Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCVII.

ZESDK REEKS.

XXX.

Spreekt naar het hart van Jeruzalem, en roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat liare ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des HHERE dubbel ontvangen heeft voor alle hare zoi\de, Jesaja 40 : 2.

De uitkomst van nader onderzoek bleek alzoo te zijn, dat de voorüitverkondiging van bepaalde gebeurtenissen, die eerst veel later volgen zouden, volstrekt niet een lager staande soort van prpfetie was, rtjaar veeleer de hoog.ste. In zulk een aankondiging door Jesaja van de verlossing die aan Israel door Koning Cyrus van Perzië eerst bijna twee eeuwen na Jesaja's zienerschap zou te beurt vallen, sprak toch de hoogst bereikbare gemeenschap tusschen het bewustzijn Gods en het bewustzijn van den Profeet. Het was de Goddelijke voorwetenschap, die in het bewustzijn van den Profeet indrong, en dit gebruikte als zijn instrument, om het volk des Heeren in zijn ban gaten nood te troosten en staande te houden. Ook de taal waarin niet alleen Jesaja 40 en v.v, , maar ook Jesaja 45 vervat is, loont hoe 't hier Gód zelf is, die uit het volle bewustzijn van zijn Goddelijke voorwetensehap door en in het menschélijk-profetisch bewustzijn van den Ziener spreekt. Hierop nu moest hier met bijzonderen midruk gewezen worden, om wel te doen uitkomen, hoe in ICs^^'a's Godspraak de voltooid< % de rioogste en complete prdietie tol npen-j baring is gekomen. Elk zelfstandig verschijnsel dat organisch zich uit een kiem voortbeweegt, bereikt eindelijk zijn hoogte punt, en in dat hoogtepunt komt zijn volheid uit. Dit nu was, wat de profetie betreft, het geval in Jesaja. In hem bereikte de Goddelijke profetie haar hoogste spitse. Verder is ze nimmer gekomen. Hooger kon ze eerst door Christus zelf worden opgetild. In wat daarentegen na Jesaja in Israel opkomt, daalt 't reeds bij Jeremia, neemt het reeds vreemde elementen in zich op bij Ezechiel, en treedt ze bij Dan iel op in - geheel vreemd gewaad. Vraagt ge dan ook, in wien de voltooide profetie, gelijk die onder Israel optrad, haar hoogsten, onverbleekten luister droeg, dah verwijst elk kenner van de Heilige Schrift u als vanzelf naar Jesaja, en kan het voor ons besef niet anders, of hij moet ook in de reeks der Schriftuurlijke boeken, voor wat de profetie betreft, vooraan ~staan. Als ge wien ook vraagt, in welke profetie hij voor zijn eigen ziel het meest genoten heeft, dan aarzelt niemand een oogenblik, maar noemt een ieder u aanstonds den glorierijken naam van dezen geestelijken Ziener. En dit nu moest, waar hier de Voleinding aan de orde is, met kracht op den voorgrond worden gesteld. De compleetheid, de volkomenheid en de geestelijke hoogheid van Jesaja's profetie, komt juist dparin het duidelijkst en pp de meest besliste wijze uit, dat Jesaja de profeet is, die ons op de schitterendste wijze de Voleinding op de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel in zijn vergezichten aanschouwen doet.

