Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kinderen des Verbonds.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXII.

Al is er dus geen afdoend en stellig bewijs uit het Nieuwe Testament te leveren, dat de kinderdoop reeds in de Apostolische Kerk in gebruik was, toch is er evenmin grond om te beweren, dat de Apostelen de kinderen niet gedoopt hebben. Al de argumenten, die men hiervoor aanvoerde, bleken geen steek te houden. Het feit, dat in het Nieuwe Testament telkens sprake is van den doop van volwassenen, bewijst niets, omdat in al deze> gevallen sprake is van den proselietendoop en niemand tegenspreekt, dat deze doop alleen op volwassen leeftijd kan bediend worden. Daartegenover staat echter, , dat de Apostel Petrus terstond op den Pinksterdag bij de stichting der Christelijke Kerk verklaarde, dat de belofte des Heiligen Geestes niet alleen aan de geloovigen, maar ook aan hun kinderen toekomt: dat de Apostelen telkens niet alleen de ouders doopen, die tot bekeering komen, maar ook hun gezin, waaronder toch in de eerste plaats de kinderen te verstaan zün; en eindelijk, dat de Apostel Paulus uitdrukkelijk ons zegt in I Cor. dat de de kinderen der geloovigen, zelfs al waren zij uit een gemengd huwelijk geboren, als heilig 'beschouwd werden, wat kwalijk anders verstaan kan worden, dan wanneer men aanneemt, dat het gebruik bestond om deze kinderen te doopen. Want hoe kan de Apostel anders verklaren, dat de gemeente deze kinderen voor heilig hield? Het is dan ook wel het meest zonderlinge argument, wanneer nieuwere uitleggers juist op grond van deze laatste uitspraak van Paulus beweerd hebben, dat de kinderdoop toen'nog niet in gebruik kan geweest zijn. Een argument, dat alleen daaruit te verklaren is, dat deze uitleggers een geheel verkeerde voorstelling hebben van wat de doop beteekent.

^iaar al ontbreken de aanduidingen in het Nieuwe Testament dus niet, dat in de Apostolische Kerk de kinderdoop reeds voorkwam, toch wil dit niet zeggen, dat daarom het doopen van kinderen reeds van het eerste oogenblik af plaats heeft gevonden en terstond algemeene regel is geweest. Nog afgezien daarvan, dat het missionnaire karakter van den arbeid der Apostelen dit onmogelijk maakte, kwam hierbij, dat een rechtstreeksch bevel van Christus om kinderen te doopen, ontbrak. Hoeveel moeite het nu de Apostelen gekost heeft, om terstond helder en klaar in te zien, wat uit de nieuwe bedeeli}igvzn het verbond der genade, die met de uitstorting des Heiligen Geestes begonnen was, voortvloeide, toont wel het best het voorbeeld van den Apostel Petrus, toen hij geroepen werd om het Evangelie te prediken aan Cornelius, den hoofdman dér Italiaansche bende, die te Caesareain garnizoen lag. In dit geval kon er, zouden wij zeggen, geen de minste twijfel voor den Apostel bestaan, wat hem te doen stond. Hier toch was een zeer duidelijk bevel door Christus zelf gegeven, want vóór zijn hemelvaart had Hij zijn Apostelen gelast het Evangelie aan alle creaturen te prediken, alle volkeren te onderwijzen en hen die geloofden, te doopen in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. De vroegere beperking, dat de Apostelen alleen onder Israel mochten prediken en doopen, was daarmede opgeheven en de Apostelen waren nu geroepen .om het Evangelie ook tot de heidenen' te brengen. In het geval van Cornelius nu was dit te gemakkelijker, omdat hij een godzalig man was, die met heel zijn gezin God vreesde en, al was hij van heidensche afkomst, dus blijkbaar de Joodsche religie had aangenomen en wat men destijds noemde een proseliet der poort was. Het zou dus van zelf gesproken hebben, zouden wij meenen, dat de Apostel, toen Cornelius hem roepen liet, terstond van Joppe naar Caesareawas gegaan, ^ hem het Evangelie verkondigd had en, toen hij geloofde, hem en zijn huis den doop had bediend. En toch zien we, dat Christus Petrus eerst door een visioen moest voorbereiden^ om aan deze roepstem gehoor te geven en, hem nog leeren moet, dat hij »niet gemeen mocht achten, wat God de Heere gereinigd had". En zoo weinig dacht de Apostel Petrus er blijkbaar aan, dat Cornelius, toen hij het Evangelie aannam, nu ook naar Christus' bevel gedoopt moest worden, dat eerst het feit, dat de Heilige Geest over Cornelius en zijn gezin werd uitgestort en nti op wonderbare wijze zich openbaarde, doordat zij in vreemde talen begonnen te spreken, hem tot het besef brengt, dat de doop nu ook dezen hoofdman niet langer onthouden mag worden, en hij daarom vraagt: Kan ook iemand het water weren, dat deze niet gedoopt zouden • worden, Welke den Heiligen Geest ontvangen heb-. ben gelijk als o& k wij? " en aan degenen, die met liem waren, beveelt Cornelius.en zijn gezin te doopen in den naam des.i yeerèn (Hand. 18 : 47 en 48). - . .

