Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

H. S. S. KuYPEE. HoNGAEijE IN OORLOGSTIJD. In en om de Nederlandsche Ambulance te Boedapest. (Benevens een uitstapje naar Weeneft. E. J. Bosch Jbzn.) — Baarn 1918.

III.

Nu nog het iweede gerecht en het nagerecht.

Het tweede gerecht" is, als de ihoofdschotel", bereid uit producten van het Hongaarsche land, maar van lichter soort. Het is kleiner van omvang, doch even smakelijk van inhoud en niet roinder smaakvol van vorm.

Voor AMBULANCE-LEVEN IN BOEDAPEST, het filce de resistance., gebruiktte de schrijfster haar ervaringen, die zij, als HOOFD DER HUIS­ HOUDING va.n het Ziekenhuis, voor VACANTIEI IN DE HOHE TATRA haar ervaringen, die zij in het Hongaarsche hoog-gebergte, alsTouRiSTE had opgedaan. Het eene stuk telt 202, he andere maar 61 bladzijden. In beide stukken is echter aan den schryftrant gelijke zorg besteed en beide laten zich even aangenaam lezen.

In VACANTIE IN DE HOHE TATRA begint MEJ. KUYPEE met te vertellen hoe zij en haar zuster uit BOEDAPEST op een koelen vroegmorgen van den laatsten Junidag aankwamen te CsoRBA, »simpel dorpje aan den voet van het gebergte" en zij voegt daar dan enkele bijzonderheden van geographischen aard aan toe. Maar dan komt uit wat zij verder vertelt weer al het innerlijke, heel de «inwendige mensch" van de schrijfster onverholen naar buiten.

Eerst in dat geval met de kamers in het GRAND-HOTEL te CSORBA. Voorzienige vrouw als zij is, had zij ze van BOEDAPEST uit besteld en aan die bestelling, zoo was haar stellig verzekerd, zou voldaan worden. Maar ja-wel! gelijk vroeger, zou zij ook nu weer ervaren, dat de/5a«(; /«tóV«V niet behoort tot de deugden der Hongaarsche volksziel. Bij aankomst toch bleek, dat de "door en voor de twee dames bestelde apartementen reeds dooranderelogeergastetibetrokken waren. Nu was dit geval of liever ongeval nog al blij-eindigend, want na een half uur wachten en doordat zij een aanbevelingsbrief van niemand minder dan Minister TISZA konden toonen, kregen zij, zij het dan ook in de dépendance, een paar mooie vertrekken.

Maar het voor mij merkwaardige in heel dit gebeuren, is weer de beheerschte evenwichtigheid, die Mej. KUYPER er in betoonde. Haar, door humoristischen kijk op de kleine tegenheden des levens geholpen zelfbeheersching, waardoor zij geen oogenblik haar gemoedsrust verloor, geen oogenblik van stuur raakte. Mij te merkwaardiger, omdat ik in zulk 'n geval dames en ook heeren meermalen in een tot heftig, zich in schreeuw-woorden, ^-Voet-gestamp, handen-gezwaai en oogen-geflikker luchtgevend affect van opsteigerend onlust gevoel, heb gezien.

Dan, de «innerlijke mensch", ook van «hoogstaande vrouwen" om die malle uitdrukking nu maar eens te gebruiken, heeft, bij ons aller betrekkelijke ongeschiktheid tot volkomenheid, soms zijn zwakke momenten. En onze schrijfster maakt daarop geen uitzondering. Dit blijkt uit het andere geval waarvan zij vertelt.

Zij, de evenwichtige, heeft, naar zij in haar dagboek schrijft, al spoedig nadat zij de kamers in de dépendance had, een oogenblik beleefd van wat ik zou willen noemen hartstochtelijke vervoering, 't Was toen zij, mediteerend over »Rust en Eenzaamheid», zich herinnerde de Roomsche retraite. De zede onzer roomsche medechristenen, zoowel leeken als geestelijken, om zich in 'n »retraite-huis» zoo nu en dan, voor korter of langer tijd terugtetrekken uit, aftezonderen van de wereld. Mej. KUYPER noemt dat een «gulden instelling». «Waarom», zoo verzucht zij, «hebben wij haar niet behouden? » »Zou het nog niet kunnen wederkeeren? » Zoo gaat het dan eenige bladzijden voort en met al het scherp zien van uit den band der bezinning gesprongen willen staroogt zij naar Gereformeerde retraites.

Ook ik voel er en zelfs zeer veel voor om me, tot »ruste in eenzaamheid» uit druk en drukkend werk-leven soms 'n tijdje terugtetrekken. Maar dan op 'n plek waar ik met God en de niituur zoo heelemaal alleen ben en van mijn denkende en vooral willende medeschepselen zoo min-mogehjk merk.

