Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dan de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de Voleinding.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCLXVI.

ACHTSTE REEKS.

XI.

En ik zag de zeven engelen, die voor God stonden; en h^n werden zeven bazuinen gegeven. Openb. 8 : 2.

Zonder voorshands dieper op het mysterie Ier Openbaring van Johannes in te gaan, zal het geraden zijn, thans de drie reeksen af te doen, die in de zeven Zegelen, in de zeven Bazuinen en in de zeven Fiolen saim zijn gevoegd. Van deze drie reeksen moet eerst een samenhangend overzicht voor ons liggen, eer we nader kunnen ingaan op het rijke tapijtbeeld, dat daarna in deze drie reeksen is ingeweven. Eerst komen we derhalve thans aan de Bazuinen toe. Ook deze zijn zeven in aantal. Ze passen daardoor geheel in het mystieke kader, dat ons wordt voorgehouden. Op zich zelf ware er geen enkele afdoende reden denkbaar, waarom op dezeven Zegelen en als uitvloeisel daarvan niet zes of acht Bazuinen volgen konden, en na deze zes of ^ acht Bazuinen nogmaals tien of twaalf Phiolen; maar de inhoud der nu volgende kapittels toont ons toch overduidelijk, dat het niet zoo zijn mocht. Niet alleen toch dat er én bij de Bazuinen én bij de Fhiolen in den meest letterlijken zin ©p een zevental gewezen wordt, maar ook in de opsomming komt bo»J^MJ< ilv-.i uil, uat nét

zevental niet slechts nominaal; maar zakelijk was. Er worden toch beidemalen met name zeven Bazuinen en zeven Phiolen onderscheidenlijk genoemd, en dit wel zoo, dat de zeven Bazuinen als uitvloeien uit het laatste of zevende zegel, en dat evenzoo de zeven Phiolen straks een uitvloeisel zijn van de laatste Bazuin. Het zijn en blijven driemaal zeven verschijnselen, die in elkaar geschoven zijn, en saim één geheel vormen. Bleef het hier nu bij, zoo zou èn het verloop èn de inhoud der Openbaring geleidelijk ïich voor ons ontwikkelen. Het zou geen de minste aaoeite ople%'eren, om zich eerst de zeven Zegelen, daarna uit het laatste Zegel de zeven Bazuinen, en tenslotte uit de laatste Bazuin de reeks der Phiolen als ware het te doen voortvloeien. Zonder overdrijving mag dan ook gezegd, dat de acht eerste hoofdstukken over de Apocalypse in hun volgorde en samenhang schier geen moeilijkheid, 't zij voor het begrip, 't zij voor het geheugen opleveren. De moeilijkheid voor het geheugen, en het sa^mgewrongene voor het overzicht doet zich eerst voor met Openb. VIII:13, vraar we verrast worden door het geroep van iwee wee ween, een uitroep die reeds in het 9e kapittel blijkt te doelen op drie tusschenintredende gebeurtenissen, die den geregelden afloop van de zeven Bazuinen voor ons besef komen verstoren, tusschen de zeven Bazuinen indringen, en geheel op zich zelf staande gebeurtenissen inleiden. Zoo geregeld als de loop der gebeurtenissen in de acht eerste kapittels verliep, zoo afwijkend van dien vasten regel is wat na het gebazuin van den vierden Engel wordt aangekondigd, en terstond na het gebazuin van den vijfden Engel intreedt.

Nu zou dit ons inzicht in den samenhang van heel de Apocalypse nog minder belemmeren, indien deze afwijking van de vaste reeks zich bepaalde tot het tusschen in schuiven van los en op zich zelf staande gebeurtenissen, gelijk zulks het geval is met de drie Weeën. Doch dit is niet zoo. De drie Weeën zou men zich desnoods nog een oogenblik kunnen wegdenken, zonder dat het geheel der voorstelling uit elkaar viel. Maar ditzelfde geldt niet van »het boekskent in hoofdstuk 10, noch van het optreden van de twee Getuigen in het elfde kapittel. Voor de duidelijkheid en de doorzichtigheid van het geheel is het daarom het meest raadzaam, eer weverder op den lateren inhoud van de Apocalypse ingaan, vooraf de drie vaste reeksen geregeld achter elkander af te handelen, en eerst daarna het nadere lichaam der Apocalypse, gelijk het zich tenslotte aan ons voordoet, in beeld te brengen. We gaan daarom thans aanstonds van de zeven Zegelen op de zeven Bazuinen over, om - te zien wat deie ons kond doen. We doen dit te eer, daar de zeven Bazuinen bijna op gelijke manier als de zeven Zegelen zich aan ons voorstellen, d. w. z. dat ze aanvankelijk snel op elkander volgen en in kort overzicht afloopen, en dat eerst bij de laatste Bazuinen gelijk bij de laatste

Zegelen zich eigenaardige ontwikkelingen van den gang der zaken voordoen.

