Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ons Antwoord aan Dr. Buizer.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ons Antwoord aan Dr. Buizer.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Wanneer onze Confessie in Artikel XXVIII als motief waarom de geloovigen zich bij de Kerk hebben aan te sluiten, o. m. ook daarop wijst, dat buiten de Kerk geen zaligheid is, dan komen we thans tot de vraag, wat daarmede is bedoeld. Volgens Dr. Buizer zou dit slaan op de ware, d. i. de Gereformeerde Kerk, en daaruit volgen dat volgens onze Confessie ieder, die buiten de Gereformeerde Kerk staat, dus niet zalig kan worden. Nu zal na hetgeen we in ons voorgaand artikel schreven, wel duidelijk zijn geworden, dat dit de bedoeling niet is, want in Art. XXVIII wordt niet over een bepaalde Kerk, maar over de Kerk van Christus in het algemeen gehandeld. In de Confessio Helvetica posterior — en juist deze tegenstelling kan de zaak duidelijker maken — staat de zaak anders; hier wordt eerst breedvoerig over het onderscheid tusschen de ware en valsche Kerk l f s h P gehandeld en daarna volgt in een nieuw artikel nu het betoog, dat buiten deze ware Kerk geen zaligheid te vinden is, Hier zou het gravamen van Dr. Buizer tot op zekere hoogte recht van bestaan hebben. Maar in onze Confessie staat het gelukkig niet zoo. Met groote voorzichtigheid heeft Guido de Bres de volgorde gekozen. Eerst wordt gehandeld (Artikel XXVII) over het wezen der Kerk, het mystieke lichaam van Christus; daarna (Artikel XXVIII) over de roeping der geloovigen om zich bij de openbaring van dit mystieke lichaam van Christus aan te sluiten, en dan eerst-(Art, XXIX) over de kenmerken.Svaaraan de echte van de valsche Kerk kan onderscheiden worden.Juist door deze volgorde te kiezen is elke schijn vermeden, alsof on^e Confessie een bepaalde Kerk als dff alleen zaligmakende Kerk wilde proclameeren. De Kerk, waarbuiten geen zaligheid te verkrijgen is, is de heilige algemeene Christelijke Kerk, waarvan in Artikel XXVII sprake was. Niet in het Heidendom en niet in het Jodendom, maar alleen in de Christelijke Kerk is de zaligheid te vinden. Het is hetzelfde, wat Christus tot de Samaritaansche vrouw heeft gezegd: gt; gijlieden aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden wat wij weten; want de zaligheid is uit de Joden üoh. 4:22).

Twijfel desaangaande kan niet bestaan, want onze Confessie zelf laat de verklaring voorafgaan, welke Kerk zij bedoelt, wanneer zij zegt, dat er buiten deze Kerk geen zaligheid is. De aanhef van Artikel XXVIII toch luidt: > aangezien deze vergadering (d. w. z. de vooraf beledene algemeene heilige Kerk) de verzameling is dengenen, die zalig worden en buiten ^aar (dus buiten deze verzameling) geen zaligheid te vinden is, enz. Buiten haar ziet dus op de vergadering dergêben. diezalig_worden, en het spreekt wel van zelf', dat daarmede nietbedoeld is de uitwendige ien zichtbare Kerk, m welke steeds_jyele_fiy^pocrieten gevonden worden^ die niet_zalig worden, maar de onzichtlaare Kerk, Het Inystieke lichaam van Christus, zooals reeds, vroeger in ons eerste antwoord aan Dr. Buizer werd opgSmeirEïr

Vraagt men, hoe onze Confessie dit axioma, dat buiten de Kerk geen zaligheid is, d. w. z. dat buiten het mystieke lichaam van Christus, de ware Christgeloovigen, niemand behouden wordtj gebruiken kan als motief om de geloovigen aan te sporen zich bij da zichtbare Kerk aan te sluiten, dan geeft Maresius in zijn uitlegging van dit Artikel daarop dit volkomen afdoende antwoord: »Dit axioma, dat buiten de Kerk geen zaligheid is, is in de eerste plaats en in eigenlijken zin alleen te verstaan van het mystieke lichaam van Christus, dat alleen bestaat uit de uitverkorenen en geloovigen. Maar aangezien dit mystieke lichaam, tot Christus pleegt verzameld te worden in de zichtbare saS, mkomsten dergenen, die Zijn naam belijden, kan in de tweede plaats in afgeleiden zin ook gezegd worden, dat wanneer iemand de gemeenschap met de zichtbare Kerk door verachting en hoogmoedige zelfinbeelding verv.'erpt, hij buiten haar de zaligheid niet.verkrijgen kan« (Exegesis Symboli, p.. 394) Aan deze klare en duidelijke uiteenzetting behoeft wel niets te worden toegevoegd. Het bekende woord : sbuiten de Kerk geen zaligheid» verstaat onze Confessie en elk Protestant in eigenlijken zin alleen van de onzichtbare Kerk. Zoo is het ook hier bedoeld. Alleen in zooverre Christus deze onzichtbare~'1[Cét¥~^èrgMerr^göör~~9ë^ bediening^ van ~hët Woord7~ën deze plaats Vindt Tn^de" zichtbare_openbaring der Kerk, , . kan^ggzegd worden, dat bnite-" deze zicht-. a^^^crk. geen zaligheid te vinden_is. En zoo zal het verstaan worden, waarom onze Confessie uit dit axioma den plicht , van elk geloovige kan afleiden om zich bij die zichtbare openbaring der Kerk aan te sluiten. Deze belijdenis is volkomen Schriftuurlijk en conform den Woorde Gods.

