Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Maeterlinck, de fijne kenner en ontleder

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Maeterlinck, de fijne kenner en ontleder

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 12 April 1918.

Maeterlinck, de fijne kenner en ontleder van het mystieke zielsleven, heeft in twee symbolische verhalen op ontroerende wijze het angstgevoel geteekend, dat de Franschen »la terreur blanche* noemen, d. w. z. de angst voor een nog onbekend en geheimzinnig dreigend gevaar, waarvan de ziel de aankomst naderen voelt, maar waartegen men zich niet wapenen kan. Hij deed dat in het verhaal van drie koningskinderen opgesloten in de torenkamer van een kasteel, die vol spanning staan voor de zware ijzeren deur, waarachter nameloos wee hun te wachten staat, en die nu langzaam deze deur, door onzichtbare handen gedreven, zich openen zien. En nog aangrijpender deed hij dit in het verhaal van de blinden, die, rondwandelende in het bosch, onraad bespeuren, merken, dat geheimzinnige gestalten rondom hen waren, fluisterende stemmen beluisteren, voelen, dat telkens 'één uit hun kring spoorloos verdwijnt, maar niet weten, hoe het geschiedt, en den vijand, die hen bedreigt, niet Jcunnen zien.

Iets van dat angstgevoel heeft zich, vier jaar geleden, van ons volk meester gemaakt, toen plotseling, als een bliksemstraal bij helderen hemel, de* groote wereldoorlog uitbrak. Welke gevolgen die oorlog voor ons land hebben zou, wist men niet, maar een blinde paniek heerschte. Weenende nam men afscheid van man, broeder of zoon, die naar de grens ging om het vaderland te verdedigen, alsof hun leven reeds op 't spel stond. De arbeid stond stil. Het verkeer was stop gezet. Het crediet was weg. De Beurs sloot. Heel het maatschappelijke leven was uit zijn voegen gelicht. Maar hoe onredelijk die angst voor het geheimzinnige gevaar was, dat ons dreigde, die angst dreef toen ons volk toch uit naar het bedehuis, om hulp en troost bij God te zoeken. De kerkgebouwen stroomden vol, er werd weer gebeden in kringen, waar het bidden verleerd was; er was verdieping van den levensernst.

Maar allengs week dit gevoel van angst en hernam het leven weer zijn gewonen gang. Hoe schrikkelijk de oorlog ook woedde om ons heen, en wat namelooze ellende daardoor over de volkeren gebracht werd, ons land bleef buiten den krijg, En niet alleen, dat de vrede ons bewaard bleef, maar de oorlog wierp ons zelfs schatten in den schoot, doordat we van onzen overvloed uitvoerden naar buiten. Zoo steeg de weelde, die soms zelfs in brooddronkenheid ontaardde. Er kwam een gevoel van gerustheid en zekerheid, alsof de geeselroede ons wel zou voorbij gaan. De kerkgebouwen werden weer leeg, de plaatsen van vermaak en zingenot werden drukker dan ooit bezocht. Geheel ontbrak , de oorlogsdruk ook bij ons wel niet. De be­ lastingen stegen ; het leven»werd duurder; het broodrantsoen werd kariger; met ons licht en onze brandstof moesten we zuiniger zijn. Maar dat alles was toch niets, vergeleken bij de bittere ellende en het nijpende gebrek, dat elders virerd geleden. Vreemdelingen, die ons land bezochten, noemden Nederland een Paradijs. En de bleeke en uitgehongerde kinderen uit Duitschland, België, en Frankrijk, die hier te gast werden > genoodigd, smulden aan al de heerlijkheden, die Nederland hun aanbood, en keerden na enkele^ maanden met blozende wangen en weldoorvoed naar hun vaderland terug.

Aan dien schier idyllischen toestand is thans wel voor goed een einde gekomen. Ook ons volk zal voortaan de ellende en het gebrek, die een gevolg zijn van den oorlog, aan den lijve gevoelen. De blokkadepolitiek van Engeland met het doel om den vijand door uithongering te dwingen, gevolgd door den onbeperkten duikbootenoorlog van Duitschland, beide even onrechtvaardig, heeft, ons land van allen toevoer over zee afgesneden. En nu ook Amerika zich niet ontzag op onze schepen beslag te leggen, die ons graan moesten aanvoeren, staat de hongersnood ons te wachten. Dat we allerlei genotmiddelen als kofïïe en the«; ons ontzeggen moeten, is het ergste niet. Maar dat het broodrantsoen reeds is gedaald tot 200 gram per dag; dat we in de week vijf vleeschlooze dagen zullen hebben, en dat er straks geen vet meer zal wezen, om wat aan voedsel nog overblijft, te bereiden, is voor elk gezin, maar vooral voor dat van den werkman, een zeer harde beproeving. Op 't platteland, waar de boer nog zooveel van. den eigen akker binnenhalen kan, wordt de nood niet zoo nijpend gevoeld, maar in de steden, waar de bevolking leven moet van hetgeen de distributie uitdeelt, wordt gebrek geleden.

Zoo is weer een gevoel van angst en zorg over ons volk gekomen. Al kunnen we, " door de uiterste beperking ons op leggen, het nog halen, totdat de nieuwe oogst binnenkomt, daarmede is het gevaar van hongersnood niet afgewend. Hoe ruim die nieuwe oogst ook moge uitvallen, toch levert ons land niet genoeg op om een jaar lang ons volk te voeden. Zonder aanvoer van buiten, komen we er niet, en wie durft nog op dien aanvoer rekenen, waar over heel de wereld het tekort aan levensmiddelen steeds nijpender wordt? Zelfs al zou dit jaar, wat nauwelijks te wachten is, de oorlog ten einde loopen, dan is daarmede in het tekort aan levensmiddelen nog niet voorzien. Het zal jaren duren voordat de oude toestanden zich herstellen. En het egoïsme der groote Mogendheden, die om zichzelf in de eerste plaats denken, is in dezen oorlog te duidelijk gebleken, dan dat men op hulp voor een klein land als bet onze rekenen kan.