Het zevende Zegel, let daarop, heeft geen eigen' inhoud. Van de overige zes wordt ons telkens de inhoud duidelijk en in juiste volgorde beschreven, maar van het zevende Zegel 'wordt ons met geen woord een eigen inhoud of bijzonder vergezicht gemeld. Zonder eenigen overgang wordt ons in hoofdstuk VIII:1, 2 aanstonds voorgehouden, hoe het zevende Zegel opengaat, en hoe er nu aanstonds zeven Engelen zich aandienen, en hoe aan deze zeven Engelen elk een Bazuin wordt uitgereikt. Zoo ontvangt men den indruk, alsof nu de zeven Zegelen aan hun einde zijn gekomen, en alsof we nu tot een geheel ander deel v4n de Apocalypse overgaan. Alles brengt u de voorstelling alsof ge van de Zegelen in hoofdzaak afscheid neemt, en alsof ge nu tot een geheel nieuwe reeks overgaat, en wel tot een nieuwe reeks die hierin bestaat, dat er zeven Engelen voor u treden, dat er aan elk van deze zeven Engelen een hemelsche Bazuin wordt uitgereikt, en alsof deze zeven Engelen nu, in geregelde volgorde, de één na den ander, een oordeel Gods beginnen aan te kondigen. Eer nu die Engelen met hun gebazuin aanvangen, wordt er, als ter voorbereiding, nog een tafereel vooraf vermeld, dat later breeder ter sprake komt, maar hier toch even vermeld dient te worden. Het is dit.. Eer die zeven daartoe geordineerde Engelen hun gebazuin aanvangen en inzetten, ziet Johanes nog een achtsten Engel verschijnen, niet op aarde, maar in het heiligdom van de Troonzaal Gods, en deze Engel nam plaats

ÈlLI'Lnf e^i^ïiia Öf'^zi^, ? "? i'i'rd^-een-gSïlaS})

wierookvat, gelijkhet veeltijds in de H. Schrift als drager des gebeds voorkomt. En zoo nu is het ook hi^. In dit wierookvat toch wordt hem veel reukwerks gegeven, en nu ontvangt hij den last om in dit wieroolcvat xde gebeden der heiligen» op te nemen, en het alzoo in de Troonzaal Gods te leggen op het gouden altaar, dat in de Troonzaal voor Gods aangezicht staat. De uitwerking hiervan is, dat de srook van het reukwerkc (vs. 4) met de daarbij gevoegde sgebeden der heiligen» van de hand van den Engel sopgaat voor God«. Doch hierbij blijft het niet. De tijd der genade is voorbij. Al wat nu aan actie van de Troonzaal Gods uitgaat, is een aanvang van de wrake der gerechtigheid die over de ^zondige wereld en de zondige engelengroep zal komen. En zoo lezen we dan ook in vs. S : »En de Engel nam het wierookvat, en vulde dat met het vuur des altaars, en zoo wierp hij den inhoud ervan op de aarde. En zoo als dit heilige wierookvat zich ontledigde, werden ér op de aarde gehoord «stemmen, en donderslagen, en^ aardbevingen en bliksemen*..

