Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"Een kind is ons geboren".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Een kind is ons geboren".

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST 1917, ]

Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op zijnen schoudrr; en m n noemt zijnen naam Wonderlijk, Raad. Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst. JesajalX^S.

Op ons Kerstfeest is het de komst van den tweeden Adam, die ons in heiligen toon jubelen doet, en toch, welk alles beheerschend verschil tusschen den eersten Adam in het Paradijs, en den tweeden Adam in de Kribbe van Bethlehem! Als Adam in het Paradijs optreedt, om het beeld van den Almachtige te dragen, dan is Adam geen kind, maar staat hij aanstonds in volle gestalte te midden van de dierenwereld die hem omringt. In dit opzicht was Adam in het Paradijs een geheel eenige verschij-ning. Hoe rijk in gaven Adarri ook begiftigd was, hij miste dat ééne, dat hij nooit kind was geweest, maar aanstonds in volle manlijke gestalte in den hof van Eden zich bewoog. Adam heeft nooit iets aangeleerd. Adam's optreden was niet berekend op geleidelijke ontwikkeling. Op eenmaal, zoo als 't God beliefde den adem des levens in zijn neusgaten te blazen, trad hij in het Paradijs op als heer en koning over heel de Schepping. Er lag" geen menschelijk geslacht achter hem, ons menschelijk geslacht zou met hem eerst beginnen en uit hem voortkomen. Hij was, als ge wilt, onzer aller vader, omdat eerst van hem en door hemons menschelijk geslacht het aanzijn ontving en zijn bestaan begon. Ook kon het niet anders. Natuurlijk zou Gpds Almacht den ëer.-iten mensch even goed ais kind tot aanzijn kunnen geroepen hebben. Er is niets denkbaar, waardoor dit san God zou zijn belet. Alleen maar, als kindeke eenzaam in het Paradijs nedergelegd, zonder een moeder die hem aan haar borst kon voeden, en zonder een vader die hem beschermen kon, zou zulk een kindeke Adam aanstonds van honger of van ongemak gestorven zijn. Denk, u een kindeke van één dag, dat in een afgelegen woud, zonder dat iemand er van wist, werd nedergelegd, en ge gevoelt aanstonds dat, niets dan de dood in het woud de uitkomst zou zijn.geweest. Ho^ licht had niet e_en roofvogel zulk een wicht de oogen uitgepikt, en hoe licht had een paard, er om heen springend, zulk een kindeke niet vertreden. Het Was daarom volkomen natuurlijk en in elk opzicht noodwendig, dat de eerste Adam in. volle gestalte en in elk opzicht volwassen in het Paradijs door God werd nedergezet. Het kon niet anders.

Niet alsof Adam hiermede reeds in elk opzicht volwassen ware geweest. Ook een onder ons geboren kindeke heeft er voor zijn ontwikkelmg en voor het ingaan in zijn volle menschheid in het minst niet genoeg aan, dat het lichamelijk gevoed en verzorgd wordt, en zoo toeneemt in statuur. B )ven en behalve dien lichamclijken wasdom, moet elk kindeke onder ons ook rijpen naar den geest, beide èn voor dit aardsche leven door opvoeding en onderwijs, èn voor het leven daarboven door wat gewerkt wordt in de ziel. Die geestelijke rijpheid nu bezat Adam, toen hij in het Paradijs optrad, nog niet. Vele waren de geestelijke gaven en talenten waarmede hij geschapen werd, alleen maar de zedelijke, geestelijke kracht moest hem nog eerst toekomen en in hem ontwikkeld worden. Niet lichamelijk, maar geestelijli had A.dam zijn volle opvoeding nog van noocie, en dit nu lokte het proefgebod uit. Dat proefgebod moest het tot besli.'^sing brengen, of Adams levenskeuze voor God of voor Satan zou zijn. Vandaar het saamvallen van het proefgebod met Satan's verleiding. Hierdoor is toen aanstonds het toekomstig lot voor Adam zelf niet alleen, maar voor elk kind-des menschen tot beslissing gekomen. Lichamelijk en uitwendig had God 't niet van Adam laten afhangen wat er uit hem worden zou. Naar den eisch van het lichaam ontbrak hem niets, en de Hoi, van Eden bood hem te over alles aan, wat hij voor het lichaam behoeven kon. Doch zoo was het niet in geestelijken zin. Geestelijk moest de eerste Adam niet alleen nog eerst rijpen, maar veel sterker nog, zelfs tot zijn keuze voor eeuwig komen. Het zedelijk en geestelijk leven vraagt om eigen keus, zoo voor den engel als voor den mensch. Zedelijk en geestelijk kon daarom ook Adam staande blijv n en winnen, maar ook vallen en zijn adel verliezen. Tot die keuze, en beslissing liet God-zelf 't aanstonds komen, en in die keuze kwam het aanstonds met Adam tot de fatale beslissing. Hij viel, en was, tenzij er hulpe van Godswege neerdaalde, zoo voor zich zelf als voor heel zijn nageslacht verloren, en verloren voor eeuwig.