Niet ten onrechte is reeds voorlang opgemerkt, dat het register der profetie on.s in Jesaia 40:2 geboekt staat. Op drieërlei toch wordt daar gewezen, en drieërlei moet aan Jerusalem worden toegeroepen : lo. dat haar strijd vervuld is, 2o. dat hare ongerechtigheid verzoend wordt, en 3o. dat ze dubbele boete had te doen voor al hare zonden. Aan dit hier door Jesaia zelf gegeven program voldoet dan ook wat heel zijn Godspraak ons leert, mits ge Jesaia 40—66 er als eigen deel van het geheel bijneemt. Wie het aandorst om dit tweede deel aan Jesaia als schrijver te ontzeggen, keurt niet alleen zijn profeti-^chen arbeid af, maar maakt ze tot een onvoldragen vrucht. De echte Israëlitische \nofetie kan zich niet "tot haar hoogtepunt ontwikkelen, of de profetie van de Voleinding moest er het .slot' van zijn. Dit rui is het wat juist in het tweedi-deel van Jesaia ons toeki.vam. Daar toch heet 't in Jesaia 65 ; 17 : AVant ziet, ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden en zullen in het hart niet opkomen." En nogmaals in Jesaia 66 ; 22 : iVVant gelijk die nieuwe hemelen die nieuwe aarde, die ik maken zal, voor mijn aangezicht zullen staan, spreekt de Heere, alzoo zal ook ulieder zaad en ulieder naam staan, en "het zal geschieden, dat van de ééne nieuwe maan tot de andere alle vleesch komen zal om te aanbidden voor mijn aangezicht." Dit nu reikt verre over Golgotha en .over de Hemelvaart en over de Verrijzenis heen. Het is dit stuk van Jesaia's profetie waarin voor 't eerst de rijkste teelt der profetie onder Israel uitkwam. Eerst door wat hier in 't vergezicht getoond wordt, vertoont zich u de eindelijke afloop aller dingen. Israel zal aan alle volk, d. i. aan heel 't menschelijk geslacht, de palm der eindoverwinning over alle zonde en breuk met den Heilige toereiken. Onc^er alle volken zal de strijd en_.worsteling tusschen-het Heilige in God en het dem.onische uit Satan doorgaan. En ter bestemder ure, op den door God daarvoor bepaalden tijd, zal eens èn stoffelijk èn geestelijk al wat ten verderve gaat, wegzinken, iTiaar oiïi dan ook, als de.voltooide vrucht van almachtige genade, een geheel nieuwe orde van zaken tot aanzijn en in 't licht te doen treden, die niet Idaarder kon worden aangeduid dan door de profetie van een snieuwe aarde onder een nieuwen hemel*. De voltooide en complete profetie kan niet eindigen bij het Kruis en de Verrijzenis, ze moet tot aan de Voleinding voortschrijden, en zoo vinden we ook hier, ten eerste dat in Jesaia de profetie haar voltooiing bereikt, en in verband hiermede, dat de profetie van Jesaja de Voleinding moest insluiten. Daar nu deze Voleinding niet in Jesaja 1—39, maar eerst in Jesaja 40—66 uitkomt, zoo blijkt ook hieruit, dat de Schrift havent, en den organischen samenhang van de profetie niet verstaat, wie er ook maar van verre aan denkt, • om wat hoofdstuk 40—66-ons ter kennisneming bieden, aan Jesaia te ontzeggen.