Geheel deze voorstelling strekt derhalve zeer duidelijk om te doen uitkomen, hoe de groote actie, die nu aanstaande is, niet van menschen, maar van God uitgaat. De ure van de wrake Gods is nu ingegaan. Zijn genade is niet door de wereld aanvaard. Veeleer is het heilige in zijn genade getart en gehoond. Het is of heel de wereld er tegeningaat. Nu heeft de lijdzaamheid Gods zeer lange geduurd. Van een overhaast afsnijden van de genade is geen sprake. Zelfs zal straks in de twee Getuigen (Openb. XI:3) nog een laatste uitroeping van genade volgen. Maar voor het overige is de tijd nu voleind. Het einde treedt in en wordt nu zelfs met haaste voorbereid. De nieuwe aarde en de nieuwe hemel zijn komende. Maar aan het intreden van dezen finalen gelukstaat der gezaligden moet eerst nog het oordeel en het uitbreken van de wrake van Gods gerechtigheid voorafgaan. En daartoe worden nu deze zeven Engelen, en met hen die ééne Engel van het gouden wierookvat, uitgezonden. Steeds bedenke men daarbij, dat bij de stichting van den Tabernakel in de woestijn van meetaf gewezen werd op den Tabernakel die in de hemelen bij God was. Mozes mocht zijn tabernakel niet naar eigen inzicht bouwen. Wat in den tabernakel in de woestijn de plaats der aanbidding zou worden, moest het afbeeldsel zijn van den Tabernakel die in de Troonzaal Gods in den hemel schitterde. Van meet af was alzoo de indruk gegegeven, dat er in de Troonzaal Gods in de hemelen niet-een ledige ruimte was, doch dat integendeel in die Troonzaal het oorspronkelijke van het heiligdom schitterde. Vandaar dat ook hier een altaar, dat ook hier een wierookvat was, en dat uit dit wierookvat geduchte elementen neergesüngerd werden naar deze aarde, zoodra God 't beval. Herlees het maar in Exod. XXV : 9. Het staat daar zoo duidelijk: Naar al wat Ik u tot een voorbeeld dezes tabernakels en een voorbeeld van al deszelfs gereedschap wijzen zal, evenzoo zult gij dat maken«, en in vs. 40 nogmaals : ïZie dan toe, dat gij het maakt naar het voorbeeld, dat u op den berg getoond is».

Reeds in Matth. 24 : 31 was door Jezus voorzegd, dat bij het naderen van het einde de Engelen met bazuinen zouden uitgaan. Men leest daar toch: En Hij zal zijne engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid, en zij zullen zijne uitverkorenen bijeen vergaderen uit de vier winden, van het ééne uiterste der hemelen tot het andere«. Ook de apostel Paulus wijst op het bazuingeschal in verband met het einde, als hij in 2 Cor. XV : 52 schrijft: In één punt des tijds, in één oogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan en de dooden zullen onverderfelijk opgewekt worden«, Niet anders is het in 1 Thess. IV : 16. waar staat: Want de Christus zelf zal met een geroep, met den stem des Archangels, en met de bazuine Gods nederdalen van den hemel, en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan. Reeds bij Hozea (zie VIII : 1) gold de bazuin als het muziek-instrument, dat weerklinken zou, als de Majesteit des Heeren in 't einde door zou* breken ; het heet daar toch: De bazuin aan den mond! Hij komt als een arend tegen het huis des Heeren !« Voor twee dseleinden werd de bazuin onder Israel gebezigd. De bazuin was eenerzijds het instrument, dat geblazen werd, als het volk in den krijg tot den aanval overging, maar 't was evenzoo een instrument, dat dienst deed, om bij heilige feesten de geestdrift onder het volk op te wekken.

Hiermede nu is het in volkomen harmonie, vvcfrdtV'Tn 'de eerste--v^^laats toch is hier sprake van een diepe ontroering die uit het Heiligdom daarboven uitgaat, maar bovendien is het de vergeldende wrake van de gerechtigheid Gods, die hier opvlamt. Hiermede strookt het dan ook, dat de onmiddellijke uitwerking van het geklank dezer bazuinen zoo ontroerend op het leven hier beneden inwerkt, . Al wat er uit 'deze Bazuinen door hun geschal op aarde te weeg wordt gebracht, is angst-aanjagend.

