Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkeraadsverkiezingen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkeraadsverkiezingen.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Veel ingrijpender voor het kerkelijk leven dan de bepaling van den leeftijd, waarop iemand geschikt kan worden geacht aan de kerkelijke verkiezingen deel te nemen, is de vraag, of het kiesrecht behoort geschonken te worden aan alle gemeenteleden zonder onderscheid, die aan de vroeger genoemde voorwaarden voldoen, d. w. z. aan de mannen en vrouwen, die belijdende leden der Kerk zijn, dan wel of dit kiesrecht alleen toekomt aan de mannen ? Het is dit vraagstuk, welk niet alleen op staatkundig maar ook op kerkelijk gebied de geesten bezig houdt, dat thans om beantwoording vraagt. Geeft de Schrift desaangaande ons een stellige uitspraak of is de regeling van dit vraagstuk aan de vrijheid der gemeente overgelaten ? En indien dit laatste, doet de Kerk dan het beste, met eveiials bij de bepaling van den leeftijd, zich aan te sluiten bij de regeling ven den Staat, of heeft zij haar eigen weg te gaan ?

Nu hebben onze Gereformeerde vaderen zich met dit vraagstuk nooit ernstig bezig gehouden. Wel kwam het ook in hun tijd voor bij enkele secten, dat de vrouwen meestemden in de vergadering der geloovigen, evenals men bij deze secten ook wel vrouwelijke domine's had, maar dit werd beschouwd als een extravagantie en dwaasheid, waarmede men meer den spot dreef dan dat men er ernstig tegen'opponeerde. Noch op politiek noch op kerkelijk terrein dacht men er aan, de vrouwen het stemrecht te verleerien. Eerst door de vrouwenbeweging in onze dagen, die pp elk terrein voor de vrouw gelijke rechten opeischt als voor den man, is dit vraagstuk in vollen ernst aan de orde gekomen. Om aan de minderwaardige positie waarin de vrouw, naar het heette, eeuwenlang verkeerd had, en het onrecht, door de maatschappij haar aangedaan, voor goed een einde te maken, was in de eerste plaats noodig, - ^at haar het kiesrecht werd verleend. Daardoor zou de vrouw dan voortaan baar rechtmatigen invloed kunnen uitoefenen op de wetgeving en het bestuur van den Staat en wanneer zij niet alleen stemrecht kreeg, maar ook verkozen zou worden in de volksvertegenwoordiging, dan zou ze toonen, dat zij geestelijk even geschikt was als de man om deze staatstaak te vervullen, en in zedelijk gehalte hem zelfs verre overtrof. Vrucht van deze vrouwenbeweging, die ook in ons land met groote kracht is gevoerd, is dan ook geweest, dat bij de jongste Grondwetsherziening het zoógenaainde passieve kiesrecht aan de vrouw reeds is verleend en de slagboom, die haar van het actieve kiesrecht scheidt, is opgeheven. Er kan dan ook geen twijfel meer bestaan, of na niet te langen tijd zal ook dit actieve kiesrecht haar wel geschonken worden. Het vrouwenkiesrecht zit in de lucht; zelfs in het conservatieve Engeland zal het worden ingevoerd; en wanneer men van het beginsel uitgaat van het algemeene stemrecht, dat aan alle burgers van het land toekomt, is er geen reden om de vrouw buiten te sluiten. De individualistische opvatting van het volk als een »groep zielen op een sluk grond« brengt als consequentie vanzelf het vrouwenkiesrecht mede.

