Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCIII.

ZESDE REEKS,

XXIV.

En hij zal het hart der vaderen tot de kinderen wederbrengen, en het hart der kinderen tof hunne vaderen; opdat Ik niet kome, en de aarde met den Ijan sla. Mal. 4 : 6. -

In Maleachi's profetie is het meest in het oog springende zijn zoo scherpelijk aangeduide aankondiging van de komst van den Dooper. Alle overige bestanddeelen van de op Christus doelende Godspraken waren reeds bij zijn voorgangers uitgekomen, en wat Maleachi geheel in 't bijzonder kenmerkt, is eeniglijk zijn profetie omtrent den Elia des nieuwen Verbonds, en deze is metterdaad slechts enkele maanden vóór Bethlehem verschenen, toen Elizabeth haar eenigen zoon op zoo laten leeftijd ter wereld bracht. Ook dit laatste is niet onverschillig. Een geboorte van Johannes den Dooper uit Elizabeth in. de gewone jaren van zwangerschap zou niet zoo sterk gesproken hebben, als thans. Zooals 't nu liep, merkt men aan alle bijzonderheden, dat in heel de geboorte en komsr van Johannes den Dooper een hooger bestel sprak, en een beschikking Gods van bijzonderen aard zich verwezenlijkte. Xu is de aankondiging van deze ingrijpende gebeurtenis geschied vitr eeuwen eer ze /.uu plaats grijpen. Met volle nauwkeurigheid is wel ook het jaar van Maleachi's optreden niet aan te geven, maar vrijwel staat dan toch vast, dat 't viel tusschen 433—422 vóór Christus, en wel onder den Perzi-schen Koning Artaxerxes Longimanus, of Macrocheir, die geregeerd heeft van 465—424 V. Chr. We hebben hier al/.oo "met een profetie van geheel bijzonderen aard te doen. Er is hier geen aanduiding van een verwachting, geen verwijzing naar een ideale voorstelling, geen Verlokking door een bezielende gedachte. Er is hier sprake van een bepaald feit, dat stond verwezenlijkt te worden. Dat uit Davids huis, en speciaal in Bethlehem Ephrata, het Koningskindeke stond geboren te worden, was nu reeds aan Israels aangezegd; alleen de tijd waarin bleef nog ongewis. Nu echter was dan ook omtrent dit punt een nadere aanwijzing gegeven, en wel een aanwijzing die heenduidde naar een bepaalde gebeurtenis, die door het optreden van een bepaald persoon verwezenlijkt zou worden. En deze gebeurtenis nu zou hierin bestaan, dat aan de komst van den Messias de komst van een geheel ander held zou voorafgaan, en dat deze voorlooper op zou treden als een Elia des Heeren. Dat nu deze aldus. aangekondigde gebeurtenis eerst vier eeuwen nadat de profetie uitging, vervuld is geworden, houdt tweeërlei in. In de eerste plaats een zeer sterk bewijs van de herkomst der profetie uit Goddelijke inspiratie, en in de tweede plaats predikt ze ons het zoo, langzaam voortschrijden der profetie.