Die hulpe van Godswege nu is nedergedaald, nedergedaald in het Kindeke van Bethlehem, en vandaar dat de apostel den Christus zoo terecht noemt onzen tweeden Adam. Alleen maar, hierbij doet zich nu het zoo verreikend onderscheid gelden-, dat de Christus wel de tweede Adam is, maar niet als de eerste in het Paradijs geboren wordt of opkomt in voltooide gestalte. Op zich zelf zou niets Gods Almacht verhinderd hebben, Jezus niet als kindeke uit Maria te laten geboren worden, maar hem in voltooide, volgroeide menschelijke gestalte te doen verschijnen. Voor deze onderstelling toch bezitten we alle recht. Waarom toch zou het bij den tweeden Adam voor God onmogelijk zijn geweest, wat feitelijk geschied was ten opzichte van den eersten. Zelfs kan men nog verder gaan. Herhaaldelijk toch meldt ons de Heilige Schrift van de verschijning van engelen in menschelijke gestalte, en wel in zulk een vorm. dat deze engelen, die in menschengestalte verschenen, met kinderen der men-chen saamspraken, en hun Gods raad openbaarden. Zelf kan men nog verder gaan, en zeggen, dat met name aan Abraham de Christus zelf in persoon is verschenen, en in de tente met Sarah aanzat, en van Abraham's disch spijze genoot. Van wat zijde ook bezien, is er alzoo niets aan te voeren, waarom het verschijnen van den Christus als Middelaar niet naar den trant van den eersten Adam in bet Paradijs en in volwassen menschelijke gestalte had kunnen plaats grijpen. Zelfs mag ondersteld, dat de Joden dier dagen voor het meerendeel zulk een nederdalen van den Messias in volwassen gestalte in uitzicht hadden gesteld. Er is dan ook geen eiikele afdoende reden aanwijsbaar, waarom een plotseling optreden van' den Messias onder Israel in het Joodsche land zich niet zoo zou laten denken, dat hij aanstonds den scepter had kunnen grijpen, zich aan het hoofd van heel het volk had kunnen-plaatsen, en met de heirmacht van heel dat volk onder zijn bevelen, den strijd tegen de volkeren van rondsom niet had kunnen aanbinden. Beschikkende over de wondere macht, hem door den Vader verleend, zou de Messias dan.zeer licht en in korte spanne tijds heel-de Romeinsche macht, en de macht van Scythen en Parthen, kunnen ter neder vellen, en als in een nauw af te meten spanne des tijds zou de Voleinding zijn ingetreden.