Deze politieke beweging nu heeft ook op kerkelijk terrein haar invloed doen gelden. Niet alsof de vrouwen, die aan het hoofd van deze' beweging staan, zooveel voor het kerkelijk leven voelen, maar de Kerken zelve meenden aan deze vrouwenbeweging tegemoet te moeten komen. Enkele kleinere Kerkgenootschappen gingen voorop, en ze kenden niet alleen aan de vrouwen het stemrecht toe, maar ook het recht om tot predikant gekozen te worden. Vrouwelijke dominés zijn reeds geen zeldzaamheid meer. Ook de Hervormde Kerk, waarin immers »alles nagist, wat in het volksleven gist«, sloot zich bij deze beweging aan en al werd de kansel nog niet voor de vrouwen opengesteld, de jongste Synode besloot haar wel tot de stembus toe te laten. En zelfs in onzp Gereformeerde Kerken zijn er, die meenen, dat de onthouding van dit kiesrecht aan de vrouw een onrecht is, haar aangedaan, en voor de invoering van het vrouwenkiesrecht in onze Kerken pleiten; zoo o.a. Ds. C. Lindeboom van Amsterdam in een serie artikelen in de Bazuin. Het is daarom wel noodig, dat ook dit vraagstuk principieel onder de oogen wordt gezien.

De gronden nu, die men voor de invoering van dit vrouwenkiesrecht in de Kerk aanvoert, zijn m hoofdzaak drieërlei.

Vooreerst het belang van de Kerk zelf, die, naar men zegt, daardoor geestelijk zal gebaat worden. Hef staat toch vast, dat het religieuse element bij de vrouw veel sterker ontwikkeld is - dan bij den man. Zie het maar aan de meisjes-catechisaties, die veel beter bezocht zijn dan de jongenscatechisaties; aan het kerkbezoek, waarbij de vrouwen de mannen verre overtrefifen; aan den invloed, dien het ongeloof, het materialisme en het socialisme op de mannen uitoefenen, terwijl daarentegen de vrouw nog meest geloovig blijft en door haar opvoeding van de kinderen het geestelijke leven bewaart en versterkt. Gun daarom aan de vrouw, zoo zegt men, medezeggenschap in de Kerk; laat haar meestemmen bij de keuze der ambtsdragers en een geestelijke wedergeboorte der Kerk zal volgen.

In de tweede plaats wijst men er op,

hoe onbillik en onrechtvaardig het is, de vrouw van de verkiezing der ambtsdragers, vooral van die der predikanten uit te sluiten, aangezien een predikant toch niet alleen voor de mannen, maar ook voor de vrouwen heeft op te treden en de vrouw dus evenzeer het recht moet hebben als de man, om op de verkiezing van den predikant invloed uit te oefenen.

En eindelijk meent men, dat de Schrift zelf voor de invoering van het vrouwenkiesrecht pleit. Immers 'de Apostel zegt in Gal. 3:28 dat ïdaarin (d.w.z. in de gemeente) is noch Jood noch Griek, noch dienstknecht noch vrije, noch man noch vrouw, want dat zij allen één zijn in Christus Jezus« en spreekt daarmede uitdrukkelijk de principieele gelijkheid in de gemeente van alle leden, dus ook van de mannen en vrouwen uit.. Indien er toch, naar het woord van den Apostel, geen onderscheid mag gemaakt worden op dit terrein tusschen man en vrouw, met welk recht — zoo vraagt men — zal men dan aan de vrouw het kiesrecht onthouden? Evenals volgens den Apostel elk onderscheid tusschen Jood en Christen, tusschen dienstbare en vrije in de gemeente van Christus behoort weg te vallen en daarom het kiesrecht nooit aan iemand ontzegd mag worden, omdat hij in de maatschappij een dienstbare betrekking bekleedt of omdat hij tot een andere nationaliteit behoort, daar in Christus deze nationale en maaten maatschappelijke onderscheidingen zijn te niet gedaan, zoo geldt dit zelfde ook voor het verschil tusschen man en vrouw. Daarom moet in de Kerk ook aan de vrouw het kiesrecht worden toegekend.