Slechts voor tweeërlei heeft men daarbij zich te wachten, ten einde niet op een dwaalspoor te geraken. ^Vooreerst, dat men nooit stellen, mag, dat wa.nneei^ieman"d~gëénriid-^^A^v^r^^j^R^^S^^i^^ 7.ichthaEe_.Kgrk is, hij daarom niet zalig_worden kan. Onze Confe'ssiê zegt 'dit niet, en onze Vaderen hebben dit ook nooit geleerd. Op de vraag of het lidmaatschap van de Kerk noodzakelijk is om zalig te worden, zelfs al neemt men dit maar als noodzakelijkheid van middel, antwoordt Voetius zeer beslist ontkennend (Pol. Eccl. t. Lp. 64). De moordenaar aanhetkruis is be.louden, ook al is hij geen lidmaat van de zichtbare Kerk geweest. De mogelijkheid, dat God ook buiten de Kerk om iemand behouden kan, is nooit door de Gereformeerden geloochend, juist omdat zij de genadewerking Gods niet wilden binden aan het ambt. Maar ditzijnuitzonderingsgevallen, waarmede^ de Confessie natuurlijk niet te rekenen heeft, wanneer zij ons onzen zedelijken plicht voor oogen stelt. De verborgene dingen zijn voor - den Heere onzen God en de geopenbaarde voor ons en onze kinderen om die te doen. De gewone weg nu, waardoor God ons zaligen wil, is door de gemeenschap met Zijne Kerk, waaraan Hij het Woord en de genademiddelen schonk. Het geloof is uit het gehoor en het gehoor uit het gepredikte Woord Gods. Wie moedwillig de Kerk en hare genademiddelen verwerpt, en zich van hare gemeenschap verre houdt, die heeft het aan zich zelf te wijten, wanneer hij verloren gaat.

En in de tweede plaats heeft men zich wel te wachten om hetgeen hier van de Kei: k van Christus gezegd wordt, niet van een bepaalde geïnstitueerde Kerk te verstaan, alsof deze Kerk alleen de zaigmakende Kerk zou wezen. Dat is de out, waarin Dr. Buizer verviel. De Roomche Kerk heeft dit wel beweerd, ook al moet zij bij de toepassing van dien regel eel wat uitzonderingen maken, maar de rotestanten hebben dit enghartige en be­ krompen standpunt nooit ingenomen, veeleer zeer beslist daartegen geprotesteerd, en hoe zou onze Confessie dan dit Roomsche standpunt kunnen innemen ?

De bewijzen te leveren. hiervoor zijn niet moeilijk

Toen Luther op het godsdienstgesprek te Leipzig tegenover Eek, den Roomschen theoloog stond, die het leerstuk van de alleen zaligmakende Kerk staande hield, heetf Luther niet alleen krachtig daartegen geprotesteerd, maar er hem op gewezen, dat de Christelijke Kerk door het schisma tusschen de Grieksche en Roomsche Kerk in twee deelen gesplitst was en het toch niet aanging, alle Grieksche Christenen buiten de zaligheid te sluiten, want dat ook in de Grieksche Kerk nog altoos een gemeente van ware Christenen vóortbestond.

