Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Gebonden zijnde door den Geest.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gebonden zijnde door den Geest.”

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN 1918].

En nu ziet, ik, gebondpn zijnde door den Geest, reis naar Jeruzalem, niet wetende wat mij daar ontmoeten zal. Hand. XX: 22.

Voof ons indrukwekkend Pinksteren biedt de Schrift ons geen meer aangrijpende gedachte aan dan wat Paulus tot de ouderlingen van Efeze sprak, hun betuigende: »En nu ziet, ik gebonden zijnde door den Geest, reis naar Jerusalem, niet wetende wat mij daar ontmoeten zal." Dit > gebonden zijnde door den Geest", doelt hier op één bepaald feit, en wel met name op dpn innerlijken drang, dien hij niet van zich kon zetten, oiii nogmaals de Christenen in Jerusalem te bezoeken. Sterk trok zijn hart naar. Jerusalem niet. ~ Hij had er zich nooit anders dan in zekere spannende verlegenheid bevonden, en was, zoo spoedig het kon, weer elders heen gegaan. Nu echter, evenals vroeger, vond hij zich niet vrij, om de heilige stad te mijden. Er moest daar aan de verarmde Christenheid geldelijke hulpe geboden worden, en in hem werkte een onweerstaanbare drang, die hem noopte dezen dienst op zich te nemen. Wat er ook tegen mocht zijn, deze dienst aan het verarmde Jerusaleni mocht niet langer uitgesteld, en hij voelde in 't verborgene van zijn gemoed, dat hij en niemand anders geroepen werd, om dezen liefdedienst aan Jerusalem te vervullen. Hoe hij ook telkens velerlei bedenking in zich voelde opkomen, en dan allicht de toezending van de zoo noodige gelden aan een ander had kunnen toevertrouwen, toch had hij nimmer rust, zoo dikwijls zulk een stille wensch bij hem opkwam. Hij gevoelde, dat de Heere hem niet loS liet, en dat hij en niemand '& (fcrs deze taak op zich had te nemen. Hij eindigde dan ook met alle innerlijk verzet er tegen te laten varen. Hij kwam almeer onder de vaste overtuiging, dat hij zelf deze liefdegelden aan de Christenen te Jerusalem overhandigen moest. En wat min aangename gevolgen hieruit ook bij zijn optreden te Jerusalem mochten voortvloeien, toch voelde hij telkens weer, dat de Heere niet wilde dat hij 't van zich zette. Hij, en niemand anders, moest in 's Heeren naam dezen liefdedienst vervullen, en dat nu drukt de apostel aldus uit, dat hij er zich steeds meer toe gehouden gevoelde, als hiertoe »gebonden door den Heiligen Geest«, E^ulus gewaagt alzoo hier niet in algemeenen zin van den algemeenen band, dien de Heilige Geest om zijn ziel had geslagen. Hij spreekt alleen van deze ééne gebeurtenis. En het aangrijpende is dan ook alleen, dat hij voor dezen geestelijken drang, waaraan hij geen weerstand kon bieclen, een zegswijze en een uitdrukking koos, die ook door ieder onzer in 't verborgene van ons zielsleven gedurig beluisterd wordt, en die vooral op den morgen van het Pinksterfeest zoo wonderbaar in ons opklimt.

