Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kinderen des Verbonds.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXX.

Zoo blijkt dus, hoe volkomen terecht onze Geloofsbelijdenis in Artikel XXXIV zegt, dat »men de kinderken s der geloovigen behoort te doopen en met het merkteeken des verbonds te verzegelen, gelijk de kihderkens in Israel besneden werden op dezelfde beloften, die onzen kinderen gedaan zijn«, aangezien »de doop hetzelfde . doet aan onze kinderen hetgeen de Besnijdenis deed aan het Joodsche volk, hetwelk de oorzaak is, waarom de Heilige Paulus den doop noemt de Besnijdenis van Christus*. Ook onze Catechismus geeft in Zondagsafdeeling XXVII denzelfden grond aan voor den kinderdoop, wanneer ' de onderwijzer zegt, dat »de kinderen door den Doop als door het teeken des Verbonds der Christelijke Kerk ingelijfd en van de kinderen der ongeloovigen moeten onderscheiden worden, gelijk in het Oude Verbond of Testament door de Besnijdenis tjeschied . i.s, voor dewelke in het Xicuwe

Verbond de Doop ingezet is.« En evenzoo zegt ons Doopsform ulier, dat „God voormaals bevolen heeft de kinderen te besnijden, hetwelk een zegel des verbonds en der gerechtigheid des geloofs was" en dat, „dewijl nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is, men daarom de kinderen als erfgenamen van het rijk Gods en van zijn verbond doopen zal."

Toch heeft de Gereformeerde Kerk dit beroep op het bevel Gods aan ; \braham om de kinderen te besnijden, nooit als den ixnigen grond voor den kinderdoop beschouwd. Dit bevel volgde toch op de belofte 'Gods, dat Hij niet alleen de God van Abraham, maar ook de God ^van zijn zaiad wilde zijn, en de besnij-"''denis diende alleen als teeken om die belofte te bezegelen. Vandaar dat onze Geloofsbelijdenis in Artikel XXIV dan ook met nadruk er op wijst, dat s dezelfde beloften Gods ook aan onze kinderen gegedaan zijns. Ook onze'Catechismus geeft in Zondag XXVII als eersten grond voor den kinderdoop aan, dat »onze kinderen in het - verbond Gods en de gemeente begrepen zijn«; nopmt daarna als tweeden grond de beloftef aan onze kinderen gedaan, dat »hun door Christus'bloed de verlossing der zonden en de Heilige Geest, die het geloof werkt, toegezegd wordt«, en zegt pas in de derde plaats, dat hun daarom evenals den kinderen ouder Israel het teeken des verbonds toekomt. En eindelijk ook ons Doopsformulier evenzeer stelt de belofte Gods op den voorgrond door te zeggen, dat »onze kinderen in Christus tot genade zijn aangenomen, gelijk God spreekt tot Abraham den vader der geloovigen en overzulks mede tot ons en onze kinderen*, waarna Gen. 17 : 7 wordt aangehaald, terwijl eerst daarna gewezen wordt op het bevel Gods aan Israel om de kinderen te besnijden.

Volkomen terecht heeft daarom de Synode te Utrecht, toen ze over de bekende leergeschillen haar uitspraak deed, gezegd, dat de eigenlijke grond van den kinderdoop is het bevel en debelofteGoés. Beide scheiden mag men niet. Wie alleen op het bevel Gods zich beroepen zou, maar deze belofte Gods voor onze kinderen niet zou aanvaarden, zou den eigenlijken grond van den kinderdoop wegnemen. Want al mag het bevel Gods aan Abraham om de kinderen het teeken des verbonds te geven, de formeele grond zijn, waarop de Kerk de kinderen doopt, de materieele grond is, dat God de Heere beloofd heeft, wat in dit teeken'lag afgebeeld, ook aan onze, kinderen te schenken. Anders zou het sacrament een > ijdel en ledig teeken zijn om ons te bedriegen« en God, die de Waarachtige is, kan ons niet gelasten zulk een bedriegelijk teeken aan onze kinderen te geven.