Vooral het eerste van deze twee spreekt zeer sterk. Uit menschelijk verzinning kan de zending van den Dooper niet verklaard worden. Waartoe zou een Zending als van den Dooper op zichzelf noodwendig zijn geweest? De stellige mededeeling, vier eeuwen eer het gebeurde, dat zulk een tweede Eliza verschijnen zou, is derhalve een der sterkste proeven, die aanwijsbaar zijn voor het zekere feit, dat de inspiratie van de Godsspraak ook de aankondiging van bepaalde toekomstige gebeur'enissen inhield, die op zulk een wijs door den Heere onzen God ter kennis van de mensch werden gebracht. Bij Daniël spreekt dit nog veel sterker, doch wijl velen, juist met het oog op deze sterk sprekende profetie, gepoogd hebben althans het slot van Daniël weg te schuiven, verdient het ten zeerste onze aandacht, dat ook bij den laatste der Twaalf kleine Profeten, vier eeuwen van te voren, zulk een bijzondere getieurteni-s, die dan te zijner tijd ook gekomen is, werd aangekondigd. Wel heeft de critiek van het ongeloof uiteraard ook hieraan getornd, maar weg te cijferen is deze vooruitverkondiging van de komst van Johannes den Dooper uit Maleachi toch niet. Volgens hetgeen we lezen in Lukas I : 16, 17, wees de engel Gabriel er Zacharias op, dat de ' zoon die hêm stond geboren te worden, heen zou gaan voor 's Heeren aangezicht »in den geest en in de kracht van Elia, om te bekeeren de harten der vaderen tot de kinderen, om den Heere te bereiden een toegerust volk" ; woorden die vanzelf terugsloegen op wat we bij Maleachi lezen in hoofdst. IV : 5 en 6: gt; Ziet, Ik zend u den profeet Elia, eer dat die groote en die vreeslijke dag des Heeren komt, en hij zal het hart der vaderen tot de kinderen wederbrengen, en de harten der kinderen tot hun vaderen < . En wat nog meer zegt, de Christus zelf heeft, blijkens Matth. XI : 10 v.v, , zich juist ©venzoo tot het volk uitgesproken. > Zoo ge het wilt aannemen, aldus sprak de Heere van Johannes den Dooper, als ge het wilt aannemen, hij is Elia die komen zou. Wie ooren, heeft om te hooren, die höore«. Nog stelliger - Tmden we een even besliste uitspraak van Jezus in Matth. XVII : 12, waar het heet: Maar ik zeg u, dat EUa reeds gekomen is; ze hebben hem niet gekend, doch zij hebben aan hem gedaan al wat zij hebben gewild«, waarop dan volgt: Toen verstonden zijn discipelen, dat hij hun van Johannes den Dooper sprak. Nog specialer dan in Jesaia 30 : 3, geeft alzoo Maleachi, vier eeuwen eer het te gebeuren stond, de op zichzelf door niemand voorziene zekerheid, dat de komst van den Messias, vlak voor zijn geboorte, door het verschijnen van zijn heraut zou worden voorafgegaan

Doch ook op het tweede moet hier nadruk gelegd. Reeds eer we aan Amos toekwamen, wezen we er in ons 14e artikel van deze zesde reeks op, hoe de heilshistorie van Abraham's uittocht uit Cr der Chaldeën, tot op Bethlehem, ons een reeks, naar tijdsorde, van telkens ongeveer vier eeuwen lang aanwijst. De vier eeuwen in Egypte, de vier eeuwen van den Richtertijd, ^ de vier eeuwen van David tot aan de Ballingschap, en de vier eeuwen van den terugkeer uit de Ballingschap tot den Kerstmorgen. Reeds dit wijst er op, hoe het geheele proces der heilshistorie zeer langzaam voortschrijdt. Wij voor ons zouden, even als de vaderen van ouds, de komst van het verheerlijkte Koninkrijk veel liever aanstonds hebben zien intreden, en toch is het, of telkens weder, als de eindbeslissing nabij scheen, het eerstvolgende groote historisch moment weer voor vier eeuwen naar achteren wordt geschoven. Ge zoudt zoo zeggen, de eindbeslissing had reeds met David en Salomo kunnen intreden, maar nu verschoof het zelfs tot na den terugkeer uit de Ballingschap. En waar toch voor hel minst de finale kon worden ingewacht, verschijnt weer profeet na profeet, en zegt ook Maleachi wel, dat de komst van den Messias nabij is, maar ook nu weer kwam er èen uitstel van vier eeuwen. Iets wat daarom nog te opmerkelijker is, omdat er in die vier eeuwen van een verdere ontplooiing van de Profetie geen sprake geweest is. Maleachi was de laatste der erkende profeten, en toen moesten nog vier eeuwen verloopen, eer in den sta! van Bethlehem Israels Koning zou geboren worden. Dit langzaam voortschrijden van de profetie is alzoo kenteekenend voor Gods bestel. Het is de Heere onze God, die den tred alzoo verordend heeft. Doch hier staat nu weer tegenover, dat in alle openbaring die de Christus, en voor hem de profetie, en na hem het apostolaat, ons gaf, toch altoos weder op het plotseling intredend karakter van de Voleinding wordt gewezen. Zoo lezen we in de profetie, ook bij Maleachi, gedurig dat - ide dag des Heeren nabij is", dat de ^groote dag des Heeren" komt. W& txKom. Heere Jezus \ Ja kom haastiglijkV' uit het slot des Nieuwen Testaments, stemt geheel overeen met Maleachi IV:5—6 als slot van het Oude Testament. Eeuwen moge het duren, maar eens zal de groote dag komen, en dan zal 't lot van geheel onze aarde, en van geheel ons menschelijk geslacht, worden beslist. Tweeërlei zal alzoo onder Gods kinderen motief blijven. Van de ééne zijde zullen we inwachten hoe God zelf den loop der eeuwen over ons regelen zal, maar ook van de andere zijde zal 't onder ons blijven: Waakt en blijft de komst van uw Heiland inroepen, want gij weet niet, in wat ure uw Heiland en uw Koning tot u zal wederkomen."