«Gebonden door den Heiligen. Geest« beteekent uiteraard, dat ge gevoelt, hoe er een hoogere macht op , u inwerkt, hoe die hoogere macht zich meester maakt van uw innerlijk bewustzijn, hoe ge aan den drang van die inspraak geen weerstand' kunt bieden, en hoe het, onder wat kentering en wisseling ook, alleen de Heilige Geest is, die zich van uw innerlijk leven meester maakt, u in uw innerlijk leven bindt, alzoo een band om üw innerlijk bestaan slaat, en nu in plaats van uw eigen ik, als heer en meester in uw gedachten, in uw zielsbesef en in uw innerlijke gewaarwordingen doordringt. Ge kent dit innerlijk gebonden worden reeds van kindsbeen af op alle manier. Een jong kin.d kan in angst verkeeren door een vreemd geluid dat hem 's nachts overvalt, hem uit zijn slaap doet opwaken, en nu hem niet loslaat. Dit scheelt natuurlijk bij den één en bij den ander. De een heeft een zeer sprekende verbeelding, de ander kent haast de werking der verbeelding niet. Maar, ook al scheelt 't in heftigheid, toch kent ieder onzer reeds van jongs af de gewaarwording, dat zulk een gevoel van angst, een gevoel van inner-, lijken drang, zelfs ook wel een gevoel van overspanning zich van ons meester maakt, waardoor we schier als buiten ons zelven geraken, zoodat we door een gewaarwording die ons van buiten toekomt, geheel worden ingenomen en beziggehouden. Gelijk dit rfu in het gewone maatschappelijke en huislijke leven toegaat, zoo ervaren we dit ook op heilig terrein. Dan komt er een lust, een zucht, een verlangen in ons op, om ons aan iets dat Gods eere raakt, toe te wijden, er onze offers voor te brengen, en niet af te laten eer we ontwaren, dat we iets ter zake ivan ons zelven of van anderen verkregen, en zoo een hooger en heilig doel dienden. We kunnen dan voor ons zelven vaststellen, dat zulk een gewaarwording niet uit ons zelf opkwam; we kunnen even goed en even zeker uitmaken, dat er niemand anders was, die 't ons aanprees óf er ons toe drong. Het was soms of een engel uit den hooge het ons had ingefluisterd, en houdt 't dan aan, en laat 't niet af, en omklemt 't ons steeds met vaster geestelijken band, dan leeft ook in ons geheel dezelfde gewaarwording op, als waarvan de apostel hier gewaagt, en wordt 't ons te moede, alsof 'we de vrije beschikking over onszelven verloren, alsof er een band om heel ons innerlijk leven werd geslagen, en alsof 't die band die ons bindt, was, die rechtstreeks door den Heiligen Geest óm ons wordt geslagen. Tot op zekere hoogte kunnen we het zelfs van alle waarachtige bekeering getuigen, dat, na veel tegenstribbelen en tegenwroeten, ten slotte onze ziel geen weerstand meer kon bieden, maar zich nu geheel gebonden voelde door den Heiligen Geest.

Juist hierin nu ligt de allesbeheerschende Pinkstergedachte uitgedrukt. Niet, alsof ook buiten Pinksteren niet heilige gewaarwordingen zich van x)nze ziel konden meester maken. Zelfs onder de Heidenen zijn ze niet weinigen gewe.est, de mannen en vrouwen, die, door de hooge bezieling eener heilige gedachte aangegrepen, het leven op hooger peil wisten te brengen, en hierin «en gave der goden zagen, waarvoor i& dankten. Ook onder Israel, lang eer op het groote Pinksteren de uitstorting van den Heiligen Geest volgde, zijn aandoeningen gevoeld en geviTaarwordingen van hooger orde ervaren, die den geest niet langer vrij lieten, en in zekeren zin de ziel bonden, zóó dat er een band om het innerlijk leven werd geslagen, en 'het geheele aanzijn op hooger niveau geraakte. Maar toch, dit alles bleef toch nog verre staan beneden hetgeen op den grooten Pinksterdag, te Jerusalem het zalig deel van Gods uitverkorenen werd. Hier toch trad 't eerste oogenblik in, waarin geroemd mocht, dat er niet slechts een heilige invloed van Boven zich naar den mensch toebewoog, en in heilige trilling het zielsleven in beweging zette, maar dat de rechtstreeksche gemeenschap met en inwerking van God in het eigen centrum van de ziel tot stand kwam. Dit toch is het geheel eenige wonder van den Pinksterdag, dat hier God zelf, God de Heilige Geest, niet maar zekere werking van zich op de apostelen en de geloovigen deed uitgaan, maar dat Hij alsnu zelf, persoonlijk, en met zijn eigen we'zen, in het wezen der geloftvigen indrong, eiken afstand tusschen zich en de geloovigen te niet deed, en dat aldus een éénzijn tot stand kwam, dat geen scheiding, geen verwijdering, geen tusschenstadium meer toeliet noch gedoogde Hier voor 't eerst kwam die indringing-van den Heiligen Geest in 't binnenste der ziel tot stand, die maakte dat de Heilige Geest met onuitsprekelijke verzuchtingen in de ziel van den mensch zich ging uiten, en zulks op zoo innige en op zoo niystieke wijze, dat het kon komen tot een levensvermenging, die vragen deed, of wat we nu gewaar werden, , ten slotte iets was dat van ons naar den Heiligen Geest uitging, dan wel een levensuiting van den Heiligen Geest zelf was, die in ons volvoerd werd.