En toch wekt dit feit, : dat vpor ons zap.. envoudig en van zelf sprekend schijnt, na et bevel van Christus, bij de gemeente - e Jerusalem, zood'-a ze het verneemt, zulk een opschudding, dat de Apostel na zijn terugkomst ter verantwoordig wordt geroepen en zich verdedigen moest met te zeggen: > Ik werd gedachtig aan het woord des-Heeren : Johannes ; doopte wel , met water, maar gijlieden. zult: gedoopt .• worden mét den Heiligen Geest, Indien, , dan God hun evengelijke gaven gegeven heeft als ook ons, die in den Heere Jezus geloofd hebben, wie was ik toch, die God konde weren? » (Hand. 12 : 17 enlS). .

Hoe bevreemdend dit nu ook voor ons moge zijn, toch behoeft men slechts een oogenblik in te denken in de beschouwing, die een Jood in die dagen over de »hei-' denen» had, om te verstaan, wat deze daad van Petrus beteekende. Want al was Cornelius een proseliet der poort, hij was • niet besneden, zooais-uit Hand. 11:3 blijkt, en gold daarom in de oogen van een Jood nog altoos als een «onreine» en een »heiden» (Hand. 11:1). En dat zulk een »heiden« nu door den doop in de Christelijke gemeente was ingelijfd en als een «broeder» was behandeld, dat konden degenen, die uit de besnijdenis waren te Jerusalem, niet begrijpen. Eerst het kra.sse antwoord van den ./postel Petrus, dat hij God niet weren kon, die ook aan de heidenen de bekeering geschonken had, brak op dat oogenblik het verzet, maar hoeveel moeite ook de Apostel Paulus nog gehad heeft met deze Joodsch-gezinde Christenen, omdat hij »heidenen» in de Christelijke Kerk opnam, is bekend genoeg uit de Handelingen der Apostelen én uit zijn eigen brieven. Natuurlijk had men er allerminst bezwaar tegen, dat deze heidenen in de Christelijke Kerk werden opgenomen, mits ze maar vooraf met hunne kinderen de. besnijdenis ontvingen en aldus tot Joden werden gemaakt. Zooais Paulus, om aan deze broeders geen ergenis te geven, Timotheus niet alleen gedoopt, maar ook besneden heeft.

Houdt men dit in het oog, dan zal daardoor ook licht vallen op het vraagstuk, hoe het met den kinderdoop in de Apostolische Kerk is gegaan. In hoeverre het hier genoemde geval van den doop van Cornelius en zijn gezin een der sterkste argumenten is voor het goed recht van den kinderdoop, zal later worden aangetoond. Hier is het ons alleen om te doen, het historische proces duidelijk te maken. En dan lijdt het wel geen twijfel, dat nieh in deze Joodsch-Christelijke gemeenten in Palestina voort is gegaan met ook de kinderen, die uit deze tot. het Christendom bekeerde Joden geboren werden, tenacht^ sten dage te besnijden. Indien, ze zelf voor de kinderen die Christen werden, de be-snijdenis nog noodig achtten, dan gold het •• nog veel meer voor hun eigen kinderen, die uit Israel waren geborefi. Trouwens, zonder deze besnijdenis zouden ze niet langer onder Israel zijn geduld en zou alle omgang met hun volksgenooten voor hen een onmogelijkheid zijn geweest. En waar de besnijdenis nog altoos voor hen , het teeken was van het verbond der genade dat God met hen en hun kinderen had opgericht, kon daarom het vraagstuk van den kinderdoop hier niet urgent wezen, Op den Pinksterdag werden drieduizend gedoopt, die »het woord van Petrus aannamen» (Hand. 2 ; 41) maar dat gezinnen gedoopt werden, staat er niet bij, en nog veel minder ontvangt men den indruk, . dat van deze eérstbekeerdén tè Jeruzalem terstond ook de 'kinderen gdoopt zijrigeworden.