Te opmerkelijker is deze profetie omtrent de komst van den Dooper; daar Johannes niet als profeet optrad. Niet hij had de komst van den Messias meer aan te kondigen, de engel had dit reeds aan Zacharias en daarna te Nazareth aan Maria gedaan. Voor wie van deze engelverschijningen gehoord hadden, was de aanstaande kom.st van den Christus, althans zijn geboorte, als binnen enkele maanden aanstonds reeds uitgemaakt. Het blijft derhalve bij wat we reeds opmerkten, de profetie is na de Ballingschap zoo goed als geëindigd. Ze leeft nog korten tijd voort, maar rhist toch reeds aanstonds de vroegere bezieling en de aloude^aangrijpende kracht, en ruim een eeuw na den terugkeer van Israel uit de ballingschap, 'houdt ze geheel op. We mogen niet zeggen, dat ze uitstierf, maar ze had haar einde bereikt, - En rekent men nu verder, van omstreeks de helft der vijfde eeuw voor Chr., tot op Johannes, dan wordt er ganschelijk van nieuwe Godspraken geen gewag meer gemaakt. Er treden .in de Makkabeën vooral nog uitnemende geloofshelden op, en de martelaren werden velen, maar voortgang der Profetie is er niet meer.-Na Maleachi heeft er geen verrijking van de Profetie meer plaats gehad. Ze hield op. Al wat met het oog op de komst van den Messias en met het oog op de Voleinding te voorzeggen was, was nu aangekondigd. Verdere ontplooiing ervan heeft niet plaats gehad. En zoo nu kan ook van Johannes den Dooper niet gezegd worden, dat in hem de aloude profetie herleefde. Wel is de naam van profeet ook door een deel van het volk op Johannes toegepast, doch dit zegt niets, Men weet toch hoe onder het volk van Israel schier alle eeuwen door, gedurig allerlei machtige redenaars optraden, die zich voor profeten uitgaven, maar (lie, uit hooger oogpunt beschouwd, nooit anders dan valsche profeten waren. De juiste onderscheiding om tebeoordeelen, wie metterdaad in het echt profetische karakter optrad en wie niet, ontbrak bij het volk van meet af. Daarom is het dan ook alleszins begrijpelijk, dat niet weinigen ook in Johannes een nieuw opgetreden profeetbegroetten.Gemeten daarentegen naar den maatstaf der echte, van God bezielde profetie, die van Obadja en Amos tot Daniël en Maleachi liep, kon aan Johannes in hun heilige reey geen eigen plaats worden aatrgewe2eu.''yil: .ai«ïcü was boet prediker, boetprediker in geheel eenigen zin, maar een nabloeiend profeet, in wien de aloude Godspraak herleefde, was Johannes den Dooper niet. Hij trad op oifi het verleden af te sluiten, en den nieuwen dag'die nu te komen stond, in te luiden. Godsgezant was hij voorzeker. Een bode des Heeren in den strengsten zin. Maar tot de heih'ge profeten-schare is Johannes niet te rekenen.