Zoo had het gekund, zoo zou het zich veel nauwer aan den eersten - \dam hebben aangesloten, en zoo' zou het veel rechtstreekscher aan de toenmaals geldende Messiaansche verwachting hebben beantwoord. En nu ligt het hoogstopmerkelijke juist hierin, dat het zoo niet is ge.-chied, dat hetgeen Kerstmis ons zoo boeiend

verhaalt, zich in elk opzicht op geheel andere wijze heeft toegedragen, en zulks niet bij geval, of uit bijkomstige oorzaak, maar blijkens profetie en uitkomst, als uitvloeisel en vrucht van Gods heilig bestel Van den mensch kon hier niets uitgaan. De eerste Adam dankte in niets zijn aanzijn aan eenig menschelijk beleid of bestel, of aan eenige kracht die van eenig, hem voorafgaand mensch kon zijn uitgegaan. Er zou alzoo niets ongerijmds noch ongehoords in gelegen hebben, indien 't evenals met den stamvader van heel ons menschelijk geslacht, zoo ook met den Redder van ons geslacht ware toegegaan. Oppervlakkig bezien, zou 't dan ook aldus geweest zijn. Het in. zonde vervallen menschelijk geslacht zou dan zijn ondergang hebben gevonden, en niet door herschepping, edoch door nieuwe schepping zou dan een nieuw creatuur in menschelijke gestalte zijn opgetreden, die niet viel, die niet onderging, maar Gods heiligen raad geheel uitwerkte en voltooide. Het is daarom niet iets bijkomstigs, maar iets waarop men bij elk Kerstfeest weder nieuwen nadruk heeft te leggen, dat het niet alzoo is toegegaan, dat de tweede Adam niet als de eerste zichzelf genoegzaam was en in volwassen staat optrad, maar integendeel het levenslicht hier op deze aarde zag in de gestalte van een kindeke, en zelfs van een kindeke dat geheel hulpeloos in een stal huizen moest, in doeken werd ingewonden, en in een kribbe moest worden nedergelegd. Adam in het Paradijs bezat alles, niets ontbrak hem, en alles behoor-'e aan hem toe. Deze tweede Adam daarentegen bezat niets, miste alles, en verscheen op deze aarde die hij redden zou, in volstrekte hulpeloosheid. En vandaar de jubel die reeds in de profetie was vooruitgegaan: »Een kindeke is ons geboren, en een zoon is ons gegeven, en men zal zijn naam noemen sterke God en Vredevorst«, en toch zal op zijn schouder > de heerschappij zijn.<

Kniel nu neder in ? , - nüidding, of ge iets voor het minst van het Goddelijk bestel, dat zich hierin uitspreekt, mocht verstaan. In Adam trad de manlijke gestalte 'ét sterkst naar voren. En Eva werd hem daarna slechts als een hulpe toegevoegd. Hier daarentegen trekt in Jozef de man zich geheel terug. Niemand rekent met-hem. 't Is of hij geheel buiten de heilige zaak staat, die zich hier aandient, en de menschelijke' persoon die hier op den voorgrond treedt, om wien 't zich alles saamtrekt, en die door God als instrument wordt verkoren, is niet de man, maar de vrouw. Jozef is hier niets, Maria de Moedermaagd is hier alles. Het zijn de engelen Gods die in Efrata het Kindeke van Maria 't eerst den lofzang toezongen, de herders uit Efrata dagen 't eerst op, om aan het Kindeke van Maria hulde te bieden, en als straks de Wijzen uit Chaldea opdagen, om voor den geboren Koning der Joden neder te knielen, en hem hun goud, hun wierook en hun myrrhe te offeren, is het wederom van M.iria dat ons alles ge-meldwordt, en blijft Jozef als schuil. En zeg nu niet dat dit niet anders kon, want dat een kind des menschen alleen uit de vrouw kan geboren worden; ook dit toch toont het paradijsVerhaal u anders, waarin u gemeld wordt, dat niet Adam uit Eva, maar Eva ; uit Adam geboren was. Maria's geheel eenig optreden in Bethlehem heeft dan ook geheel andere beduidenis. Het was de vrouw vooral, en de vrouw in de eerste plaats, die onder den vloek die op den val volgde, leed. Met smart toch zou zij kinderen baren en zwaar zou de heerschappij van den man > p haar neerdrukken. Doch juist in verband hiermede zien we bij Bethleherr. de verhouding geheel omkeeren. Bij Adam's optreden is Eva slechts een hulpe. Zij is de eerste die valt. In alles is zij de mindere. Op haar zou daarom, heel de historie door, ook de hand Gods het zwaarste drukken. Maar hier in Bethlehem keert dit. > lier is 't in Maria juist de vrouw die op den voorgrond treedt. Het is hier dat voor alle geleden leed haar de palm der eere wordt toegereikt van God. Niet de man, veeleer de vrouw is hier de rijkst gezegende. En vandaar de miskenning van het Christelijke in zijn majesteit, als men ook onder Christenen de heilige kunst niet verstaat, aan de Vrouw de haar do_or God bestelde eere te geven.