Het eerst geschiedt van de Bazuin, in verband met het Heilige, melding in Exod. XIX : 16. Bij het naderen toch van de wetgeving op den Sinai heet het: En het geschiedde op den derden dag, toen het morgen was, dat er op den berg donderen waren en bliksemen, en het geluid eener sterke Bazuin, zoodat al het volk verschrikte». En vs. 19 voegde er aan toe:2 Toen het geluid der Bazuin gaande was, en zeer sterk werd, sprak Mozes, en God antwoordde hem met een stemt. Zelfs meldt het volgende hoofdstuk in vs. 18, dat ook het volk dat van verre stond, »de donderen en bliksemen niet alleen, maar ook uit den bemel het geluid der Bazuin hoorde, en aanstonds verre terugweek uit schrik». Zoo werd derhalve de Bazuin van meet af met hetgeen in de hemelen voorviel in verband gebracht, juist zooals hier in de Apocalypse, en niet minder opmerkelijk is het, dat de eerste toepassing in priesterlijk gebruik hier niet voorkomt bij 't feestgeschal, maar bij den Grooten Verzoendag, als er evenzoo sprake is van de wrake zoekende gerechtigheid des Heeren: n Leviticus 25 : 9 wordt toch voor den Verzoendag deze last verstrekt: Daarna zult gij in de zevende maand op den tienden der maand de Bazuin des geklanks doen doorgaan». Op.den Verzoendag zult gij het geklank der Bazuin doen doorgaan in het gansche land. Op het ve'dere gebruik der Bazuin behoeft hier niet te worden ingegaan. Het is met het oog op het voorkomen van de Bazuinen in de Apocalypse geheel voldoende, indien uit het Oude Testament tweeërlei is toegelicht. In de eerste plaats, dat de Bazuin niet alleen op aarde in den tabernakel of tempel, maar ook in de Troonzaal Gods daarboven haar geklank deed hooren. En ten andere, dat dit Bazuingeklank vooral daar zich hooren liet, waar de toorn Gods wrake zocht.

Zóó opgevat, verstaat men het dan ook aanstonds, dat in de Apocalypse, als de ' tweede reeks teekenen inzet, de Bazuinen, waarom het nu gaat, niet door krijgers of door priesters, maar door Engelen daarboven geblazen worden. Het is het oordeel dat nadert, het is het eindgericht dat ingaat. De genade is dor gebloeid. Het is nu de wrake Gods, die zich merkbaar maakt, en hierbij juist hoort het, dat nu ie Bazuinen worden uitgedragen, en dat ze niet op aarde, maar voor Gods heilig oor in de Troonzaal des hemels weerklinken.

Die Bazuinen geven haar signalen voor verderf bedoelenden krijg, die, van di^ oogenblik af, van den heiligen God tegen de verzondigende en zich niet .bekeerende menschenwereld uitgaat. In zijn toorn, en onder het dringen en drijven van zijn heilige wrake, laat God door zijn Engelen den nuuitgaanden krijg tegen zijn menschenwereld uitroepen. En opdat wel uitkome, hoe dit uitbreken van Gods toorn door niets meer te stuiten of tegen te houden is, blijft het niet een enkel bazuingeschal, maar volgen er zeven Bazuinen op elkander, en wordt aan het geschal over elk der zeven Bazuinen een nadere verklaring toegevoegd, opdat Johannes zelf zou weten, wat dit geschal profeteerde, en opdat het door Johannes Apocalypse, zoo 't moest, eeuw na eeuw, onder de kinderen der menschen zou worden uitgeroepen.

Hieruit volgt tevens, dat we dit zevenvoudig bazuingeschal ons niet mogen denken, als eeuwen ver uiteen liggend, maar veeleer de zeven klanken die uitgaan, hebben op te vatten, als zeer snel op elkander volge.nd, en als zich aaneensluitend tot éene machtige actie, die van uit den hemel neerkomt, en onder de kinderen der menschen uitgaat. Tevens komt het hierbij duidelijk uit, dat de vier eerste Bazuinen oordeelen aankondigen, die m nauw verband met elkander staan, terwijl de drie laatste meer een eigen beteekenis erlangen, en met name de zevende Bazuin een geheel eigen stuk van het oordeel. Gods inluidt, om dan ten slotte in de Phiolen van Gods toorn over te gaan. Dat er in deze indeeling iets ligt, dat opj kunstmatige splitsing wijst, valt niet te j ontkennen. Toch berust op volkomen zelf-j bedrog elke' voorstelling, die 't ons diets j wil maken, alsof Johannes deze indeeling j Rnns^m^{trgié^~TI^^ï^^lc--VALxhi-ahu-^^'iiKve.-'i.i" | mers reeds uit de Schepping zagen we, hoe i steeds in het doen Gods een Goddelijke orde heerscht, die vaHzelf in vormen die met het heilig zevental ' saamhangen, in verband staan. De mensch kan zonder orde te werk gaan. God, de Almachtige, doet zoo nimmer, en in alles wat van Hem uit gaat, is de praecieze volgorde steeds van zelf aanwezig. Zoo was het met de Zegelen, en zoo nu is 't ook hier met de Bazuinen, evenals straks met de Phiolen. Het is juist het Goddelijk doen, waaruit deze strengheid juist in den vorm voortvloeit. Zie 't maar aan den Regenboog, ja zie 't aan heel Gods Schepping. Zoo en niet anders werkt de Almachtige. Zelfs in wat Pythagoras met zijn cijferphilosophie uitspon, lag een waar element.