Dat hierbij met zooveel nadruk gewezen wordt op de belofte Gods ligt in den aard der zaak, omdat alleen deze belofte ons waarborgt en waarborgen kan, dat. onze kinderen deel hebben aan de genade, die in het Sacrement wordt afgebeeld en verzegeld. Bij volwas-, senen staat de zaak geheel anders, omdat we bij hen te doen hebben met de bewuste openbaring in belijdenis en wandel van hun geloof en bekeering. Een volwassene, die gedoopt wordt, wordt gedoopt op grond Van zijn geloofsbelijdenis. Maarbij een kind, dat nog niet eens spreken kan, kan van een bewuste geloofsuiting natuurlijk nog geen sprake wezen. Wat in zulk een kindeke omgaat, of het genade ontvangen heeft of niet, weten we niet en kunnen we ook niet te weten komen door eigen opmerking. Het eenige, waaraan we bij onze kinderen ons kunnen vastklemmen, is dus de belofte Gods, 'die Hij voor deze kinderen gegeven heeft. En deze belofte Gods is dus de eigenlijke grond, waarom we het sacrament aan onze kinderen geven.

Nu is het Sacrament van den Doop het sacrament van de afwassching onzer aunden door het bloed van Ckristtis. Dat is de beteekenis, die het Nieuwe Testament aan den doop hecht en waarop telliéns de nadruk gelegd wordt. De doop zelf is een waterbad, een wasschen met Water, een reiniging van het lichaam, en beeldt ons daarom af, hoe de ziel geestelijk gewasschen wordt door het bloed van Christus. Tweeërlei ligt dus irt^ den doop opgesloten; vooreerst de erkentenis, dat onze ziel door de zonde bezoedeld en verontreinigd geworden is, en ten tweede dat onze ziel de afwasscliing van die bezoedeling in het bloed van Christus ontvangt.

Nu staan we wat deze beide dingen betreft bij het kind voor een mj-sterie. Van eenige werking der zonde, die wij bij" een pasgeboren kindeke waarnemen, kan natuurlijk geen sprake wezen. Veeleer maakt zulk een kindeke op ons den indruk van nog geheel onschuldig en rein te wezen. Wanneer we desniettegenstaande bij den doop belijden, dat »onze kinderen in zonde ontvangen en geboren en daarom allerhande ellende ja der verdoemenis onderworpen zijn", dan doen we dit niet, omdat we dit alles in onze kinderen zien, maar. omdat we het ootmoedig aannemen en gelooven öp grond van wat God in Zijn Woord aangaande onze kinderen ons zegt, Hoe de zonde in het hart van zulk een pasgeboren kinkeke wonen kan, is voor ons verborgen-* heid. Nog veel minder verstaan we, hoe die zonde van de ouders op het kind overerven kan, want de zonde schuilt niet in het lichaam dat we aan onze ouders danken, maar in de ziel, en die ziel is juist niet door vader of moeder, maar door God den Heere in het kind geschapen. En hoe het eindelijk mogelijk is, dat zulk een kindeke, dat zelf nog geen enkele zonde deed, ook schuldig, ja zelfs verdoemelijk voor God kan wezen, is voor ons al everizeer onbegrijpelijk. Toch gelooven we dit alles, omdat Gods Woord het ons aldus leert. Want wat David in Psalm 51 van zich zelf zegt: zie, ik ben ongerechtigheid geboren en in zonde heeft mij mijne moeder ontvangen", geldt niet alleen van David, maar van elk kindeke. Job heeft dat uitgesproken, toen hij vroeg: »wie zal een reine uil een onreine geven«? en de Apostel Paulus zegt dit evenzeer van de kinderen des verbonds, dat zij »van nature kinderen des toorns zijn gelijk de anderen." En als men vraagt naar de diepste oorzaak van verdorvenheid, die onzen pasgeboren kinderen aankleeft, dan wijst de Schrift ons op de ongehoorzaamheid van Adam in het Paradijs ; immers Paulus zegt in Rom. S dat »door ééne misdaad de schuld is gekomen over alle menschen tot verdoemenis, en door de ongehoorzaamheid van dien éénen mensch velen tot zondaars gesteld zijn geworden." Het is dus de ongehoorzaamheid van Adam, het eerste bondshoofd, geweest, die èn de schuld èn de smet der zonde over al zijn nakomelingen heeft doen komen, waaruit blijkt, dat ook in het eerste verbond, dat God de Heere met den mensch heeft opgericht, als grond-ordinantie gold het: gij en uw zaad.