Dit gaf vanzelf een gewaarwording van onvrijheid. Het is dan toch in de ziel HÏet meer zóó, of wij zelven bepaalden wat in ons op zou komen, maar zóó dat er van Boven een macht indrong, die bepaalde en uitwees, wat er in ons binnenste zou voorkomen en voor' ons gewonnen zou worden. Die uitdrukking •»gebonden n drukt alzoo we scherp, maar toch volkomen juist uit, wat alsdan in ons binnenste plaats grijpt. Eerst was de ziel in ons zwervende en zwevende, zoodat we nu eens deze, dan die lijn volgden. Hetgeen waarmede we ons bezighielden, liep telkens uiteen, was verschillend. Iets wat met name sterk uitkwam waande dingen der wereld, of-zelfs booze, onheilige gedachten beslag op ons legden, en ons meesleepten. Dit kon zelfs zóó ver gaan, dat we ons van die zijde gebonden gevoelden in banden die de Booze om onze ziel sloeg. Jammerlijk en ellendig kon dan ten slotte onze innerlijke bevindingworden, alsof we aan een demonische macht onderworpen waren. Meestal echter werd die zondige band dan toch ten slotte weer los gemaakt, zoodat we onze vrijheid van denken en handelen terug wennen. Doch dan ging het ook rusteloos óp en neder. Het werd een dolen van onze zinnen en van onze gedachten. Soms zelfs kon men zeggen een springen van den hak op den tak, om in 't eind door u'tputting en vermoeienis in gedachteloosheid te worden teruggeworpen. En ter enover alle deze innerlijke bevindingen eu' ervaringen wordt hier nu die eenige en geheel ^"andere band gesteld dien eeniglijk en uitsluitend de Heilige Geest om ons innt^rlijk bestaan kan leggen, om ons op gansch eenige wijze te verrijken, te bezielen, en tot hooger standpunt op te heffen. En mag dit ons gebeuren, dan zijn we ten slotte in volmaakten zin gebonden, edoch gebonden door God zelf die in ons daalt, en alzoo gebonden door den Heiligen Geest.

Het onderscheid met andere Goddelijke inwerkingen is dan maar, dat anders losse, geestelijke banden om ons geslingerd worden, en ons als vasthouden, doch dat hiet sprake is van den ' derden Persoon in de Heilige Drieëenheid, van den Heiligen Geest, en dat die 'Heilige Geest dan niet van verre blijft staan, om op ons in te werken, maar op ons toetreedt, ons persoonlijk omarmt, alle scheiding of afstand weg doet vallen, en ons bindt door de omklemming van zijn eigen heiligen en Goddelijken Persoon. En dit zoo nauw en zoo innig en zoo sterk, dat de Heilige Geest meer en veel inniger dan ons eigen ik in het diepst verborgene van ons zielswezen indringt; dat we voor eeuwig gebonden zijn; en dat die band die ons voor eeuwig, bindt als Gods kind, den geest van onzen Vader in ons moge dragen. Slechts zij hier geen verwarring. Het gebruik toch van het woord geest is hier tweezijdig. Een kind kan den geest van zijn vader of van zijn moeder in zich dragen, wat dan beduidt, dat de zin en neiging die in zijn ouders den toon aangeven, ook uit zijn bloed in hem opwerkt. Het is en blijft dan zijn eigen geest, zijn eigen '/['«plfleven', maar in de richting waarin de geest van zijn ouders zich beweegt, heeft er dan ook bij hem een beweging plaats. Zoo nu is er in de Heilige Schrift ook gedurig sprake van een indringen in ons van den Goddelijken geest, die dan evenzoo duidt op de neigingen en gewaarwordingen van den geest in God, clie aan onze ziel wordt medegedeeld, zoodat ook ons zielsleven zich in gelijke richting uiten gaat. Dan echter blijven uw geest en de geest die Gods leven innerlijk beheerscht, van ell< ander gescheiden. Het zijn dan wel uitingen des Heiligen Geestes jdie macht over u verkrijgen en u heerlijk aandoen, maar het is niet God zelf, die als de Heilige Geest, d.i. als de derde Persoon in het Goddelijk wezen, tot u nadert, allen scheidsmuur tusschen u en .uw iiel laat wegvallen, en ten slotte zulk een innige zielsgemeenschap met u tot stand brengt, , dat die gemeenschap een volkomene wordt, en de Heilige Geest zelf in u wonen gaat. Ja, meer dan wonen, en wel zoo, dat het ten slotte tot zulk een indringen in uw diepstverborgen wezen komt, dat ge nimmer tot den Heiligen Geest zelf hebt te naderen, maar dat die Geest veeleer zelf zoo in alles u vervult en doordringt, dat het die Heilige Geesfc is, die uw innerlijk ik verving, en die in uw ik slechts doorgang laat aan wat die Heilige Geest in u zint en werkt.