Geheel anders daarentegen kwam de, , quaestie te staan, toen het Evangelie ook, tot de heidenen gebracht werd en Christengemeenten uit de heidenen ontstonden. Want deze Christenen uit • de heidenen werden niet besneden, en van een besnij-' denis van hun kinderen vvas nog, veel minder sprake. Vandaar, dat jtiist, in deze kringen de vraag wel moest opkomen, hoe men doen moest mej, de kinderen uit zulke Christenoirders geboren, fn de Joodsch-Christelijke ge-, meenten, waar men beide Sacramenten, besnijdenis en doop, onderhield, deed het er niet toe, of men de kinderen doopte, want doordat ze de besnijdenis ontvingen, waren ze in het verbond der genade opgenomen en golden ze niet. langer, als. ïonrein» maar als »heilig«. Voor .de Christenen uit de heidenen was er slechts één Sacrament, dat het inlijfde in de Christelijke Kerk de doop, en indien hun kinderen den doop niet ontvingen, dan stonden ze nog buiten de Christelijke Kerk, dan waren ze «onrein», danstonden ze met de kinderen uit heidengezinneri geboren, gelijk. . En waar nu de Apostel Paulus juist aan deze Christenen uit de heidenen predikt, dat ze niet besneden behoefden te-worden, omdat de doop voor hen de plaats der besnijdenis vervangen had en wezenlijk hetzelfde hun schonk als de besnijdenis (Col. 2 : 11), daar lag Jiet voor de hand, dat de doop.nu in plaats van de besnijdenis aan de kinderen dezer Christenouders geschonken werd. Immers uit I Cor. blijkt, dat de gemeente deze kinderen, niet als onrein, maar als heilig beschouwde. Het teeken van het Genadeverbond mocht veranderd zijn, omdat de doop de plaats der besnijdenis had ingenomen; maar het genadeverbond zélf was daarmede niet veranderd; en waar dat verbond immers niet alleen de ouders gold, maar, gelijk God de Heere aan Abraharri had toegezegd, ook hunne kinderen, daar moest het nieuwe teeken des .verbonds ook aan deze kinderen worden geschonken,

Anders zouden ze achter hebben gestaan bij de kinderen uit Joodsch-Christelijke ouders geboren, die immers wel het teeken des verbonds, d.i. de besnijdenis, ontvingen.

Zoo laat het ontstaan van den kinderdoop in de Apostolische Kerk zich verklaren^ en de feiten, die de Heilige Schrift mededeelt, schijnen deze onderstelling te bevestigen. Het is toch geen toeval, dat juist die drie gevallen, wraarin sprake is van het doopen van de ouders met hun gezin, den missiearbeid betrefiên . van den Apostel Paulus, die de Apostel der heidenen was. Te Philippi doopte Paulus èn Lydia en haar-huis èn den stokbewaarder en zijn gezin. Lydia, de purperver-koopster uit Thyatiré, was geen geboren Israëlitische, al was ze waarschijnlijk wel een proseliete; en van den stokbewaarder staat het wel vast, dat hij een heiden was. En ook het derde gezin, waarvan Paulus zelf meedeelt, dat hij het gedoopt heeft, was het gezin van Stephanus, den eersteling uit Achaie (I Cor. 16 : 15). En in dat verband bezien, heeft het ook .zijn eigenaardige beteekenis, dat juist de Apostel Paulus in de.n brief aan de Corinthiërs verklaart, dat de kinderen der geloovigen heilig zijn. Ook de Apostel Petrus had reeds op den Pinksterdag de belofte van den Heiligen Geest uitgebreid tot de kinderen, maar daar was alleen sprake van de kinderen der Joden. Hij zegt toch: ant u. Joden, komt de belofte toe en uwen kinderen; terwijl eerst daarna van de heidenen gesproken wordt: n dengenen, die verre zijn, zoovelen als er de Heere onze God toe roepen zal. Maar bij Paulus is sprake van de kinderen niet uit Israël, ' maar uit een heidensch gezin geboren, waarvan de vader of moeder Christen geworden is. En waar de Apostel nu zegt, dat deze kinderen heilig zijn, wil dit niet anders zeggen, dan dat ze tot het verbond der genade behoo ren. Waaruit van zelf voortvloeit, dat ze ook het teeken van dit genadeverbond behoorden te ontvangen, d.w.z. dat ze gedoopt zijn geworden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 februari 1916

De Heraut | 4 Pagina's

De kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 februari 1916

De Heraut | 4 Pagina's