Even opmerkelijk is de wijziging, die bij dezen laatsten profeet de inhoud van de Godspraken ondergaan heeft. Men mag aannemen dat de vier kapittelen van zijn geschrift .saam slechts één doorloopende rede vormen, waarin hij zelfden inhoud van zijn gewone Godspraak saam heeft getrokken. Nu begint deze Godspraak met in het eerste stuk te wijzen op de geheel eenige liefde waarmee de Heere Israël steeds heeft bemind. »Ik heb u lief gehad, zegt de Heere! Maar gij zegt, waarin heeft de Heere ons lief gehad!" En nu wijst de profeet op het historisch feit, dat Jacob en Ezau broeders waren, en dat toen Jehovah al zijn liefde op Jacob en diens nageslacht heeft saamgetrokken, en van Ezau zijn liefde terugtrok. De Heere mint zijn volk als een vader zijn kinderen, doch waar bleef hun eerbied voor hun Vader? Jehovah was hun Heere, doch waar bleef de onderworpenheid ? Nu volgt van af Hoofstuk 1:7 het tweede stuk, waar de profeet-in de eerste plaats aan de priesters en Levieten, en daarna aan het volk hun zonde en hun onbekeerlijkheid verwijt. De priesters leggen op Gods altaar verminkte of kreupele en kranke vogels en andere dieren als offerande, V^andaar in 1:10 de betuiging van Jehovah: Ik heb geen lust aan u, en het spijsoffer is mij van uw hand niet aangenaam.< En zoo als • het onder de priesters staat, , niet anders staat het onder het volk. »Juda handelt trouwlooslijk en er wordt een gruwel gedaan in Israel, want Juda ontheiligt-de heerlijkheid des Heeren, die Hij liefheeft, door zijn huwelijk met heidensche" vrouwen. En dan voegt II:13 er aan toe: Dit tweede doet gij ook, dat gij het altaar des Heeren bedekt met tranen, rnet weeningen met zuchting < , zooals in het huislijk leven vooral de vrouw schade en schande lijdt. En waar zoo priesters en leeken tegen Gods heiligheden ingaan, is dit nog het bitterst, dat het geloof aan Gods oordeel al meer weck. Ze vragen: Waarmede vermoeien wij Jehovah? " En de profeet antwoordt hierop: Daarmede dat gij zegt: l wie kwaad doet is goed in de oogen van Jehovah, en Hij heeft lust aan de zoodanigen!" Of zag men niet telkens, weer, dat de spotters 't leven genoten en zich verrijkten, en daarentegen de vromen het lot van Job deelden. Zoo bleek dan toch immers, dat 't niets gaf of men al in den dienst van Jehovah volhardde. »Waar was dan de God des oordeels ? "

Gevolg hiervan zal nu zijn, dat ten slotte het grooter deel van Israel zal verwerpen worden, terwijl uit de Heidensche volken - Steeds meerderen tot den dienst van Jehovah naderen zullen. Zoo heet het in I : II: Van den opgang der zon tot haren ondergang zal mijn naam groot /.ijn onde' de Heidenen en aan alle plaatsen zal mij reukwerk worden toegebracht, want mijn naam zal groot zijn onder de Heidenen, zegt de Heere der Heirscharen.« Maar voor vv^at Israel aangaat, zegt 111:5: Ik zal tot ulieden ten oordeel naderen, en Ik zal een snel getuige zijn tegen de toovenaars, en tegen de overspelefs, en tegen degenen die 't loon des daglooners met geweld inhouden, die der weduwe en den wees, en den vreemdeling het recht verkeeren en Mij niet vreezen, zégt de Heere der heirscharen.< Zelfs volgt dan in vs. 9 : »Met een vloek zijt gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, zelfs het gansche volk! Uw woorden, zoo gaat de Godspraak dan door, uw woorden zijn tegen Mij te sterk geworden. Gij zegt toch: et is te vërgeefsch God te dienen, want wat nuttigheid is het dat wij zijn wacht w^aarnemen.* En dit brengt er u dan toe, om, welbezien, de goddeloozen zalig te prijzen. Gij zegt toch : »Wij achten de trotschen gelukzalig, ook die goddeloosheid doen worden gebouwd; ook verzaken zij den Heere, en ze ontkomen»; . Doch al heerscht dit goddeloos gedoe en geredeneer in den tempel van Sion en allerwege onder de massa, toch is er nog altoos een overblijfsel, dat den Heere getrouw blijft. Welnu, over die heilige kern, die God zich bewaard heeft, zal zijn vreeze blijven heerschen : »Als-dan spreken zij, die den Heeren vreeze, een ieder tot zijn naaste, dat, al schijnt 't anders, de Heere toch op het inaerlijU© let, en da.t er een gedenkboek voor zijn aangezicht is ge.schrcven voor degenen die den Heere vreezen, en die aan zijn naam gedenken*. Over deze nu zal de' genade des Heeren zich dan ook in het eind volheerlijk uitbreiden. »Deze, zegt de Heere, zullen te dien dage dien Ik maken zal. Mij tot een eigendom zijn, en Ik zal hen verschoonen, gelijk als een man zijn eigen zoon verschoont, die hem dient, en ook zult gij wederom zien het onderscheid tusschen hem die Jehovah dient en die Hem niet dient. Dan zal het onder.scheid tusschen de rechtvaardigen en de goddeloozen voor aller oog openbaar worden» (III : 16 en 17).