Do/.c eenheid en saaishoorigheid van deze. wee deelen van Jesaia's Godsprakeu sluit ntusschen in het minst niet in, dat beide eze hoofddeelen een geheel gelijk karakter zouden vertoonen. Veeleer vertegenwoorigen beide deelen een geheel verschillend ype, en al vullen ze elkander aan, toch zijn ze in aard en soort geheel onderscheiden. n het eerste deel van Jesaia's Godspraken richt zich de profetie in hoofdzaak op de gesteldheid van zaken in de Assyrische periode, waarin }esaia zelf leefde, waarin hij als actief profeet optrad, en zelf in het vorstelijk paleis aan de behartiging en be reddering van zaken deelnam. In die periode van Jesaia's leven, waarop het eerste deel van zijn Godspraak doelt, schuilt hij niet stil weg in zijn woning, maar staat hij op den voorgrond. Hij neemt deel aan de Dehandeling van de politieke zaken, en zelfs bij de internationale worsteling, die vooral onder Hizkia intrad, is Jesaia meer dan een president-minister; hij is de geestelijke raadsmari van den Koning, en de Koning neemt telkens tot Jesaia zijn toevlucht. Heel andens daarentegen is het in het tweede deel van zijn profetie. Van deze profetie blijkt zelfs op geeneriei wij/.e, dat Jesaia ze op de publieke markt voordroeg. Veeleer maakt Jesaia 40—66 den indruk, dat Jesaia zich uit het publieke leven had teruggetrokken, en misschien eerst na Hizkia's wegsterven en na Manasse's optreden, in zijn eigen woning in de benedenstad vertoevende, deze eenig rijke Godspraken van zijn God ontvangen en te boek gesteld heeft. Is deze gissing juist, dan zou zich hieruit tevens verklaren, uit .wat oorzaak in dit tweede deel van Jesaia's profetie, het standpunt niet genomen wordt in het wezenlijke leven, gelijk dit te Jeruzalem zich nog voortbewoog, maar in de periode di^. eerst daarna zou komen. Bij deze tweede reeks heel andersoortige profetieën moet dan ondersteld, dat Jesaia, reeds tot hoogen ouderdom opgeklommen, in de eenzaamheid van zijn afgelegen woning als ware het verrast is door een nog machtiger inspiratie dan vroeger hem ten deel viel, en dat het hem gegund werd, deze nieuv/e, in heerlijkheid alles te boven gaande Godspraken, zooals'ze in hem opkwamen, als vrucht van wat God in hem wrocht, te boek te stellen, en in geschrifte bij zijn .sterven achter te laten. Waar hij zelf er op wij.st, hoe (zie hpofdst. V'III : 16) ten .slotte zijn profetisch getuigenis zou zijn toe te binden onderzijn leerlingen en het in kleinen kringte verzegelen mag als vrij zeker worden aangenomen, dat Jesaia dit tweede deel van zijn Godspraak, dat een geheel intiem karakter droeg, zelf te boek heeft gesteld, het met de schriftelijke nalatenschap van zijn vroegere Godspraken tot één geheel heeft saamgevoegd, en aldus vóór zijn sterven het geheel van zijn Godspraken als een rijke erfenis aan zijn getrouwen heefc achtergelaten.

Alles maakt dan ook den indruk, dat de Godspraken van Jesaia niet door een ander, maar door hem zelf als nalatenschap voor het volk des Heeren zijn bijeen gebracht, geordend en ~ tot één - teheel verbonden. Dat dit ook bij and'sr< . profeten zich zoo toedroeg, is aan gef' *twijfel onderhevig, maar ook'bij Jesaia ma^ dit als zeker worden aangenomen, en dit te meer, daar in de • saamstelling en bijeenvoeging van Jesaia's Godspraken zoo in het oog loopende orde hêerscht. Telkens ontwaart men in het Oude Verbond hoe zekere cijfers, die daarin voorkomen, een meer dan oppervlakkige beteekenis hebben. Voor .ons duiden die cijfers schier uitsluitend op zekere enkele dingen en hun samenvatting in meerderheden. In de Schrift daarentegen blijkt duidelijk, dat de cij.fe.rs een dieper zinhebben, gelijk deze geoachte dan ook niet zoo zelden onder de heidensche volken doordrong, en er zelfs een wijsgeer, Pythagoras, is opgekomen, die in de cijfers den grondslag van alle zich bewegend leven stelde. Doch zot\der hierop nu verder in te gaan, iets wat ons te ver zoti atlfiiden, komt 't in de Schrift toch telkens itit, hoe aan enkele cijfers zekere Goddelijke uitdrukking kleeft, terwijl andere cijfers tot een lagere orde der dingen schijnen te behooren, Ieder Christen voelt dit in het cijfer drie, dat van Gods heilige Drievuldigheid zijn'Goddelijk merk ontving. Tegenover dit Goddelijk stempel van het getal drie txsaakt dan het getal vier den indruk van tot het aardsche te behooren. Denk slechts aan de vier windstreken van oost en west, noord en zuid. Tellen we nu die 5 en 4 bij elkaar op, dan verkrijgen v/e het getal zeveti, dat ons toespreekt, als de bijeenvoeging van het Goddelijk cijfer drif met het aarsche cijfer vier. En behalve deze opklimming die het zevental doet uitkomen, staat dan daarnaast de vermenigvuldiging van de drie en de vier, f.ie het getal van iwaalf !? ; eeft, het getal ..i£ de jaarmaanden, en zoo ook van de suimmen Israels ea der apostelen. Dit nu is geen onschuldige bijzaak. In geheel de tonenwereld niet alleen, maar in alle hoogere expansiën spreken deze vaste verhoudingen gedurig mee, en bijna zeker kan men zeggen, dat een groot redenaar, zonder het er om te doen, van zelf in de deeling van zijn rede zulke vaste verhoudingen tot uiting brengt. • Bij den beeldhouwer is het niet anders. Men weet 't toch hoe de verhouding en de deelen van het menschelijk gelaat en van ons menschelijk lichaam zich arithmetisch laten voorrekenen. Wie lager leeft merkt hier persoonlijk niets van; wie in hooger levenssfeer verkeeren mag, ontwaart 't telkens op nieuw. Met het oog hierop nu is het in hooge mate opmerkelijk, dat ook in de saamstelling van de profetieën van Jesaia, zulk een vaste getalsordc gevolgd is.