Natuurlijk is onze persoonlijke gewaarwording op verre na niet gestadig met deze sterk sprekende getuigenissen in heilige overeenstemming. Ook al zien we voor 't oogenblik af van die jammerlijke splitsing in ons wezen, die er toe leiden kan, dat er gewaarwordingen in ons opkomen, die lijnrecht tegen de impulsen van den Heiligen Geest ingaan, en zeer beslist zondige geestestoestanden bij ons doen opkomen, en zóó opkomen dat ze ons niet l zelden voor een geheel etmaal en langer overheerschen, zoo zal toch geen enkel geloovige beweren, dat hij in zijn gewonen levensgang zijnerzijds aan dit binden van den Heiligen Geest beantwoordt. Veeleer ligtyjuist in deze uitdrukking.van i> gebonden zijn door den Heiligen Geest" uitgedrukt, dat er nog gestadig allerlei innerlijke bewegingen in ons vallen waar te nemen, die eer den indruk achterlaten dat ze ons van onzen God vervreemden, dan dat ze ons met onverbrekelijken band aan onzen God verbinden zouden. De apostel stelt 't ons dan ook altoos zoo voor, dat 't eigenlijke binden van onze ziel aan onzen God en" van God aan ons gemoedsleven, van God en niet van ons uitgaat. Iets waarbij dan zeer onderscheidenlijk op twee erlei te letten is. Allereerst op die speciale inwerkingen, die op een gegeven oogenblik, en met het oog op ? en speciale roeping, ons derwijs doordringen, dat 't is, of we niet meer zelf handelen, doch alsof een ander handelt in ons. Maar dan ook af­ gescheiden hiervan, en in de tweede plaats, is er een band dien God om ons zielsleven legt op zeer verborgen wijze, zoodat we vaak er ons zelf niet van bewust zijn.