Dit alles nu hangt aan de komst van den Messias, aan wiens toekomst de ver-.schijning van Johannes, hier de bode of engel Gods genoemd, zal voorafgaan. > Ziet, zoo lezen we in III : l, Ik zend mijn engel, of mijn bode, die voor mijn aangezicht den •veg bereiden zal, en dan zal snellijk, d.i. kort daarop, tot zijn tempel komen die Heere, die Meissias, die Koning dien gijlieden verwacht, t.-w. de Engel des Verbonds, aaii den welke gij lust hebt, en naar wien gij uitziet. Ziet hij komt, zegt de Heere der heirscharen«. Door dien Messias zal dan ten slotte het eindoordeel komen, en dan zal het onderscheid tusschen wie God vreest, en vs'ie goddeloos is, voor eeuwig tot beslissing komen. > \Vant ziet, de dag des Heeren komt, maar brandende als een oven. Dan zal het vuur van het oordeel al wat slechts stoppelen zijn, in vlam zetten, en zal Jehovah hun geen wortel noch tak laten < . Doch dan zal ooR de heerlijkheid van de getrouwe dienaren van Jehovah ingaan en zullen de kinderen Gods de onvermengde zaligheid beërven. «Ulieden daarentegen, die mijnen Naam vreest, zal dan deZonneder gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder zijne vleugelen». Zoo loopt" het profetisch vergezicht ook in dit laatste profetisch geschrift, gelijk steeds, tot aan het einde door. Israel zal, gelijk ook hier blijkt, in dit allesbeslissende einde, een eigen plaats blijven behouden, maar toch niet zoo, of het eind zal de beslissing voor heel ons menschelijk geslacht geven, en de Paradijsbelofte staat te worden vervuld.