Deze vaste orde springt bij Jesaia's Godspraak zoo sterk in het oog, dat algemeen erkend wordt, hoe het eerste deel van Jesaia geordend is naar het zevental, en daarentegen het tweede deel naar de orde van het cijfer drie. Drukt nu het zevental uit de in-aanraking-treding van het Goddelijke met het menschelijke, alzoo de 3 - 1-4, dan is het geheel natuurlijk, dat in Jesaia's eerste deel, dat op het ingrijpen van de profetie-in het wereldgebeuren wijst, niet de drie, maar de zeveti ^het beheerschende getal is. Maar dan ook omgekeerd sprak het als van zelf, dat in het tweede deel van kapittel 40—66, waarin de Goddelijke orde en verhouding uitgaat, niet het zevental, maar de drie de orde beheerscht heeft. We kunnen niet tot in bijzonderheden deze tweeerlei indeeling volgen, doch mogen er toch ook niet geheel over heen loopen. Men moet een zoo hoogstaande gifte als God ons in Jesaia's profetie .schonk, leeren verstaan. Jesaia's geschrift moet niet maar als een boek van 66 kapittels voor ons liggen, zoodat 't onverschillig moet zijn, waar men het openslaat. Althans op meer gevorderden leeftijd ttioet men in Jesaia zijn ingeleel'd, er zich in thuis gevoelen, en in 'eik < leel ervan zóo zeer den weg weten, dat men terstond voelt waar 't om gaat. Nu springt het bij eenigszins nauwkeurige inzage van Jesain terstond in het oog, dat het eerste kapittel bedoelt een inleiding te zijn, dat straks daarop in het Vle hoofdstuk het verhaal volgt van zijn roeping tot profeet, en dat tusschen het eerste en het 6e hoofdstuk een viertal hoofdstukken inliggen die een eigen karakter dragen. Even diiidelijk ontwaart ge 't, dat in Jesaia 13—23 tien hoofdstukken voorkomen, die wederom een geheel eigenaardig karakter vertoonen, daar ze het oordeel Gods over de steden der Heidenen ten gehoore brengen, zoo van Tyrus als van Babyion. Tusschen het zesde kapittel en deze reeks oordeelen over de heidensche steden en volken, liggen er zes kapittelen van eigen strekking. Niet minder duidelijk merkt men de afzonderlijke beteekenis van hoofdstuk 36—39, die ons het gebeuren met San'neHbs i^lval in het heilige land teekenen, terwijl ook de daaraan voorafgaande elf hoofdstukken van 24—35 weer een geheel eigen positie innemen. Ook zonder bijzondere studie weet dan ook een ieder die in de Schrift zich thuis gevoelt, hoe in Jesaia de onderscheidingen op elkaar volgen ; het eerste hoofdstuk als inleiding, hoofdstuk 2—5 als summier, hoofdstuk 6 als profeten-roeping, hoofdstuk 13—23 het oordeel over de Heidenen, hoofdstuk 35—39 het gebeurde met Sanherib, ' en dan van hoofdstuk 40 af de Goddelijke Verzoening van 's Heeren volk.