Het beweegt zich hier alles om hét eenig Kindeke, en wel zoo, dat niet de hoogtjeplaatste vrouw haar majesteit op dit Kindeke doet overgaan, maar heel anders in zulk een trant, dat het de moeder is, die eeniglijk aan haar Kindeke haar hooge eere ontleent. Maria heeft niets aan haar Kindeke van majesteit of eere toegebracht. Ze kon aan haar Kindeke niet anders toebrengen dan zijn menschelijk aanzijn, voorzoover dit van de moeder op het wicht overgaat. Jezus is niets door Maria, en veeleer was Marfa al wat ze was alleen door haar Kindeke. Vandaar dan ook, als Maria later haar moederlijk gezag over Jezu.s wil doen gelden, Jezus beslist verzet en stellige tegenspraak. Het is niet Maria die Jezus opvoedt en vormt, maar veeleer Jezus, die, waar het pas geeft, zijn moeder m het heiligere en hoogere inleidt. En nog aan het Kruis van Golg tha is het niet Maria die haar Zoon vertroost en sterkt, maar integendeel haar eigen Kind, dat van het Kruis haar de hulpe toewijst en ze van zich liet gaan.

Zoo gaat de Middelaar in ons geslacht in. Hij wordt geen tweede als Adam, maar het heilig Kindeke, dat ons vleesch en bloed uit Maria aannemende, als kind onder de kinderen opwast, en eerst na dertig jaren optreedt, om zijn machtig Middel aars werk in Israel, en door Israel over heel de wereld, te volbrengen. Kennelijk brengt noch zijn Moeder, noch die wereld hem ouk maar iets toe. Er is geen sprake van, dat Maria's kindeke in die dertig jaren, die aan zijn openlijk optreden voorafgaan, zich met de wijsheid der wereld zou gevoed hebben. Zijn moeder was niet met het Kindeke naar Rome of Griekenland getogen, om de wijsheid der wereld tot "zijne beschikking te stellen. Zelfs in Jerusalem of Caesarea zocht ze geen verblijf, om haar heilig kindeke van die wijsheid der wereld het prcfijt te laten genieten. Als Jezus in Jerusalem komt, op twaalfjarigen lecfiijd, beluistert hij .wel wat daar aan Rabbijnsche wetenschap te beluisteren viel, itiaar wat 't volk aangrijpt, is niet wat de leeraars aan Jezus antwoor-j den, maar 't zijn de vragen die hij hun voorlegt, en de antwoorden die hij hen op hun wedervragen geeft. Voor het overige leeft Jezus al die jaren, van alle eereplaatsen, der menschelijke wetenschap afgezonderd, .«tir en rustig voort in het nietige Nazareth. Zelfs van een gaan naar Tiberias, waarde Joodsche geleerdheid nog eeuwen daarna haar hoofdzetel gevestigd had, hoort ge niets. Jezus is en blijft in Nazareth, ook al mag-ondersteld, dat ook Kapernaum en andere nabijgelegen stedekens wel door Jezus als jongeling zullen bezocht zijn. Maar wat hier ook van zij, Nazareth blijft de kleine plek, waar Jezus toenmaals zoolang vertoefd heeft, zonder iets' van zich te laten hooren van wat hij straks als zijn middelaarstaak vervullen zou, steeds heel het land doorgaande, en te Jerusalem zich wijdende aan den zoendood voor Gods uitverkorenen. Niets had de wereld hem gegeven, niets had hij ontleend aan de ontwikkeling waartoe Griek en Romein zich hadden opgeheven. Slechts drie en dertig jaren scheidden Golgotha van Bethlehem, en van die drie en dertig jaren brengt Jezus er tienmaal zooveel in 't vergeten Nazareth, als straks in den machtigen wereldstrijd door. Geboren niet als een zoon des menschen, maar tot ons nedergedaald als de Zoon des menschen, schittert hij niet door Wat Maria of de wereld hem heeft toegebracht, maar door wat hij toebracht aan deze wereld en aan de Moedermaagd. En in Nazareth zelf kwam hem de wijsheid toe niet uit een vergeten of verscholen profetenschool. Bij den timmermanswinkel was zijn woonstede, en van Rabbijnsche of wereldsche geleerdheid werd zelfs het-zwakste spoor in Nazareth niet gevonden. Al datgene waarmede het Kindeke van Maria de wereld kwam verrijken en zaligen, was uit God en niet uit de wereld hem toegekomen. In de wereld en in ons menschelijk geslacht gir'g Jezus in, om niet door wat hij er vond, maar door wat hij zelf erin bracht, die wereld te redden, en uit die menschheid het verkoren deel in de zaligheid te doen ingaan.