Vooral het getuigenis van den apostel in Rom. VHI bewijst ons, dat we hier voor een raadsel staan, waarbij de mystiek zoo diep in ons wezen «ingaat, dat we ten slotte geheel buiten staat zijn er ons een klare voorstelling van te vormen. Paulus noemt dit den overgang in het schepsel van de dienstbaarheid der verderfenis tot de vrijheid der heerlijkheid van de kinderen Gods. Hij komt er voor uit, dat het gansche schepsel zucht en saam als in barensnood is tot nu toe. En dan voegt hij er aan toe: »Ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, ^us laat hij'zich uit, 'zuchten in ons zelven, verwachtende de aanneming tot kinderen Gods, namelijk de verlossing van ons lichaam*. Doch dit in zich zelf reeds zoo wondere zeggen licht de apostel dan nader t< ? e van vs. 24 tot 27, en juist in deze vier verzen schuilt .het geestelijke mysterie. Nu toch hooren wij hem belijden: ^Want we zijn in hope zalig geworden; hopen we nu hetgeen we niet zien, zoo verwachten wij het met lijdzaamheid«. En nu komt de diepzinnige betuiging die ons. dit geestelijk raadsel verklaren moet. Dan toch heet het: »En desgelijks komt ook de Heilige Geest onze zwakheden mede te hulp, want we weten zelf niet wat wij bidden & ullen, gelijk het behoort, maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.« Er gaat dan iets' geheimzinnigs in ons verborgen wezen om, waarvan we ons zelf geen heidere rekenschap kunhen geven. Doch dit behoeft . dan ook niet. Immers ons doel was in 't bidden de gesteldheid en de verborgen gewaarwordingen van ons zielsleven voor God te openbaren. Is 't nu, dat we hier zelven niet toe in staat zijn, omdat ons geestesoog niet helder en diep genoeg in ons innerlijk wezen kan ingluren, dan levert dit toch geen afdoend bezwaar op. Immers wat in ons omgaat, dringt tot de kennisse Gods niet eerst daardoor in, dat wij 't in onze ^beden uitspreken, maar 't is van Gods zijde dat de onderzoeking uitgaat. Hij toch is het, »die de harten doorzoekt". Al is-'t derhalve ook, dat wij ons hart niet klaar genoeg voor onzen God ontvouwen kunnen, Hij onze God doet dan ten volle, wat wij niet genoegzaam kunnen, en waar wij~-de geesteskracht en de zelf béheersching missen, om ons innerlijk leven geheel voor God bloot te leggen, is het de Heilige Geest die in ons bidt, en diezelfde Heilige Geest is het die dan tevens en vanzelf weet, welke de meening des Geestes zij, dewijl Hij zelf 't is, die naar-God voor de heiligen bidt. Hieruit nu wordt een toestand geboren, die er toe leidt, om een machtige geestelijke werking in ons te doen plaats grijpen, die voor een deel althans buiten ons zelfbewustzijn omgaat, en in den vorm van een voor ons ondoorgrondelijk mysterie werkt.

Het diepst voelt en ontwaart men dit, zoo men te doen heeft met jong wegstervende kinderkens, waarvan we in den Doop beleden, dat ze toch Godes zijn konden, en in wie toch van eenig zelfbewust gemeenschapsleven met den Drieeenigen God geen sprake kon zijn. Het behoeft wel geen betoog, dat we buiten staat zijn, om bij zulke jong wegstervenden met volstrekte zekerheid te spreken. Als de kinderen u, zeg tot een zestal, aanwassen, dan ontwaart men op meer gevorderden leeftijd vaak maar al te stellig, dat er onder dezulken een enkele was, die tegen den heilige inging, en bij wien van waarachtige toebrénging geen sprake was. Maar al is dit 'zoo, toch blijft de Kerk van Christus belijden, dat ook in onze zeer jeugdige lievelingen de genadestaat aanwezig kan zijn, en zulks' zonder dat het eigen bewustzijn van onze kleinen er ook maar op de allergeringste wijze toe'medewerkte. Indien het gebeuren mag, dat zulk een vroeg wegstervend kiudeke metterdaad als een van God uitverkorene ter eeuwige zaligheid ingaat, dan had het bewustzijn van dit kindeke hiermede niets uitstaande, gelijk al wat in de ziel van dit kindeke plaats greep, geheel geheimzinnig toeging, en wel zoo dat de kleine, zoo hij straks tot hooger leeftijd en tot klaar bewustzijn opgroeit, er zich later toch niet 't allergeringste van herinnert. De geestelijke inwerking was intusschen niet denkbeeldig. Ze heeft plaats gehad. Ze was volkomen reëel. En geheel de eeuwige toekomst van het nu nog jonge wicht hangt er aan. Hierin ligt alzoo het feit voor ons, dat zulk een mysterie in 't verborgen zielsleven kan plaats grijpen, en dat 't toch geheel buiten ons bewustzijn omgaat.

