Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kinderen des Verbonds.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXI.

In den diepsten grond gaat" het pleit bij 'den kinderdoop dus om de vraag, of schuld en genade af hangen van onze wilsdaad, dan wel van de beschikking God over ons. Het is dè aloude strijd, die reeds van de dagen van Augustinüs en Pelagius afin de Christelijke Kerk gestreden is geworden en waarbij A ugustinus juist als hoofdargument tegen Pelagius zich steeds op den kinderdoop heeft beroepen. Indien we tegenover God den Heere alleen schuldig'staan door onse dadelijke zonden, d, w.z. door de zonden die wij willens hebben begaan, dan zijn onze kleine kinderen bnrioozel en onschuldig, want zulke zonden hebben ze niet begaan; en het zou dan metterdaad een dwaasheid wezen hun den doop te bedienen, die immers de afwassching der zonden ons verzegelt. ^^''ant waar geen zonde is, kan ook van geen afwassching der zonde sprake zijn. En evenzoo. wanneer het ontvangen van de genade van Christus afhankelijk is van onze wilsdaad, dat wil zeggen van ons dadelijk geloof en onze dadelijke bekeering, dan • kunnen onze Idnderkens al evenmin aan de. genade deel hebben, want ze kunnen .nog niet gelooven en zich bekeeréjn, en hel teeken en zegel van de genade van Christus zou hun dan niet mogen geschonken worden.

Nu behoeft op het 'vraagstuk van de erfzonde. thans niet dieper te^ worden ingegaan, omdat de tegenwoordige Baptisten het feit der erfzonde niet ontkennen, en ook in onze eigen kringen, wanneer er over den kinderdoop gestreden wordt, die strijd niet loopt over het »in zonde ontvangen en geboreri« onzer kinderen, maar wel over de vraag, in hoeverre zij deel kunnen hebben aan de genade van Christus. Vandaar dat we in ons vorig artikel er op wezen, hoe de Christelijke Kerk — niet alleen de Gereformeerde Kerk doet dit, maar evenzeer de Roomsche Kerk in haar Catechismus — tot handhaving van het goed recht van den kinderdoop zich steeds beroepen heeft op hetgeen de Apostel ^Paultis in Romeie h g s s z H d w j3jeirA; ^""& 'P-s-'-}ëcff aa'fi'ga'afidë"de tóêfeksplne .Vi3i^, .Ada«».s.l«chtdd^feB-S«#dé•-gtTee•lïtig& ^^ van Christös, •• Wat dé toerekening van Adam's schuld betreft, gaat de Apostel uit van feit, dat de-dood, die de bezoldiging der zonde is, van Adam af over alle 'menschen zonder onderscheid, kleinen en grooten, geheerscht heeft. Dat kan niet een straf wezen voor hun eigen zonden, want de dood heeft ook geheerscht, zegt de Apostel, o\ er hen, die niet gezondigd hebben in de gelijkheid der overtreding van Adam. Daarom wijst de Apostel er op, dat de oorzaak van dit heerschen van den dood over al Adam's nakomelingen, dus ook over de kleine kinderkens, daarin ligt, dat door de éene'ongehoorzaamheid van Adam alle menschen tot zondaars zijn gesteld geworden en de schuld over hen gekomen is tot verdoemenis. Wanneer, de Apostel' nu terstond daarop volgen laat, dat evenzoo als de schuld van Adam's ongehoorzaamheid aan alle menschen is toegerekend tot verdoemenis, zoo ook door de gehoorzaamheid van. Christus velen tot rechtvaardigen gesteld zijn geworden en de genade over allen komt tot rechtvaardigmaking des levens, dan blijkt daaruit, dat ook deze rechtvaardigmaking niet afhangt van onze wilsdaad, maar van de beschikking Gods over ons, en volgt uit den parallel, dien Paulus hier tusschen Adam en Christus trekt, dat deze genade evenzeer als de schuld van Adam ook aan onzekinderëh geschonken wordt. Dat is het wat ons Doopsformulie^ daarom als den eersten grond voor den kinderdoop aangeeft, dat «gelijk onze kinderen zonder hun weten der verdoemenis in Adam deelachtig worden, ze alzoo ook in Christus tot genade Worden aangenomen.* Er is hier dus geen sprake van een *aanbieden« van de ganade van Christus aan onze kinderen, gelijk men wel gezegd heeft, op voorwaarde, dat zij later tot geloof en bekeering komen. Evenals de schuld van Adam onzen kinderen niet aangeboden, mR-nr toegerekend wordt, zoo wordt ook de gerechtigheid van Christus hun niet ^aangeboden", maar geschonken. Zelfs zegt ons Doop.sformulier niet, dat de gronti van den doop is', dat ook kinderen'in genade kunnen aangenoinen worden, ' maar dat'/ij in genade aangenomen zijn. Iets wat (.mze Geloofsbelijdenis nog nader aanduidt door te zeggen, dat Christus zijn bloed voor onze kinderen vergoten heeft niet minder dan voor de volwassenen. W.-iarin nu deze genade bestaat, die aan onze kinderen geschonken wordt, is een vraag, die we later zullen bespreken. Thans hebben we na te gaan, welke gronden onze Gereformeerde Kerk nog verder' voor den kinderdoop heeft aangegeven. En dan zij in de tueede plaats gewezen op het verbond, dat God de Heere niet alleen met ons, maar ook met «onze kinderen heeft opgericht. Zooals ook ons Doopsformulièr in de tweede plaats ons wijst op de belofte Gods aan .-Vbraham. den vader dér geloovigen gedaan, dat Hij " onze God en de God van ons zaad 'zal wezen.