«Ontvangen van den Heiligen Geest en geboren uit de maagd Maria" is en blijft daarom de korte en alles in zich sluitende belijdenis, waarmee de Kerk reeds sinds bijna twintig eeuwen den heerlijken levensadem, die nog steeds uit Betlehem ons toevloeit, wist te begroeten. Ook dit echter niet uit zich zelf, het was toch de Engel Gabnël die deze alles in zich saamvattende belijdenis op Maria's lippen gelegd had, en door Maria ook ons in de ziel prentte. Juist dit nu maakt, dat Jezus niet is een menschenkind gelijk elk onzer dit is. Er is van de Scheppingsure af door God Almachtig in ons menschelijk geslacht een nimmer eindigende rijkdom van eindelooze variatiën in vorm en in rijkdom des geestesgeleed. Veel min dan er ooit twee bladen aan een boom gelijk zijn, vindt ge ooit of ergens twee kinderen der menschen uit menschelijk vleesch • en bloed geboren, of ze zijn elk iets op zichzelf, de een iets andtrs dan de ander, en nooit of nimmer geheel eender en in'alles gelijk. Elk kind des menschen is een eigen individu, is iets op zich zelf is iets wat geen ander mensch is. En het is juist in die namelooze verscheidenheid, dat de weelde van Gods scheppingsvermogen zich uitspreekt. Doch juist dit is nu het opmerkelijke, dat Jezus, , en hij alleen, geen individu, geen eigen variatie was, maar dat in hem als Zoon des men-, > ; chen, d. i. als Zoon der gansche menschheid, een weelde als mensch optrad, die hém aller volheid~kon doen zijn, en straks hoofd van het wondere Lichaam, waarin elk lid aan hem, en aan hem alleen, een bijzonderen, een eigen genade-staat zou ontleenen.

Maria was een kind des menschen, gelijk elk onzer dit is. B wen alle vrouwen van God begenadigd door haar heilige roeping, om moeder > an den Middelaar te mogen zijn. Zelfs mag er niet aan getwijleld, of, om.die hoqge roeping te vervullen, had zij ook uit haar Israëlitisch geslacht een wondere erfenis in haar persoonlijk leven medegebracht, maar toch, hoe hoog ook staande, Maria was en bleef individu, in haar soort eenig, maar toch een variatie onder de variatiën. Juist dit echter was Jezus niet, en kon Jezus niet zijn. Hij is niet een straal die van het centrum uitgaat, maar zelf een geheel nieuw optredend centrum, van waar een geheel nieuwe uitstraling van alzijdig leven zou uitgaan. Hij is niet. gelijk wij allen zijn, één uit de velen, maar de ééne en eenige uit wien de complete volheid van de nieuw bezielende tot in de ure der Voleinding zou uitgaan.