En eVenzoo nu als van onze kinderen geldt dat ze zonder hun eigen toedoen, ja zelfs geheel buiten hun weten, vder verdoe-, menis in Adam deelachtig zijn geworden«, komt God de Heere nu tot onzen troost in de Schrift ons verzekeren, dat zoo ook onze kinderen wederom in Christus, die ftet twet> de Bondshpofd is, tot genade worden aangenomen*. Uit den parallel, dien Paulus in Rom. V tusschen Adam en Christus trekt, volgt dit van zelf. Want als de Apostel in dit hoofdstuk zegt, dat ^gelijk door écne misdaad de schuld gekomen is over alle menschen tot verdoemenis, alzoo ook door ééne rechtvaardigheid de genade komt over alle menschen tot rechtvaardigmaking des levens«, en dat «gelijk door de ongehoorzaamheid van dien éénen mensch velen tot zondaars zijn gesteld geworden, alzoo ook door de gehoorzaamheid van éénen velen tot rechtvaardigen zullen gesteld worden«, dan zou deze parallel tusschen Christus en Adam niet opgaan, wanneer wel de schuld van Adam aan onze kinderen werd toegerekend, maar de gerechtigheid van Christus niet en deze laatste alleen voor de volwassenen gold. Want waar de Apostel hier n juist allen nadruk op laat vallen, is op de universaliteit, het alles omvattende van beide: t de schuld van Adam en de genade van Chris­ s tus. sZooals de schuld door ééne misdaad isgekomen over alle menschen, zoo komt de o genade door ééne rechtvaardigheid over alle d menschen*. Indien dit „allen" bij de toe­ a rekening Van Adam's schuld niet alleen de volwassenen omvat, maar ook de kinderen shoewel ze niet gezondigd hebben in de gelijk­heid der overtreding van Adam", dan moet e ook de genade van Christus evenzeer deze kinderen omvatten, anders zou de genade minder zijn dan de schuld. Dit laatste nu z snijdt de Apostel juist af, door te zeggen, dat »de genade Gods en de_ gave door de genade, die daar is van éénen mensch Jezus Christus, veel meer overvloedig is geweest dan de misdaad van Adams. De genade is l dus niet minder, maar meerder dan de zonde. e Waren nu de kinderen, die door Adam's ongehoorzaamheid onder de zonde besloten b waren, van de genade van Christus uitge­ d r sloten, hoe zou de Apostel dan hebben s kunnen zeggen, dat de genade veel meer b overvloedig was dan de misdaad; hij zou juist omgekeerd hebben moeten zeggen, dat e w dé genade in haar werking en omvang be­ r perkter en kleiner is geweest.

Zoo ligt dan in dezen parallel tusschen e Adam en Christus, dien de Apostel hier z zoo breed uitwerkt, wel een der sterkste 2h gronden van den kinderdoop. Want de gehoorzaamheid van Christus, waardoor velen tot rechtvaardigen gesteld worden u p èn die ook aan onze kinderen wordt p toegerekend, wat is ze anders, dan dat Hij zijn ziel voor ons tot een schuldoffer ge­ d steld heeft en zijn bloed voor ons aan het hmh1iv Kruis heeft vergoten ? Volkomen terecht zegt onze Geloofsbelijdenis daarom en stelt ze dit als een waarheid, voorop die door niemand kan worden tegengesproken, maar door ieder Christen moet worden beaamd, dat »Christus zijn bloed niet minder vergoten heeft voor de kinderkens, dan voor de volwassenen*. Maar dan volgt daaruit, ook van zelf, dat het teeken en zegel van wat Christtis voor hen gedaan heeft, hun, oök toekomt. En is de doop nu juist het teeken en zegel van de afwassching der zonden door Christus' bloed, dan mag deze doop ook aan onze kinderen niet onthouden worden. Zij zijn immers in het bloed*van Christus gewasschen en behooren daarom ook gedoopt te worden.

Dr. H.H.K.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 april 1916

De Heraut | 4 Pagina's

De kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 april 1916

De Heraut | 4 Pagina's