Om de befeekenis dezer belofte beter te verstaan, dient ook hier te' worden uitgegaan van - de tegenstelling tusschen Adam en Christus, of wil men tusschen het \ erbond der werken en het verbond der genade. :

Op de vraag, hoe het komt, dat de schuld van Adam's zonde aan onze kinderen wordt toegerekend, heeft onze Gereformeerde Kerk steeds geantwoord door te verwijzen naar het verbond, dat God de Heere met Adam in het Paradijs had opgericht én dat niet alleen Adam, maar ook zijn kinderen gold. Wel wordt in hctParadijsverhaal zelf van dit verbond niet met zoovele woorden gesproken, en wordt nog veel minder gezegd, dat dit verbond ook de kinderen omvatte, die uit Adam" zouden geboren worden, maar hetgeen de Apostel Paulus in Romeinen V leert, stelt de zaak zelf buiten twijfel. Immers wanneer de Apostel Adam en Christus hier tegenover elkander stelt als degenen, wier daad be-, .slist heeft over het lot der geheele menschheid, dan kan dit alleen, omdat beiden niet gewone menschen waren, niet individuen, maar een gansch bijzondere positie innamen, omdat zij door God waren gesteld tot hoofd der menschheid. Adam is het eerste hoofd der menschheid, en het verbond dat God de Heere met hem sluit, geldt daarom niet alleen voor hem als persoon, maar ook voor zijn zaad. Ware Adam in dit verbond staande gebleven, dan zou niet alleen hijzelf, maar ook zijn nakomelingschap door dit verbond zalig zijn geworden. Maar nu Adam dit verbond overtreden en verbroken heeft, komt' de schuld daarom over alle kinderen, die uit hem geboren zullen worden, tot verdoemenis. Dat onze kinderen, tot »zondaars zijn gesteld geworden« is dus aan dit verbond der werken te wijten. En evenzoo is het nu ook met het verbond der genade, dat Gód de Heere uit louter barmhartigheidin Christus als tweeden Adam, of wil men als tweede hoofd der menschheid, met ons heeft opgericht. Zeker i's er verschil, in zooverre^we naar den vleesche uit Adam afstamme'n en als zijn nakomelingen de schuld van Adam's zonde dragen, terwijl van zulk een afstamming naar den vleesche uit Christus, het tweede hoofd der menschheid, natuurlijk geen sprake kan. zijn. Maar dit neemt niet weg, dat God de Heere ook in dit genadeverbond toch de ordinantie handhaaft van het: gij en 2iw zaad.