Nu is het zeer zeker juist, dat iets ten deele soortgelijks ook op enkele genieën onder de kinderen der menschen van toe­ passing is. Denk slechts aan Noach, aan een Abraham, aan een Jesaja, aan een Paulus, maar bij al zulken geldt de eenigheid van hun optreden slechts zeer ten deele, en door wat ze in kunst of wetenschap of ook machtsdaad van zich uit lieten gaan. Doch juist dit is bij Jezus zoo geheel anders. Ge kunt niet zeggen, dat in Jezus eén geniale, bijzondere levensuiting te bewonderen viel. Jezus was geen schrijver. Hij was geen zanger. Hij was geen bouwmeester. En noch op het gebied van de kunst, noch op dat der wetenschap, noch op dat der practische veeldoenerij kunt ge zeggen, dat Jezus naast andere genieën stond om hen te overtreffen. Er was in Jezus niet een stukske der zaak in geniale vooftrt ffelijkheid, maar er was in Jezus het centrum, het middenpunt, de fontein van een geheel nieuw leven; en het is uit deze fontein in Christus, dat alle eeuwen door aan het kind des menschen het water des levens is toegevloeid. Altoos zóó echter, dat niet deze fontein naast de menschheid stond en als van buiten af het levenswater aan Gods uitverkorenen deed toevloeien maar heel anders, en wel aldus, dat hij zelf in ons menschelijk geslacht inging, ons menschelijk geslacht met zich vereenigde, en, alzoo Zoon des menschen geworden, uit zich zelf het eeuwige leven als uit het hoofd in de leden deed uitvloeien. Hij de volheid, en uit die volheid alle leven ons toekomende, en dit nieuwe leven in ons steeds on''er zijn leiding en bestuur blijvende. Alle dingen aan zijn voeten onderworpen, en hij aan de Gemeente tot een hoofd boven alle dingen gegeven, omdat immers die Kerk zijn lichaam is, en de vervulling van hem, die alles in allen vervult.

N'et allen verstaan dezen wonderen sarhenhang, en die saamhang is dan ook daarom zoo wonderbaar, omdat ze niel door saamvqeging of saambinding ontstaan is, maar door de geboorte van den Zoon des menschen in de Kribbe te Bethlehem. Er is hier geen toeleg van menschen in het spel geweest. Er is hier geen sprake van rnenschelijke berekening. Immers toen het Kindeke van Maria in Bethlehem geboren werd, kon noch Maria zelf, noch een der herders, noch e n der wijzen uit het Oosten aan dat heilig Kindeke aanzien, wat er in school-en in verborgen was. En toch, al Wat straks van den Middelaar zou uitgaan, en al wat ook nu nog de Middelaar aan Gods rechterhand ter onzer zaligheid uitwerkt, het was reeds in de Kribbe van Bethlehem in dat Kindeke verborgen. In kiem natuurlijk en in kern alleen. Het wachtte alles nog op de rijke ontplooiing die eerst later volgen zou, maar het is en blijft dan toch onze belijdenis, dat al wat sinds uit hem vloeide, reeds vóór de Christus in Bethlehem geboren wertl; -in hem verborgen en in kiem in hem neergelegd was. En wie nu had dit anders gedaan dan God Drieëenig? En daarom komt aan den Drieëenigen God ook op ons Kerstfeest eeniglijk de dankzegging, de eerebieding, en de hulde van alle kind des menschen toe. In dat Kindeke in de Kribbe school 't alles wat eens in de Voleinding schitteren zou, maar dat Hij in dat Kindeke verborgen en voor ons bestemd had. Op elk Kerstfeest blijft 't daarom ook voor ons steeds wat de Engelen in Efrata zongen: , , Eere zij God in de hoogste hemelen", wijl in de kinderen der menschen zijn welbehagen was, en wij in dit welt^ehagen mogen deelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 december 1917

De Heraut | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 december 1917

De Heraut | 4 Pagina's