Laat Dr. Buizer nu niet tegenwerpen, dat dit ruime standpunt wel door Luther is ingenomen, ' maar niet door de Gereformeerden, want de Gereformeerden zijn in dit opzicht veeleer nog ruimer en onbekrompener, dan Luther geweest. Galvijn heeft er telkens in zijn geschriften op gewezen, dat men niet lichtvaardig over de ^zaligheid, van zijn medemensch een oordeel mocht vellen en hem niet buiten den hemel mocht sluiten, omdat hij niet tot de Gereformeerde' Kerk behoorde. Het sterkst komt dit vi^el uit in hetgeen hij in een brief aan de Hertogin van Fe'rrara schreef, toen Fmns de Guise, een der felste Roomschen en bitterste vijanden der Protestanten, bij het beleg van Orleans was doodgeschoten. Dat de Hugenoten dankbaar waren, van dezen ïtyran» verlost te zijn, keurt Calvijn natuurlijk niet af, maar wel, dat sommigen in hun jubel zoover gingen van hem te verdoemen. sWanneer men, schrijft Calvijn, iiem verdoemt, gaat men te ver, zoolang [p men althans geen zeker en onfeilbaar teeken van zijne verwerping heeft. Want men moet in zulke dingen zich wachten van-elke aanmatiging en stoutmoedigheid, aangezien er slechts één Rechter is, voor wien we allen zullen terschijnen om rekenschap te geven »(Calvini Opera Omnia ed. Baum, Cunitz en Reuss, t. XX p. 246). Dat Calvijn, die zelfs over een zoo bitteren vijand van de Protestanten nog geen oordeel wilde vellen, natuurlijk nog veel minder er aan dacht de Protestanten, die niet Gereformeerd waren, te verdoemen, spreekt wel van zelf. Hij heeft altoos dé matelooze hartstochtelijkheid, waarmede Luther over andersdenkenden, zooals Zwingli, oordeelde en die buiten hef Koninkrijk Gods sloot, afgekeurd. Hij eerde ' Melanchthon, al behoorde deze tot de Luthersche Kerk, als een der uitnemendstc kinderen Gods en heeft zelfs onder de afgedoolde Anabaptisten nog kinderen Gods erkend. En hoe zou Guido de Bres, die zijn leerling was en geheel onder zijn inspiratie onze Confessie schreef, dan bedoeld hebben, dat buiten de Gereformeerde kerk niemand zalig kan worden? Onze Nederlandsche Theologen, die met hart en ziet het met onze Belijdenis eens waren en daartegen nooit een gravamen hebben ingediend, hebben dan ook geheel anders geoordeeld. Slechts op twee getuigenissen wijs ik. Vooreerst op Hoornbeek, die zeker een onzer beste theologen is geweest, en aan wiens beginselvastheid niemand twijfelt. In zijn Summa Controversiae, waarin hij de dwalingen der Roomsche Kerk zonder sparen aantast en bestrijdt, verklaart hij toch uitdrukkelijk te gelooven, dat er in deze verdorven Roomsche Kerk nog eenvoudige verleide menschen waren, die bij al het gebrekkige dat hun aankleefde, niet door den geest van het Pausdom maar door den Geest van Christus geleid werden, en van dezulken .verklaarde hij, dat zij mede deel uitmaakten van de Kerk van Christus en met ons zouden gered worden (ed. sec. p. 220). En in de tweede plaats op den bekenden hoogleeraar Campegius Vitringa, die in een opzettelijke verhandeling over dit vraagstuk terecht er op wijst, dat de ^Protestanten altoos veel zachter geoordeeld hebben dan de Roomschen over de zaligheid dergenen die niet met hen tot dezelfde Kerk beh-ooren, en zelfs nooit hebben ontkend, dat er ook in de Roomsche Kerk nog ware leden van Christus' lichaam waren« (Observ. Sacrae, ed. tertia, t. II, p. 87) terwijl hij aan het slot van deze verhandeling zegt: > zoo verdoemen wij niet al degenen, die buiten de gemeenschap onzer Kerk leven, want er kunnen Kerken zijn, met wie wij geen geen gemeenschap des Avondmaals onderhouden, en waarvan we desniettegenstaande erkennen, dat in haar waarachtige Christenen zijn, die deel uitmaken van het. mystieke lichaam van Christus. Zooals we gelooven, dat er zulke waarachtige Christenen zijn bij de Grieksche Kerk, bij de Mennonieten en de Remonstranten en bij de aanhangers der Augsburgsche Confessie. Want het gevoelen der Ouderen (d.w.z. van de Kerkvaders) dat waar de Kerk door schisma in vele kerken verdeeld is, daarvan slechts ééne de ware zou wezen en alleen in hare gemeenschap de zaligheid zou kunnen verkregen worden, is een dwaasheid*, (t. a. p. p. 120, 121).

En toch zou, wat Vitringa een sdwaasheid" en wat-Calvijn, nog sterker, een iprésomption et temerité" noemde, volgens Dr. Buizer door oiïze Nederlandsche geloofsbelijdenis worden geleerd!

Natuurlijk is hiermede niet bedoeld, dat volgens onze Gereformeerde Theologen het er niet toe doen zou, tot welke Kerk men behoort, als men maar »Jesus lief heeft". Dat standpunt is nooit door onze Theologen ingenomen. Dezelfde Calvijn, die zelfs een de Guise niet verdoemen wilde, heeft toch de geloovigen in Frankrijk telkens met al den ernst zijner ziel gewaarschuwd om niet in de Roomsche Kerk te blijven, om het gevaar dat ze daar voor hunne zaligheid liepen. Onverschillig voor de zaliglieid is het dus ook zeker niet, tot

welke Kerk men behoort. Niet omdat de zaligheid aan het lidmaatschap van een bepaalde Kerk zou gebonden zijn, maar omdat die zaligheid ons het best gewaarborgd is, waar het Woord van God het zuiverst gepredikt, de genademiddelen naar de instelling van Christus ons bediend en de Christelijke tucht gehandhaafd wordt. Daarom leidt Artikel XXVIII onzer Confessie ons als van zelf tot de vraag over, welke Kerk we dan als de ware hebben te erkennen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Ons Antwoord aan Dr. Buizer.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1918

De Heraut | 4 Pagina's