Aan zoo'n retraite-huis, zoo'n, «huis vol menschen», heb ik allerminst behoefte; tot het »ruste in eenzaamheid» zoeken in zoo'n inrichting, zelfs met allemaal Gereformeerde menschen, heb ik tot op heden, en mijn vacantie is weer in 't zicht, niet de minste aandrift gevoeld. Ook niet, nu Mej. KUYPEK'S boek er mij van op het denkbeeld brengt. Aan dit denkbeeld toch .verbindt zich voor mij èn het «zooveel hoofden zooveel zinnen» èn erger nog, de gedachte aan een «Gesamtwille» waaraan m^'n willend-Ik zich dan v/eer ook daar zou hebben te onderwerpen. Daarbij komt, dat je, zelfs in zoo'n Gereformeerd retraite-huis, gevaar loopt van min-verkwikkelijke belevingen zooals PETRUS ze te ANTiocmË had.

Ik weet wel, dat onder mijn niet-Roomsche, jongere en serieuze tijdgenooten, bevliegingen voor retraite-\\.\i\it.ix aan de orde van den dag zijn, en op zichzelf is het dan ook niet zoo bijzonder, dat Mej. KUYPER er, een kreeg. Maar het bijzondere, het merkwaardige zit 'm hier in het bijkomstige, in de omstandigheid, dat die opwelling, zelfs bij hdar, doorwerkte tot hartstochtelijke vervoering.

Bij haar de evenwichtige”.

Toch is ook dit zielkundig te verklaren, want aan den passus over d» «Gereformeerde retraites" laat zij dezen voorafgaan: «Eerst nu . valt, in volle zwaarte, de moeheid op ons, de moeheid naar geest en lichaam beide, na een half jaar arbeidens, dat zooveel van dat tweetal gevergd hebt.« (p. 255).

Is te begrijpen, en pok te begrijpen, dat in zoo'n toestand een evenwichtige ziel haar evenwicht kwijt raakt.

Maar laat mij er nu bij vertellen, dat dit bij Mej. KUYPER toch maar heel kort geduurd heeft. Na op dien dag van aankomst eens lang en goed te hebben geslapen, teekent zij reeds den .volgenden dag op : «Heden hebbén wij uitgepakt en onze kamers wat «gezellig" gemaakt”.

Zij heeft haar zielig evenwicht weer hervonden.

En dan zoeken en vinden de beide dames, te midden van het gebergte, gedurende haar verdiende vacantie wel eens «ruste in eenzaamheid", maar dit haar isolement duurt toch maar kort.

Ook onze schrijfster deelt dan in het tafelgenot dat het GRAND-HOTEL biedt. Straks worden wandelingen en bergtochten, in gezelschap van andere logeergasten, ondernomen en MEJ. KUY-PER'S, voor natuurschoon zoo ontvankelijk gemoed wordt daarbij, vooral door de aanschouwing der bergen, ontroerd. Een schoonheidsontroering, verbonden met die welke de aanschouwing der in Zijn schepping doorschijnende heerlijkheid Gods wekte, en waarin zij haar lezers, door middel van, lang niet onverdienstelijke woordkunst, doet deelen. Ook ontvangen en brengen zij bezoeken aan vrienden uit Boedapest, die in de HOHE TATRA hun zomer-séjour hebben. Bezoeken van de familie G., verwanten van DR. SAGI en door welk gezin zij dan weer in kennis komen met andere HON­ GAREN. Met een Mevrouw VADJA, 'n Calviniste die »met bijzonder veel genoegen, in Duitsche vertaling, de STONE-LECTURES van PROF. BAVINCK en PROF. KUYPER had gelezen en er hard over denkt ze in 't Hongaarsch te vertalen.” (p. 318)

Van nieuwe bevliegingen op het stuk van retraite-huizen geen spoor meer!

Wel vindt de lezer van VACANTIE IN DE HOHE TATRA, als in heel het boek, van die zoo weldadig aandoende trekjes, die teekenend zijn voor wat ik zou willen noemen het ookj met haar verstand liefhebben van haar vader.

Zoo, wanneer het kamermeisje van het GRAND-HOTEL op het zien van DR. KUYPBR'S photo, t zich den hoogen gast, v/aarvoor zij den diepsten eerbied koestert, uit haar vroeger HOTEL-HONGARIA te BOEDAPEST herinnerend, verwonderd en be wonderend haar «Hollandi Minister"! uitjubelt en MEJ. KUYPER dan met rechtmatigen trots zegt:

Und das ist mein Vater!” (p. 258).

En ZOO ook, haar blijheid, wanneer een Hongaar, haar zijn boek met «handteekeningen van groote mannen en vrouwen over de geheele wereld" toont en hij haar daarin laat lezen:

Het vaderlandt gethrouwe Blijf ick tot in den doet

Boedapest, April 1916.

DR. A. KUYPER.

Maar onder dit alles verliest de schrijfster het doel van haar boek niet uit het oog. Zij bedoelt er mee ons, haar landgenooten, HON­ GARIJE nader te brengen; , »het land en het volk". Het volk dat zij óók met echt-vrouwelijk medegevoel lief heeft. «De Hongaren», zoo schrijft ze, naar ik reeds vroeger meedeelde, «zijn niet verwend. Eer voelen zij zich miskend en achteruitgezet, door het machtige Oostenrijk vooral.