Reeds in de Paradijsbelofte, we hebben hier vroeger al op gewezen, lag dit opgesloten, want als God de Heere tot de slang zegt: , Ik zal vijandschap zetten, tusschen u en deze vrouw en tusschen uw zaad en haar s«ad, dan verklaart God de Heere door deze belofte, dat Hij niet alleen de vrouwr, die door Satan verleid is'gewoVden, redden zal, , maar-ook Yiit.t, zaad

dat uit Haat ia! geborec wordêar'-Daarom wdfdt de vrouw na deze belofte Gods Eva, dat is moeder des levens genaamd.

Van meet af zien we: an ook in de historie van ons menschelijk geslacht, hoe er éen heilige geslachtslinie is, waarin deze belofte Gods wordt vervuld. Eva mag zich vergissen, wanneer ze bij de. geboorte van haar eersteling Kain meent in hem het zaad verkregen te hebben, dat den Satan overwinnen zal, straks wordt in Seth de aanvankelijke vervulling der belofte gezien, en de kinderen uit Seth geboren, worden daarom de . »zonen Gods« genoemd, En als na den ondergang der ^^eerste ^yereld door den zondvloed, uit «Noach's geslacht een nieuwe menschheid zal gegêbpren worden, wordt deze ordinantie Gods nog duidelijker geopenbaard. Als God-de Heere met Noach een verbond opricht, luidt het: ziet, ik - richt mijn verbond op met u en met uwen zade na u« (Gen. 9:9). En hoe de scheidslijn ook h hier doorgaat, blijkt, wanneer na de schanddaad van Cham, Noach het lot der volkeren voorspelt, dib uit zijn kinderen zullen geboren worden. De vloek treft T Cham^ doch . Cham zelf wordt niet ge­ o noemd, maar Kanaan zijn zoon, en de r vloek gaat dus door in het zaad, dat uit Cham zal worden geboren. En de zegen v wordt geschonken aan Sem; Gezegend zij z de Heére, de God van Sem; de Heere, de Verbondsgod, de God van genade en barmhartigHêid, zal de .God van Sem zijn. M g En die - belofte geldt wederom niet Sem o alleen, maar evenzeer het zaad uit hem geboren. Want wanneer daarna van Japhet gezegd wordt, dat hij in de (tenten van s 'Sem wonen zal, dan is deze profetie niet I vervuld zoolang Sem nog leefde, maar eerst ( toen dè volkeren, uit Japhet geboren, den o zegen die .aan Sem's geslacht was geschonken, deelachtig zijn geworden. De zalig­ n heid is immers uit Israel en is eerst door t o Israel tot de volkeren gebracht. s

In dat licht nu bezien, valt ook op de belofte, die God de Heere aan Abraham schonk: Ik zal mijn verband oprichten tusschen Mij en tusschen a "en tasschen uw zaad na u in hunne geslachten tot een eeuwig verbond, om ii te zijn tot èenen God en uwen zade na u" (Gen. 17 : 7) een nieuw licht. Wat God de Heere hier belooft is dus niet iets nieuws, iets, dat eerst aan Abraham is geschonken, en alleen gezegd werd met' hét opg op Israel, of dat alleen de bezitting van Kanaan raakte en behoorde 'tot de bcdeeling der schaduwen, gelijk de bestrijders van den kinderdoop beweren; maar het, is slechts de nog klaarder en duidelijker openbaring van de ordinantie Gods, die reeds van het Paradijs af gegolden had. Zelfs de bewoordingen, waarin deze belofte aan Abraham gegeven is, sluiten zich gehed aan bij wat reeds voorheen geopenbaard was. Want als God de Heere tot Noach zegt: ik richt mijn verbond op met u en met uwen zade na «, " dan is dit precies hetzelfde als wat God tot Abraham zegt: Ik zal mijn verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u en tusschen %iw zaad na u, " En de belofte, die hieraan verbonden wordt: om u te zijn toteenen God en uwen zade na u« is niet anders dan wat Noach heeft gezegd: ezegend zij de Heere, de God van Sem." Want gelijk God de Heere de God van Sem en zijn zaad wilde zijn, zoo zou God ook de God zijn %'an Abraham en zijn zaad, dié immers uit Sem's geslacht waren geboren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1916

De Heraut | 4 Pagina's

De kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1916

De Heraut | 4 Pagina's