Doch al is 't, dat zoo in 't einde toch weer de dag wordt aangekondigd, die het einde over alle kinderen der menschen en over heel deze wereld zal brengen, toch beheerscht niet dit machtig feit Maleachi's optreden. De inhoud toch van zijn Godspraak trekt zich, veeleer saam om den priesterkring en den tempeldienst en, het burgerlijke leven van het volk te Jeruzalem. De .strijd die aanvankelijk aller hart innam over het al dan niet voortzetten van den tempelbouw, was nu beslist. Onder Ezra en Nehemia, eerst zelfs onder de aandrift van Zerubbabel en Jozua de hoogepriester, en onder de gedurige aansporing van Haggaï en Zacharia, was dan nu die strijd over den tempel in de goede richting uitgestreden. Al te luisterrijk was die tempel niet, maar hij stond er dan nu toch, en de dienst kon er in plaats hebben, vooral daar aanvankelijk de Koning van Perzië van Rijks wege in de kosten liet voorzien; maar met dat al bleef het te Jerusalem een leven der ellende. Het waren geen groote problemen .meer, als van ouds, die den volksgeest bezighielden en verdeelden, maar alles trok zich saam in nietige pwgingen om den tempeldienst te vervalschen, om geld te rapen, en desnoods te rooven, waar 't slechts even te vinden was. Het was zulk een nietig bestaan van Israël onder de gunst van de Perzische Satrapen geworden. Eerst toen de Grieken Perzië neersloegen, en de Seleuciden onder Antiochus Epifanes het volk gingen vertreden en kwellen, leefde er weer echt-Israëlitisch nationaal gevoel op, en brak er een verzet uit, dat nogmaals aan Israels naam eere bracht. Maar van het groot-sche verleden leek 't niets dan 't schaduwbeeld van 't wezen. Zoover ging zelfs de ontaarding, dat het volk uit de Ballingschap een ten deele Oostersche zienswijze en \ oorstelling had meegebracht, zoodat het bewustzijn de vroegere helderheid verloor. Vanzelf mjest de Profetische zin hiervan tot op zekere hoogte schade lijden. De.profeten toch gebruiken steeds als middel en instrument, wat ze in het volksbesef aan vormen en uitingswijze voorhanden vinden. Reeds bij Zacharia bleek dit , in de reeks visioenen, die wat haar vorm betreft, geheel een Oostersch karakter drogen, en daarom voor ons Westerlingen zoo bijna niet genietbaar zijn. Het sieraad van de heilige Openbaring in ouder tijden was juist, dat ze zich uiten konden in dien klaren vorm, die ook nu nog allerwegen verstaan wordt, en zelfs •v'onr de kilidf-rloerm geen i-inverstaanharö klanken geeft. Hierin echter was op tweeërlei wijs verandering gebracht. In de eerste plaats was uit het Oosten een sprake en een wijze van voorstelling zoo te Jerusalem als te Samaria' binnen geslopen, die de bewustzijnsvormen aanmerkelijk gewijzigd had, en toen nu Israel voor een gansch menschenleven, d. i. zeventig jaar lang, naar die Oostersche streken verbannen was, kon 't wel niet anders, of 't aan Babylons stroomen - opgegroeid geslacht moest op een andere wijs dan vroeger leeren denken, en anders zijn tn zijn voorstellingen en levensvormen. Hieruit in hoofdzaak verklaren zich dan ook die vreemdsoortige visioenen en duister-Oosfersche vormen, die we bij de laatst "opgetreden profeten voor ons hebben. Van Maleachi alleen kan dit niet in die sterke mate gezegd. Hij leefde een eeuw later, en het is zeer de vradg, of hij ooit iets vaa de Oostersche landen gezien heeft. Na 538 j. voor Christus heeft geen Koning te Babel meer den Koningschepter gevoerd. Met Bcltzasar was 't alles ondergegiaan, en allengs had zich ook te Jeruzalem weer een eigen levenen een eigen volksbesef gevormd, dat van hetgeen vlak voorafging afweek. Vandaar dat in Maleachi een andere wijze van uitdrukking reeds was doorgedror^en. Er was nu veel Perzische, er was allengs ook Grieksche invloed onder het volk werkende. Reeds merkt men dit bij Maleachi aan dat gestadige splitsen van wat hij zeggen gaat in vragen en antwoorden. Reeds in bet eerste hoofdstuk ziet ge dit. Zoo in vs. 7 : Gij zegt: > Waarmede verontreinigen wij u«, en in vs. 12: »Nog zegt gij: Zie wat een vermoeidheid!* En op die onderstelde vragen volgt dan het profetisch antwoord. ]\Iaar van wat kant bok bezien, , wie Maleachi naast Micha legt voelt 't bij eersten oogopslag. In de aloude profetie was 't alles aangrijpend en machtig, bezielend en ontroerend, en bewoog alles zich om de groote problemen der wereldhistorie. Hier daarentegen is 't al in Israels kleinen kring opgesloten, en is er van een internationale inwerking van de volken op Israel of van Israel op de volken geen spral< ; e meer. Het is nu een bestaan als in een der vele kleine Staten geworden. Voor den gang van het wereldgebeuren, except voor de profeten, van nagenoeg geen belang.

Toch zie men ook in Maleachi niet enkel op twee, drie teksten, die u meer toespreken, alsof al 't overige uw aandacht niet verdiende. De profetie is niet een reeks van Bijbelteksten, die ge uit hun samenhang kunt uitlichten, om ze op een lijst te brengen. Wie van de profeten-genieten wil, moet ze steeds nemen in hun onderling historisch verband. En zoo ook is het met Maleachi.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 maart 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 maart 1916

De Heraut | 4 Pagina's