Nauwkeuriger, bezien echter blijkt ons, dat de 38 eerste hoofdstukken saamhooren, en met hoofdstuk 1, als inleiding, één saamhoorend geheel vormen, en dat dit eerste deel zich wederom in seven deelen oplost. De inleiding die het eerste kapittel onS voorlegt, is machtig, en vat in kort bestek saam het program van al wat volgen zal. Eerst de aangrijpende veroordeeling, In Jerusalem is 't als in Sodom en Goroorrha geworden. Er is nog slechts een klein overblijfsel als een nachthntje in den komkommerhof. Bekeert Jerusalem zich niet, dan zal ook 't bangst? oordeel welhaast losbreken. Maar hge ontzettend ook dit oordeel zal zijn, toch komt er verzoening, Sion zal straks door recht verlost worden. Dan zal Jerusalem weer »een stad der gerechtigheid, een getrouwe stad genoemd worden«, vs, 26, en > het schuim zal op 't allerzuiverst worden afgeschuimd* (vs. 25). Wat nu biedt deze inleiding anders dan een korte saamvatting van-de drie hoofdmomenten, die overal in heel Jesaja's profetie zullen uitkomen. Op die inleiding volgt dan het eerste van de zeven deelen. Het eerste deel is de ontbranding van den toorn Gods tegen het volk als geheel genomen, en wordt besloten met het verhaal van Jesaja's roeping, die met deze zedelijke en geestelijke verzwakking van het volk in rechtstreeksch verband stond. Daarop volgt in hoofdstuk 7—12 het tweede deel, waarin tegenover de ontbraiiding van Gods toorn in deel één, alsnu de vertroosting van Immanuel gesteld wordt. Deze twee eerste deelen "vormen, blijkens hun saamhoorende eenheid, de twee stukken van één machtige gedachte: eerst komt de uitgieting van Gods toorn tegen de zonde van het volk, en in het tweede deel de openbaring van de Verzoening die koiht, en beide deelen zijn gescheiden door de roeping in hoofdstuk VI, die aanduidt, hoe de profeet gezonden en geroepen. was, om den toorn Gods en de verzoening en vertroosting voor te bereiden, Na deze twee saamhoorende eerste deelen volgt dan als derde deel het oordeel Gods over Babel en Tyrus en alle heidensche machten. Dit derde deel loopt van 13—23. Hierop Volgt dan als vierde deel hoofdstuk 24—27, waarin de eindtriumf van het Godsrijk vati 's Heeren volk als vergezicht opdoemt. In het vijfde deel, hoofdstuk 28—33( wordt ons dan .de afval van 't volk van Assyrië geteekend. In het zesde deel toont een apocalyptisch vergezicht, hoe 's Heeren volk g& hoipen en in 't eind gered wordt. En ten' slotte geeft het zevende deel, hoofdstuk 36—39, ons het gebeurde met Sanherib, en Jeru.salems tijdelijken triomf. Na dit aldus in zeven stukken uiteenvallende eerste deel, volgt dan daarop het tweede deel van Jesaia 40—66, en dit deel wordt niet meer door het zevental, maar door het drietal beheerscht. Zoo sterk zelfs, dat niet alleen 't geheel in drie groote stukken uiteenvalt, maar dat elk van deze drie stukken nogmaals in drie deelen is te splitsen, zoodat het geheel in negen openbaringen uiteenvalt, die dan in het slot een peroratie ontvangen ten besluit.