Niet zonder daarvan een staaltje te vertellen, dat meer spreekt dan lang betoog, eindigt VACAN­ TIE IN DE HOHE TATRA. Als de dames op den 23en Juli uit het Hongaarsche hooggebergte met den electrischen trein naar WEENEN vertrekken, zit in den SPEISEWAGEN ook een Oostenrijksch officier. «Hij is woedend, dat de spijskaart in 't Hongaarsch gedrukt is, nög woedender, dat de Hongaarsche kellner bijna geen Duitsch verstaat.» En als hij hem behandelt op een wijze, die ik kortweg vlegelachtig zou noemen, dan, zoo schrijft MEJ. KUYPER van dien kellner, «ik voel den wrok in zijn hart, hij voelt zich als alleen Hongaarsch-sprekende Hongaar niet de mindere van den alleen Duitsch-sprekenden Oostenrijker.

Van het naar omvang kleine «nagerecht, * niet uit 'n Boedapester Conditsrei van'GERBEAUD, maar uit een WEENER keuken, is gemaakt, wat er, onder min gunstige omstandigheden, van te maken was. Men mist er enkele onmisbare ingrediënten in, maar overziet dat goedmoedig bij de wetenschap, dat zij nu eenmaal niet te krijgen waren, en dat te eer omdat het wel wat haastig, maar toch niet zonder smaak is toebereid, en ook verre van onsmakeHjk is.

Op p. 10 van haar boek spreekt de Schrijfster van «mes rencontres et mes impressions* en ook voor de. samenstelling van EEN WEEK TE WEENEN heeft ze gebruik gemaakt van wat zij in de laatste Juli-week van '17 in Oostenrijks hoofdstad aan ontmoetingen en indrukken had beleefd. Afgezien jiog van den «Oorlogstijd* was dit echter niét het moment om WEENEN op z'n mooist te zien. De beau monde is er dan naar den buiten, het «feche« straat-leven mist daardoor zijn schittering van elegantie en het anders op hooge spanning staande kunstleven heeft de verslapping zijner verpoozing.

Toch is het MEJ. KUYPER gelukt bij haar sterke aandrift naar schoonheidsgenieting en diepe ontvankelijkheid voor indrukken, onder deze min gunstige omstandigheden in WEENEN nog veel mooi's te beleven en weet zij daar aangenaam van te vertellen.

Van uit het EVANGELISCHES HOSPIZ, waar zij met haar zuster intrek heeft genomen, is haar eerste gang naast de ST. STEPHANUS-KIRCHE. In haar dagboek geeft zij er een, met architekttonische opmerkingen dootmengde beschrijving van, maar laat haar lezers ook invoelen haar compassie met de snikkende en weenende vrouwen, die in deze kathedraal tot God bidden voor de mannen in den oorlog. Volgt een verslag van , Musea-bezoek met van niet geringe kennis van schilderijen en van esthetisch-voelen getuigende opmerkingen. Minder goed is zij te spreken over de omstreken van WEENEN. Het PRATER viel tegen, de KAHLENBERG kon, onder den verschen indruk van DE HOHE TATRA, maar matig, alleen SCHÖNBRUNN sterk bekooren en tusschen haar daarvan vertellen vlecht zij allerlei hittorische wetenswaardigheid.

Dat de dames, na in 'n Ambulance te hebben gewerkt, voor «WEENENS'S beroemd Invaliden-hospitaal met daarbij behoorende Invaliden-scholen" interesse hadden, is te begrijpen. Van wat zij daar gezien hebben geeft de schrijfster ia zeven bladzijden een zeer lezenswaardig overzicht;

1 Augustus '17 zijn ze weer in Duitschland.

In DRESDEN ontmoeten zij «den grooten Nederlander", die blijkbaar reeds «verjonging" gevonden had" en zijn dochters meeneemt naar WBISZER HIRSCH. Straks in BERLIJN, ergeren zij zich aan de smakelooze wijze waarop de PHUISSEN hun HINDENBURG, door spijkers-teslaan in zijn houten standbeeld, liefde en eerbied betuigen.

Op den 3en Augustus komen ze, over BENT-HEIM, weer behouden in het Vaderland.

Voor mij ligt de groote bekoring van HON­ GARIJE IN OORLOGSTIJD, zooals ik in het begin reeds zei, hierin, dat uit de beschrijving der veelsoortige ontmoetingen die de schrijfster had en de wisselende indrukken, die zij ontving, het daarop reageeren van haar eigen harmönischinnerlijk zoo onbedekt naar voren komt. Bij dit onbewust en daarom nooit hinderUjk kijkgeven op eigen innerüjk, heeft ze, althans bij mij, en naar ik meen bij allen, die voor medegevoel met achteruitgestelden en miskenden ontvankelijk zijn, haar opzet, HONGARIJE te doen lief krijgen, bereikt. En ook heeft MEJ. KUYPER weer door dit haar boek getoond, dat de «Reisbeschrijving" het literatuur-genre is waarin zij zich bij haar artistiek talent en neiging tot doceeren met de meeste gracie beweegt.

G.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1918

De Heraut | 4 Pagina's