Nu kunnen we de beide argumenten, die aan het belang van de Kerk zelf en de billijkheid tegenover de vrouw ontleend zijn, hier laten varen; wat voor ons de hoofdzaak is, is het laatste argument aan de Schrift ontleend. Indien de bedoeling van den Apostel metterdaad was, dat het onderscheid tusschen man en vrouw in de Kerk van Christus is opgeheven en aan beiden dezelfde rechten toekomen, dan is de zaak uitgemaakt, want dan mag de Kerk bij de toekenning van het kiesrecht ook geen onderscheid maken tusschen man en vrouw. Dat ' dit de bedoeling van den Apostel niet is, blijkt echter duidelijk uit v/at dezelfde Apostel op andere plaatsen zegt, omdat hij, ware de bovengenoemde opvatting juist, dan met zich zelf in tegenspraak zou wezen.

In I Tim. 1:12 toch zegt dezelfde Apostel : sik laat de vrouw niet tóe, dat zij leere, noch over den man heersche, maar wil, dat zij in stilheid is, want Adam is eerst gemaakt, daarna Eva.« Er is bier sprake van het openlijk leeren in de gemeente en de Apostel verbiedt dit haar uitdrukkelijk; de vrouw mag in de gemeente van Christus noch leeren noch over den man heerschen ; ze mag derhalve noch het leerambt noch het regeerambt in de Kerk uitoefenen. En de Apostei grondt deze besliste uitspraak, waarbij de vrouw van het ambt in de Kerk wordt uitgesloten, op de scheppingsordinantie Gods. Adam is eerst geschapen, zegt hij, en daarna Eva, wat natuurlijk niet alleen de. meedeeling van een feit is, maar waarin de ordinantie Gods ligt uitgedrukt, dat de man geroepen is de eerste te zijn en de vrouw hem geschonken is tot een hulpe. Wanneer de vrouw de eerste plaats inneemt door openlijk te leeren of het regeerambt in da Kerk uit te oefenen, wordt tegen deze ordinantie Gods gezondigd. Dat dit onderscheid in de Schepping gegrond, in de gemeente zou behooren weg te vallen en de vrouw als gelijke van den man zou moeten optreden, wordt door den Apostel dus uitdrukkelijk weersproken.

Nog sterker laat de Apostel zich uit in I Cor. 13 : 34, waar hij niet alleen aan de vrouw verbiedt om zulk een ambt in de Kerk uit te oefenen, maar zelfs ook in de vergadering der geloovigen het woord te voeren. »Dat onze vrouwen, zoo zegt hij. in de gemeente zwijgen, want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de wet zegt. En zoo zij iets willen leeren (hier is niet bedoeld het leeren van I Tim. 2 : 12 d.w.z. het houden van een leerrede, maar het passieve leeren, het trachten door vragen om iets te weten - te komen) laat haar te huis hare eigene mannen vragen, want het staat leelijk voor de vrouwen, dat zij in de gemeente spreken". Ook hier handhaaft de Apostel weer de ordinantie Gods, nu niet die in de Schepping zelve gegeven is, maar die na den val als straf over de vrouw was uitgesproken. De verwijzing toch naar hetgeen de wet zegt: at de vrouw onderworpen behoort te zijn, ziet op het woord tot de vrouw in Gen. 3 : 16 gesproken, dat de man over haar heerschappij zou hebben. Wel verre vandaar, dat de straf over de vrouw uitgesproken, omdat zij den man verleid heeft, althans in de gemeente is opgeheven, leidt, de Apostel uit dit Woord Gods af, dat de vrouw in de gemeente niet mag optreden om te spreken, zelfs niet om vragen te stellen ten einde onderwezen te worden. De onderworpen positie, waarin God haar gesteld heeft, maakt dat de vrouw in de gemeente zwijgen moet.