Denkt men nu ttrug aan wat opgemerkt is over den kleiiien omvang van Jesaia's geschrift, dat over vijftig jaar verdeeld, niet meer dan één blr.dzijde schrifts pér jaar zou uitleveren, dan is 'iet toch ondenkbaar, dat een zoo hoogstaand profeet als Jesaia niet meer dan tlie 50 bladzijden met het groot geheel van zijn Godspraken zou hebben kunnen vullen. F, r is dan ook geen twijl'el, of, was alle Godsprake van jesaia opgetee'Kcnd en verzameld, zoo zou de verzameling vt-el, ve< d grofiter zijn geweest. Zulk een algeheele vcr/ameling blijkt echter niet in het Goddelijke plan van de Schrift te hebben gelegen. Het zoo sterk sprekend voorbeeld van Jezus bewijst dit. Neiïten we .alles saam wat de vier Evangeliën ons omtrent hetgeen Jezus sprak en mededeelt, bijeen, zoo zou het geen stoffe voor meer dan één maand prediking opleveren. Er is dan ook geen t vijfel of Jezus heeft veel, veel meer tot de schare en tot particulieren, en in 't bijzonder tot zijn discipelen, gesproken, waarvan de heugenis voor ons te loor ging, en waarvan ons niets gemeld werd. Veeleer trekt het de aandacht, dat de verhouding die tusschen het eerste deel van Jesaia, en het tweede deel dat met hoofdstuk 40 begint, zich voordeed, tot op zekere hoogte zich bij den Messias herhaalt. Ook bij den Christus toch liggen naast elkaar eenerzijds de drie eerste Evangeliën, en daarnaast geheel afzonderlijk, het Evangelie van Johannes. Niets nu ligt meer voor de handj dan om deze indeelingdie we in de Evangeliën vinden, ook bij Jesaia uit te wijzen. Zoo bij Jesaia als bij den Messias komt het onderscheid tusschen beide berichten toch hierop neder, dat we bij Jesaia _ in hoofdstuk 1—39 en zoo ook bij Jezus in de drie eerste Evangeliën, het publieke optreden, onder de schare op den voorgrond zien staan, terwijl dan daarna zoo in Jesaia 40 v.v. als in de slotkapittelen vooral van het Evangelie van Johannes, de verborgen omgang van 't Goddelijke met de menschelijke omgeving meer de overlevering beheerscht. Tot op zekere hoogte althans is het eigeiiaardig en intiem karakter van Jesaja 40—66 met hét even intiem karakter van Johannes 14—17 te vergelijken . Vandaar dat beiden alle eeuwen door zoo hooge aantrekkel.ijkheid op wie geestelijk gestemd was, hebben uitgeoefend. Van daar dat ook hier gezegd raag, dat Jesaja's bundel onvolledig, en zijn profetische openbaring niet af zou geweest zijn, - indien Jesaja 40—66 zijn openbaring niet voltooid had. Het is juist met het oog hierop dan ook opmerkelijk, hoe de moderne critiek wel Jesaja's eerste deel wil laten gelden, en zoo ook in de drie eerste Evangeliën echte stof aanvaardt, maar dat ze én bij Jesaia én bij Jezus door de verwerping van Jesaia 40—66 en door de onechtverklaring van Johannes Evangelie, de hoogste openbaring van Kct intiem-geestelijke uitbande. Wie dezen geestelijken toon kan opvangen, voelt - dat het Evangelie onvolledig zou zijn, zoo we Johannes 14—17 niet bezaten, en zoo ook zou de profetie onvoleind zijn gebleven, indien aan Jesaja's eerste deel het tweede deel niet ware toegevoegd.

Nu te zeggen, dat het daarom toch zeer wel denkbaar was, dat een eeuw en meer na Jesaia's sterven een ander geestelijk, hoogstaand Ziener geroepen was om Jesaia, 40—66, aan wat van hem overgeleverd was, toe te voegen, gaat uit zulk een oorzaak niet op. In de eerste plaats toch is niet wel aan te nemen, dat de grootste Ziener van Israel een verder totaal onbekend persoon zou gebleven zijn, en dat later het heilig product van diens Zienerschap door een onbekende onder Jesaia's naam zou zijn uitgedragen. Er is niets hoogers en rijkers in geestelijk opzicht alle eetiwen door in Israel over menschelijke lippen gevloeid of uit een menschelijke pen op 't perkament gebracht, dan wat thans nog altoos in Jesaja 40—66 voor ons ligt. De hooge geestelijke positie nu, om zulk een schat van geestelijken inhoud in gee.stelijke taal te kunnen voortbrengen, is niet denkbaar bij een geheel onbekend persoon. Wie zoo optrad en schrijven kon, kan geen anoniem persoon zijn gebleven, over wiens werk door een evenzoo onbekende als derde persoon beschikt werd. Ware het tweede deel niet van Jesaja, maar van een ander herkomstig, dan zou die ander Ziener, hooger dan Jesaja hebben gestaan, en ware het volstrekt onaannemelijk, dat zulk een eenig hoogstaand man een geheel onbekende in Israel zou gebleven zijn, zóo onbekpnd zelfs, dat zijn naam niet tot het nag'eslacht doordrong. En hierbij komt in de tweede plaats, dat de profetie in Israel geen op zichzelf staand verschijnsel bij enkele, los naast elkander staande individuen is geweest, maar dat dé profetie in Israel één groot, machtig organisch geheel opleverde, en dat in zulk een groot organisch geheel de voltooide opbioeling ten slotte zich in één machtig persoon voor al zijn deelen, saamvat.