Moge daarofjj de ernst van den toestand door allen worden ingezien. Van onze Regeering verwachten we dit in de eerste plaats. Al willen we haar niet te hard vallen, ze heeft te veel vertrouwd op schoone beloften van hulp, die van buiten komen zou, en daardoor verzuimd de rijke hulpbronnen, waarover ons land beschikt, tot ontginning te brengen. Dat vertrouwen is nu wel gebleken het steunen op een staf, die de hand doorboort, welke er op leunt. Er zullen zeer krachtige maatregelen moeten genomen worden X> m te zorgen, dat 'elk vruchtbaar plekje grond wordt bebouwd om aan levensmiddelen ons te helpen. Als men gezien heeft, hoe in Duitschland elk tuintje met groenten werd beplant, alle spoorwegdijken voor aardappelenteelt werden gebruikt.de heidenvelden werden ontgonnen, dan voelt men, hoeveel er nog kan worden gedaan in orii» land. Maar ook op ons volk rust een ernstige roeping. Angst, die de handen verlamt en tot radeloosheid drijft, kan ons niet helpen, maar het ge\'aar alleen vermeerderen. Bovenal dient gewaakt te worden tegen de booze geesten, die onder ons volk rondsluipen, om het zaad van opstand en revolutie te zaaien. Wat nog pas' in Amsterdam geschiedde, toont hoe het gist en woelt. Moge ons christenvolk met beslistheid zich tegen die booze geesten keeren, en toonen, dat het gelaten het kruis weet te dragen, dat God op ons legt. Het met geweld zich willen meester maken van de levensmiddelen is niet alleen zonde, omdat het een verzet is tegen de Overheid door God over ons gesteld, maar - het voorbeeld van Rusland toont het ons - zou ons volk nog in te dieper ellende storteri. Maar evenzeer als met beslistheid tegen dit kwaad moet worden opgetreden, dient aan de andere zijde ook te worden tegengegaan ai wat oorzaak tot verbittering aan de armere volksklasse zou kunnen geven. Dit .geldt wel in de eerste plaats van den zoogenaamden kettinghandel, waardoor de prijzen der levensmiddelen al hooger worden opgeschroefd opdat enkelen zich verrijken zouden. Woekerwinst te willan slaan uit den nood van ons volk, is nog erger kwaad dan het wegnemen van brood, wanneer men honger heeft. Ook de Kerk heeft tegen dit kwaad wel degelijk te getuigen, niet alleen door de prediking, maar ook door degenen, die er zich aan schuldig maken, te bestraffen en desnoods van het Avondmaal te weren. En niet minder hebben de rijken toe te zien, dat ze niet, door zooveel mogelijk levensmiddelen op te slaan, de armen berooven van wat ze noodig hebben. Het is zeker moeilijk hier een juiste grenslijn te trekken. Dat degenen die dit doen kunnen, eenigen voorraad verzamelen om in den komenden nood geen gebrek te hebben, is op zichzelf niet af te - keuren, omdat men geroepen is ook voor zijn gezin te zorgen. Maar men heeft daarbij wel te bedenken, dat de gemeenschappelijke nood door allen moet gedragen worden en dat de een geen overvloed mag hebben, wanneer de ander gèferek lijdt. Wat nog pas in Engeland gezien werd. hoe daar sommigen halve pakhuizen met levensmiddelen hadden opgetast öm zich zelf te kunnen redden, is niet alleen anti-sociaal, het is ook met den geest der Christelijke liefde in strijd.

Bovenal echter worde in deze donkere dagen het vertrouwen gevestigd op den Heere onzen God. Wat de Psalmdichter van Israel zoo roerend schoon zong:

Zijn machtig''arm beschermt de vromen En redt hun zielen van den dood. Hij zal hem nimmer om doen komen In duren tijd en hongersnood. In de grootste smarten jpiijven onze harten In den Heer gerust, 'k Zal Hem nooit vergeten, Hem mijn Helper heeten, Al mijn hoop en lust,

dat vinde weerklank in ons hart en verlevendige ons vertrouwen. Een angstgevoel, zooals Maeterlinck het ons teekende, moge een oogenblik ons hart overmeesteren, wanneer we voor een toekomst staan, die zoo bange gevaren met zich medebrengt, - toch is dit angstgevoel met orts Christelijk geloof in strijd en het moet door ons overwonnen worden, We staan niet voor een ijzeren deur, waarachter een onverbiddelijk noodlot zich verbergt, maar we hebben te doen met een almachtig God, die om Christus wille ook mijn God en mijn Vader is en op Wien, gelijk onze Heidelbergsche Catechismus zoo schoon zegt, we alzoo hebben te vertrouwen, dat we niet twijfelen, of Hij zal met alle nooddruft des lichaams en der ziel ons verzorgen en ook al het kwaad, dat Hij ons in dit jammerdal t^beschjkt, ons ten bestöskeeren, want Hij zulks doen kan als een almachtig God en ook doen wil als een getrouw Vader.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 april 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Maeterlinck, de fijne kenner en ontleder

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 april 1918

De Heraut | 4 Pagina's