Nu wil dit natuurlijk niet zeggen, dat de vrouw in de gemeente nooit haar stem mag laten hooren. Het muiier non cantat in ecclesia, de vrouw mag in de Kerk zelfs niet zingen, is nooit de stelregel van de Gereformeerden geweest. Ze hebben juist den zang van het mannenkoor in de Kerk afgeschaft en daarvoor in de plaats gesteld den zang door heel de gemeente, door mannen en vrouwen beide. En zoo kunnen er ook gelegenheden voorkomen, waarbij de vrouw wel geroepen moet worden om een verklaring af te leggen - of een belofte te doen. Bij de openbare belijdenis des geloofs heeft de vrouw te antwoorden op de bekende belijdenisvragen ; • bij de kerke­ lijke huwelijksbevestiging heeft zij de trouwbelofte aan den man te doen ; als zij optreedt als getuige bij den doop van haar kindeke, moet zij op de doop vragen antwoorden. Ook dan zal de fijngevoelige vrouw nog liever door een stil buigen van het hoofd, dan door een flink, door heel de Kerk klinkend, ja ik, antwoorden. Maar hetzij dit antwoord hoorbaar of door een gebaar van het hoofd wordt gegeven, dit antwoorden op een vraag haar gesteld, is geheel iets anders dan het eigenmachtig optreden van de vrouw alsof zij de gelijke van den man is, om ook haar stem in de gemeente te laten hooren. Alleen dit laatste , keurt de Apostel beslist af, niet alleen omdat het strijdt met de ordinantie Gods, maar ook omdat het voor de vrouw leelijk staat. De schuchterheid en bescheidenheid, waarmede de echte vrouw optreedt, zijn haar schoonste sieraad; zij juist maken de vrouw beminnelijk. Door die schuchterheid en ingetogenheid af te leggen en zich als gelijke naast den man te stellen, maakt de vrouw zich zelf leelijk. Ze derft dan de schoonheid, die God haar schonk.

En geheel hetzelfde betoogt de Apostel in het elfde hoofdstuk van denzelfden Zendbrief, wannefer hij opkomt tegen de gewoonte, die door sommige vrouwen in Corinthe in zwang was gebracht, om den sluier voor het gelaat, dien elke eerbare vrouw in het Oosten droeg, weg te laten. Dat de bedoeling hiervan niet was om door ontblooting van haar schoonheid de zinnelijke begeerten van den man te prikkelen, zooals men wel heeft beweerd, blijkt uit het betoog van den Apostel duidelijk genoeg, want dan had de Apostel de zonde van verleiding die daarin school, moeten bestraffen. En daarover wordt geen woord gesproken. Het motief was blijkbaar, dat deze vrouwen meenden als gelijke van den man te kunnen optreden en daarom den sluier, die het uiterlijke teeken was van hare onderwerping aan den man, weglieten. Het was de valsche emancipatiezucht van de vrouw, die daarin tot uiting kwam ^). Daarom komt de Apostel hiertegen op, niet alleen omdat de natuur zelf ons leert, dat het voor de vrouw leelijk staat, het hoofd ongedekt te laten, daar aan haar als sieraad het lange haar is gegeven (vs. 6) maar vooral omdat daarin een verzet school tegen het bestel Gods, die den man eerst had geschapen en daarna de vrouv/ om den man; die den man, het beeld en de heerlijkheid Gods, tot een hoofd der vrouw had gesteld (vs. 3 en 7). Nu hangt het dragen van een sluier saam met de Oostersche usantiën, en daarom kan hieruit geen blijvend gebod voor alle eeuwen worden afgeleid. Maar wat wel blijft en voor ons tot regel behoort te zijn, is het beginsel, dat de Apostel hier zoo beslist mogelijk uitspreekt, dat de vrouw, niet alleen in het maatschappelijk leven, maar ook in de gemeente, niet als gelijke van den man maig optreden, maar de hoogere positie, die God aan den man schonk, te erkennen en te eerbiedigen heeft.

¹) Ook door de beste uitleggers van onzen tijd wordt dit erkend, zie o.a. TH. ISADBMANN. Der erste Brief des Pauius an den Korinthier. 2 Auflage blz. 350, in Zahn's Kommentar des neuen Ttstaments Isand Vil.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 januari 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Kerkeraadsverkiezingen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 januari 1918

De Heraut | 4 Pagina's