Teekenend voor Jesaia's machtig optre den is, geheel afgescheiden hiervan, zijn daadwerkelijk ingrijpen in de geschiedenis van Israel te Jerusalem bij. Sanheribs inval. Ten 'slotte ttjch kwam het daarbij neder op de vernietiging van Sanheribs leger door een. ingrijpende daad Gods, waarvan we in Jesaja 17 : 36 dit kort bericht lezen: Toen voer de Engel des Heeren uit, en sloeg in het leger van A'jsyrië honderdvijf en tachtig duizend man». Hierbij lette men vooral op wat reeds in Jesaja 31 : 8 geprofeteerd was. Daar toch heette het; »En As.sur zal vallen door het zwaard niet eens mans, en het zwaard, niet eens menschen, zal hem verleren, en hij zal voor I het zwaard vlieden, en zijn jongelingen I zullen versmelten, en hij zal van vreeze

doorgaan, spreekt de Heere, die te Zion vuur en te Jerusalem pen oven heeft." Hier is alzoo sprake van een plaatselijjce epidemie die onder het leger, vajt}; „-, Sai3ierib uitbrak, zonder. dat ons, omtjent .4en-.f8ar4 van' dié epidemie ièis, naders.wordt medegedeeld. Maar het feit bleef, dat door een daad niet van menschen, maar door een machtig doen van Gods zijde het dreigend gevaar van Jerusalem werd afgewend. Straits onder Babels tyrannic en geweld zou Jerusalem ondergaan, maar tussch'en Israel, en Juda zou - dit verschil historisch zich afteekenen, dat. wel het afgevallen Saiparia, maar niet het op Sion nog altoos heilige Jerusalem voor Assyrië bezweek. Het is een zoo veel zeggend historisch feit, dat ten slotte Ninive voor Babel onder deed, zoo dat Babel toch de Heidensche hoofdmacht bleek te zijn, en dat nu wel Saparia door Assyrië kon overweldigd wordten, maar Jerusalem niet. Was in - Babel de hoogste macht der volken aan het woord gekomen, zoodat Babels vorst geheel het Assyrische rijk te neer wierp, eerst door dat Babel zou dan ook Jerusalem vallen, Samaria daarentegen als het mindere, rijk viel voor Assyrië, maar voor de poorten van Jerusalem werd Assyrië's leger zoo geweldig aangegrepen, dat Sanherib straks met schande aftrok. Met deze tegenstelling moet gerekend worden In heel de heilige historie rekent Assyrië te nauwernood mede. De groote tegenpool tegen het heilig Sion lag in Babel. Zoo was reeds voorheen de profetie uitgegaan, en nu is dit het opmerkelijkst dat Jesaia het midde.l in Gods hand is geweest, om op het gewichtig moment, toen dit tot beslissing zou komen, Hizkia tegen Sanherib te sterken. Jesaia is toch in Gods hand het instrument geweest, om Hizkia staande te doen blijven. Aan Jesaia was.van Godswege geopenbaard, hoe de. uitgang van dezen eersten strijd zou zijn, en zelf is hij geroepen geweest, , om. door zijn profetie, vermaan en beleid Hizkia en zijn raadslieden te steynen. Zeker, Sanheribs leger bezweek onder een ontzettende epidemie, maar dat Hizkia met zijn volk op dat beslissende oogenblik stand hield, was zichtbaar de vrucht van Jesaia's optrftden, en dat jesaia aldus kon optreden, en zulks kon uitwerken, was de vrucht van wat God in hem wrocht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1916

De Heraut | 4 Pagina's