Dit nu was ook het geestelijke wonder . van den Pinksterdag. Er gebeurde iets, iets groots, iets machtigs, iets dat^de eeuwen door het geestelijk leven der menschheid beheerschen zou, maar de personen, in wie 't op den Pinksterdag uitkwam, en bij wie de uitwerking ervan werd waargenomen, ondergingen het geheel passief. Dit wil zeggen, dat ze er zelven niet toe medewerkten. Het duidt aan, dat een macht buiten hen meester over hun personenwerd. En het gaf er bewijs van dat een andere Geest hun geest had aangegrepen en overweldigd. Het talenwonder was hiervoor het meest afdoend bewijs. Van het dier is de mensch juis't daarin onderscheiden, dat er in den mensch een zelfbewustzijn kan opwaken; dat dit zelfbewustzijn in den mensch met de verborgen wereld van het Goddelijk leven in verband kan treden, en dat dan ten slotte ons menschelijk bewustzijn door die hoogere aandoening zoo kan overweldigd en beheerscht worden, dat onze taal, onze spraak niet meer ons dient, maar de dienstbare tolk wordt van dien Geest die in ons dringt, en onsoverheerscht.. En zoo nu juist was het op den Pinksterdag. De geest des menschen werd lijdelijk en trad terug, en in hem trad de andere Geest naar voren, die zich meester maakte van, zijn persoonlijk bewustzijn, indrong in zijn taaiinstrument, en de sprake van dezen aangegrepen persoon geheel ondergeschikt maakte aan den dienst van den Heiligen Geest. Niet zij spraken meer, maar er was een Geest van Boven, die in en door hen sprak. Zoo alleen verklaarde het zich dan ook, dat deze taal die van hen - uitging, niet bleef bij hun eigen taai, bij een taal die *ze als Joden of Elamieten spraken, maar dat geheel het breede taalgebied zich voor hen ontsloot om hen te dienen. Wat in de uitstorting van den Heiligen Geest plaats greep, was niet een gebeurtenis die tot Israel beperkt bleef, het was veeleer een wereldgebeurtenis; niet iets dat een enkel volk ten goede kwam, maar, in den volsten zin des woords, een aangrijping van het bewustzijn van heel ons menschelijk geslacht. Alle beperktheid viel nu weg. Het hing nu niet meer aan de Joodsche nationaliteit. Het keerde tot de Schepping terug, toen geheel de menschheid als één voor God in het Paradijs stond. En, het vertoonde het beeld van wrat het eens op de nieuwe aardeen onder den niéuwen hemel zal wezen, als weer heel de herboren menschheid in onverstoorbare gelukzaligheid voor Gods aangezicht zal staan

Juist de gebondenheid is hier "alzoo het kenmerk van het waarachtige. Het gebonden zijn was van meet af het kenmerk en heilig karakter van ons menschelijk leven. De béheersching van den band, dien God om ons menschelijk beltaan en ons menschelijk samenleven had geslagen; • was juist het onmisbare kenmerk van onze heerlijke positie en van ons alomvattend geluk. In de' Schepping was er geen vrijzijn van God. Alia» vrij zijn van God is juist 't wezen der zonde. Het is juist die vrijmaking van God, waarop Satan bij Adam aandrong, waarheen Adam te ongelukkiger ure zich bewoog, en die zijn val tengevolge had. Het heerlijke van den Pinksterdag lag dan ook juist daarin, dat de valsche vrijheid die als buit der zonde.»uit het Paradijs de wereld mee werd ingedragen, hier weer werd afgelegd, hier van de ziel der verkorenen weer werd afgelicht, en dat alzoó de band, die naar eisch van 't Goddelijk recht en van ons ongeschonden bestaan, ons sterk aan onzen God moest binden, alsnu weer om onze ziel werd .geslagen, en ons weer onafscheidelijk met onzen God tot een heerlijke eenheid samenbond. Hoe nu, ook als die band door God wordt\ aangetrokken, die band van den Heiligen Geest ons zoo aan God Driéëenig kan verbinden, 'dat niets ons meer scheidt, en dat we toclKzelfstandige wezens in Gods heiligen dienst blijven, is 't voor ons ondoorgrondelijk mysterie. Er moet een band a; ijn, en er is een heilige band die elk kind van God in volstrekten zin aan zijn God verbindt, en toch blijft in den geloovige een persoonlijke zelfstandigheid, die te weeg brengt, dat hij zijn God toejuicht, tot zijn God bidden, en zijn God verheerlijken kan. En juist in die twee, in den band waarmee God ons bindt, en in de vrijheid des Geestes die Hij ons laat opdat we hem verheerlijken zouden, ligt 't mysterie dat 't Pinksteren voor ons heiligt, en zulks in hem, die beide, , én den band én die geestelijke vrijheid, in zijn eigen zielsleven kent.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1918

De Heraut | 4 Pagina's

„Gebonden zijnde door den Geest.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1918

De Heraut | 4 Pagina's