Gaan we nu het opeenvolgend geklank er zeven Bazuinen in heur werking na, an meldt ons vs. 7 van hoofdstuk acht, at er, toen de eerste van de zeven engeen gebazuind had, op eenmaal geworden s »hagel en Vuur, gemengd met bloed, n ze zijn op de aarde geworpen». Gevolg aarvan was, dat er een groote verwoesting n de natuur werd aangericht, »zoodat het erde deel der boomen verbrand werd en l het groene gras is verdord.» Dat deze erste verwoesting, die met de eerste Bazuin komt, aan het gebeurde in Egypte, in ozes dagen, herinnert, - springt in het oog. Zelfs ontvangt men voor een deel den indruk, alsof zich hier slechts herhaalde, wat in Pharao's rijk geschied was. Toch blijkt bij nader bezien van den tekst, dat hier wel analogie spreekt, maar in 't minst geen gelijkheid. Hier toch mengt zich in de plage een geheel op zichzelf staand element, dat bij de plage van Egypte geheel ontbrak. Gelijk we vroeger reeds opmerkten, is het bij de-plagen die Egypte troffen, het opmerkelijke, dat de toovenaars wel in staat bleken, om de eerste plagen na te bootsen, maar dat bij de verdere plagen hun volstrekte onmacht bleek, om Mozes en Aaron na te doen. In den eersten aanloop waren de toovenaars in staat, om het ongewone en vreemde na te bootsen, maar toen het wondere proces steeds verder voortging, legden ze het ten eenenmale af, en kwamen hier openlijk voor uit. Hier in het eerste Bazuin-visioen echter spreekt dit nog veel sterker. Hier toch mengt zich in wat Johannes ziet, dat te komen staat, va'n het eerste oogenblik af, en reeds bij de eerste Bazuin, ee» element, dat een geheel onverklaarbaar karakter van het wondere droeg, t. w. in het bloed, dat zich mengde met het vuur en den hagel. Stond er nu, dat beiden, na op de aarde te zijn nedergevallen, met bloed vermengd werden, zoo kon men nog onderstellen, dat het vuur van den bliksem en de hagel eerst op 't land waarop ze vielen, bloedplassen vormden, en zoodoende met dit menschenbloed vermengd werden. Doch zoo staat het er juist niet. Er staat in vs. 7, dat de hagel en het vuur eerst met bloed vermengd werden, en eerst daarna, alzoo met het bloed er in, op de aarde zijn geworpen. Men miskent alzoo de bedoeling van wat er staat, zoo men zich het bloed denkt als een plas bloed die op 't land lag en waar nu de hagel en het vuur en de bliksem in nedcrvielen. Neen, het bloed, waarvan hier sprake is, was bloed dat God zelf uit zijn hemel op deze aarde liet afdalen om zijn oordeel over het menschelijk leven scherp te doen uitkomen. Gelijk men een kwaadwilligen jongen, die een teedere duif de veeren heeft uitgeplukt, eer hij zijn straf ontvangt, ten verwijt de zoo schandelijk uitgeplukte prachtvercn voorhoudt, zoo ook mengt hier de Heere, op wondere wijze bloed in wat hij den mensch voor oogen houdt, om hem door het wijzen op dit bloed zijn niets sparende wreedheid en ongerechtigheid voor o»gen te houden. En voorts is reeds dit eerste losbreken van bliksem en donder zoo ontzettend, dat de natuur om den mensch heen, nog wel niet geheel, maar dan toch reeds vooreen dfrde deel geheel, door het blik.semvuür vernield en verteerd wordt. Alle plantsoen en alle weide gaat reeds aanstonds bij het eerste Bazuingeschal in 't vuur van den bliksem op, en wordt geheel verteerd.

Toch is dit nog pas het begin, en gelijk ons blijken zal, doet reeds de tweede Bazuin nog veel erger aan de aarde overkomen. »Iets, zoo staat er in vs. 8, iets als een groote berg, geheel van vuur brandende, werd nu in den Oceaan geworpen, en terstond zag heel de zee er uit als éen massa bloed.»

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1917

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1917

De Heraut | 4 Pagina's