neemt dit niet weg, dat ook in dit Israel, dat uit den Macchabeeëntijd opgroeide, de van God verkoren kern bleef voortbestaan, en uit die kern is 't dat Jezus zijn apostelen verkoor en het heilig Evangelie, als om de wereld te veroveren, het Heidenland is ingegaan.

Als de heilige tolk van Jehovah bij dit keerpunt treedt nu Micha voor ons. Micha is één in toon en bedoelen met Joël, maar toch springt 't onderscheid van tijdvak tusschen beide in het oog. Joël stuit op dezelfde stompe gesteldheid van het volk, waaraan Micha zich ergeren moest, •«naar de hope voor de toekomst strekt zich bij Joël op eenmaal uit tot den Pinksterdag. Eens zal 't volk weer in geestelijke zuiverheid opleven. Het oordeel Gods zal in ontferming gewisseld worden. De zonde van 't volk heeft zijn tweede roeping niet kunnen te niet doen. Er komt een herleving, en die herleving zal doorgaan, en dan zal 't de Heilige Geest zijn, die jong en oud, vrije en - dienstbare, niet slechts tijdelijk, maar voor eeuwig zal bezielen. En al is 't nu, dat Joël 't juist met het oog hierop als zijn roeping gevoelt, om Israel met al den ernst van zijn hooge taal op hoogen toon te vermanen, toch verwacht de profeet de zalige einduitkomst niet als vrucht van dit vermaan, maar ecniglijk.als de stellige vervulling van de belofte van Jehovah aan zijn volk. Wat de-profeet roept en betuigt, is niet het middel, waardoor het volk gered wordt. Zijn profetie is veeleer de aflezing van het besluit des Heeren, dat, al verzondigt het volk zijn toekomst schier geheel, nochtans vast en zekerlijk de raad des Heeren bestaan zal, en zijn plan en roeping zal doorgaan. Hiermede is niet gezegd, dat - ook het profetisch vermaan hierbij geen steun geboden heeft aan wat bijna afdreef en nu nog tot de kleine kern werd toegebracht, maar nooit toch mag de eigenlijke beduidenis van de Profetie er in gezocht worden, alsof het de profeten waren, die Israel gered hadden. De redding die in Gods raad besloten lag, en die Jehovah in den loop der historie bewerkt heeft, hadden de Profeten aan te kondigen, en slechts zeer zijdelings hebben ze daarbij nog als instrumenten dienst gedaan. Telkens ziet men het dan ook in hun geschriften, hoe ze het verval van 't volk ontblooten, en het oordeel Gods daarover aanzeggen, en dat toch tenslotte, plotseling schier, die taal der bedreiging en der aankondiging van het oordeel wordt afgebroken. om plaats te maken voor de aankondiging van ontfermin'g en redding. De redding komt niet uit het volk op, en de profeten brengen die redding niet aan, maar het is altoos Jehovah, die, om zjjn Raad uit te voeren, zijn ontfermingen opwekt, en het is die^ Raad die gewisselijk hiertoe leiden zal, en als welks getuigen de Profeten onder Israel optreden.

Zoo nu vinden we het ook bij Micha. Ook Micha wordt gezonden tot al vifie nog naar 's Heeren woord hooren kan, zoo in Samaria als in Jerusalem, en nu is zijn aanhef: Hoort, gij volken altemaal, mitsgaders derzelver volheid. De Heere HEERE nu zal tot een getuige zijn tegen ulieden, de Heere uit den tempel zijner heiligheid*. Bang zal de toorn zijn, waarin hij tot zijn volk komt. »De bergen zullen onder hem versmelten, en de dalen zullen gekloofd worden, gelijk was door het vuur, gelijk wateren die uitgestort worden in de laagte« (I : 2 en. 3). En waarom nu dit alles ? Zie het in vers 4: Dit alles om de overtredingen van Jacob, en om de zonde van het Huis Israels". En dan heet het: Wie is het begin der zonde van Israel ? Is 't niet Samaria ? En wie is 't begin der zonde van Juda? Is 't niet Jerusalem ? « En dan volgt het Wee u! in dezen harden vorm: Wee dien, die ongerechtigheid bedenken en kwaad werken op hun legers. Daarom, alzoo zegt de Heere, ziet, Ik denk een kwaad over dit geslacht*! Zoover zal 't komen, dat om de zonde des volks wille, »Sion als een akker zal geploegd worden, en Jeruzalem zal ineenvallen tot steenhoopen en dat de berg dezes huizes zal worden tot hoogten eens wouds« (III : 12). Maar na zoo ontzettende bedreiging keert op eenmaal die toon van het oordeel, en gaat in den toon der Ontferming over.. Het zondige volk bouwt »Sion met bloed en Jeruzalem met onrecht* (III : 10), maar plotseling slaat die toon van 't oordeel in de taal van de ontferming om. De ballingschap moet nu komen. Het volk zal straks uit de stad, uit Jeruzalem heen uitgaan, en tot in Babel komen. Maar, zoo gaat de profeet voort, »alsdan zult gij gered worden, en alsdan zal de Heere u verlossen uit de hand uwer vijanden* (IV : 10). En dan gaat het, vlak daarop, in de Profetie van Bethlehem over: Gij Bethlehem Ephratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda, uit u zal mij voortkomen, die een Heerscher zal 'wezen in Israel, en wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid!* (V : 1).

Corrigendum. In ons jongste artikel, kolom 1 regel 27 van onderen af, staat: «< ; ^w/« vierde der achtste eeuw"; dit moet zijn: laatste vierde.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's