Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„En de boeken werden geopend”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En de boeken werden geopend”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En ik zag de dooden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is ; en de dooden werden geoordeeld uit hetgene in de boeken geschreven was, naar hunne werken. Openb. XX: 12.

Aangrijpend is de beteekenis van het Boek, dat in het gewagen van de boeken die geopend worden hier uitkomt. Uit het Scheppingsverhaal kwam ons wel de voorstelling toe, dat er in den mensch iets leeft en werkt, dat aan een beeld, een afbeelding van het doen Gods doet denken, maar hier eerst wordt ons hiervan de klare uitdrukking gegeven. Hier toch komt 't er op neder, dat aan den mensch door het schrift het wonder vermogen is toebedeeld, om de heugenis van het verleden voor zich te doen opleven.

Ook zonder van dit boek te gewagen, komt 't wel op alle manier uit; dat we met onzen God zekere heugenis gemeeij^ hebben, doch wat in onzen God de volmaakte, de volstrekte, de in niets tekort schietende heugenis van het verleden is, draagt bij ons, menschen, steeds een gebrekkig karakter, en zelfs valt niet te ontkennen, dat hetgeen wij in 't kort iheugenis" noemen, met de jaren nog sterk mindert en afneemt. Maar het feit blijft dan toch, dat aan ons menschen, in het beeld Gods, dat wij bij de Schepping ontvingen, ook deze hooge eigenschap verleend is, dat het verleden voor ons na leeft en met ons meeleeft, en dat nog telkens weer, wat in het verleden in ons omging en met ons voorviel, in. onze gedachten voortleeft en er weer uit opleeft.

Iets hiervan neemt ge ogk bij sommige dieren waar. Vooral de dieren met wie 's menschen omgang veelvuldig is, behouden heugenis van wat ze in ons doen ontwaren. Denk slechts aan het paard, aan den hond, aan enkele vogelen, en immers ge bespeurt het telkens, hoe ze hun meester kennen en herkennen. Soms zelfs is de werking van die. heugenis zoo sterk, dat ze 't geen bij den mensch wordt waargenomen, overtreffen. Zie 't maar bij de politie, hoe men daar den hond zelfs bezigt, om een vergrijp of misdaad op 't spoor te komen, die anders aan alle ontdekking ontsnappen.

Doch al moet toegegeven, dat deze actie in de heugenis ook bij enkele dieren in zeer verfijnden vorm zich aandient, toch staat anderszijds uit heel de historie vast, hoe het duurzaam en blijvend met zich omdragen* van de heugenis der dingen die we beleefden, bij den mensch een bijna Goddelijke volkomenheid bereikt heeft.

Vooral van wat sterk de conscientie aangreep, mag dit gezegd worden. Tal van voorvallen en gebeurtenissen vergeet men weer, doch begane ergerlijke zonden, die van achteren de mensch telkens weer wakker maken, blijven in onze heugenis als ingeroest, en komen na vijftig en meer jaren nog even klaar en helder in ons besef op, als den dag nadat ze gebeurden.

Met deze wondergave der heugenis hangt nu rechtstreeks saam, wat hier ons in 't Boek wordt aangezegd.

Hoe sterk ook onze heugenis werken kunne, toch is er geen de minste twijfel aan, of we lijden, zeer sterk zelfs, aan vergetelheid. Lessen, die een kind gisteren van buiten opzei voor zijn leermeester, en prompt kende, is het over een jaar meest glad vergeten. En zooals 't op school gaat, gaat. 't ook in 't leven toe. Waarom we het ééne zoo klaar ons herinneren, en het andere zoo spoedig totaal vergeten, IS een mysterie, en daarvan kunnen we ons geen rekenschap geven, maar het feit ligt er eenmaal toe, dat we den naam van een jaartal als in ons geheugen ingeprent heel ons leven met ons omdragen, en dat er daarentegen andere namen en jaartallen zijn, die we na verloop van een week of van nog minder reeds-'glad vergaten. Natuurlijk heeft dit alles zijn oorzaak en beweegreden, maar ons is 't niet gegeven, hiervan steeds de oorzaak te doorzien. Vandaar dat wij alleen te rekenen hebben met het feit, dat we de gave van de heugenis van onzen God ontvingen, doch dat ze niet dan zeer onvolkomen werkt.

Dit nu is het, waarop gewezen - wordt aoor de vermelding van het Boek, dat, als het.oordeel ingaat, staat geopend te worden.

ok in ons gewoon menschelijk leven aoet vaak, bij geldzaken, het boek zijn onmisbare diensten. Slechts zeer ten deele enouden we de preciese heugenis van onze uitgaven, die van den morgen tot den avond doorgaan. De zeer arme is hierin uiterst nauwkeurig en weet tot op een enkele cent na uit 't hoofd u al zijn inkomsten en uitgaven voor te rekenen, maar in een druk gezin-van zekere gegoedheid, treedt aanstonds vergetelheid iii, en komt ge op een kantoor dat groote zaken doet, dan zou alle orde in wanorde verkeeren, indien niet stipt en precies in boek bij boek alle inkomsten en uitgaven geboekt stonden.

Waar bij onzen God alle heugenis volkomen is, nooit aan vermindering lijdt, noch feilen kent, is bij ons menscheh steeds met tweeërlei te rekenen, ten eerste met wat ons geheugen wist te bewaren, en ten andere met wat geboekt moest, om niet ten eenenmale zoek te raken.

Is hier alzoo sprake van een Boek, dat als het oordeel nadert zal geopend worden, dan dient dit Boek in 't minst niet om de Goddelijke heugenis te hulp te komen, maar eeniglijk en uitsluitend, om de dooden die opstaan om de eindbeslissing tegen te gaan, met volkomen klaarheid hun verleden te doen inzien.

Nu staan we hier 'voor wat ons een raadsel schijnt. Nemen we alle volken en natiën saam, gelijk ze eens in den loop der eeuwen in millioenen en nogmaals millioehen individuen, in alle streken der wereld geboren werden, leefden en wegstierven, dan is uit deze millioenen wel het doen "én laten van enkele menschelijke ' persoonlijkheden geboekt, wier heugenis naleeft, maar van verreweg de overgroote meerderheid weet de historie ons niets te zeggen, vooral niet zoo ge de kinderkens er onder mederekent.

En toch spreekt al wat ons in 't komende oordeel gemeld wordt klaarlijk uit, dat ieders levenstoedracht en heel onze gedragingswijze en optreden duurzaam in de heugenis Gods voortleeft, en in den oordeelsdag eens weer in 't licht zal treden, om over onzen eigen toestand te beslissen. Hierbij toch verliezen we ons in zulke massale cijfers, en in zulke gansch gewone, bijna nietige en niets beduidende levens, dat 't ons niet gegeven kan worden, ze duurzaam als in te prenten in onze heugenis, zelfs niet voor wat ons zelven en onze kinderen betreft.

Vandaar nu het Boek.

Het Boek op 't kantoor hield aanteekening tot van de kleinste inkomsten en uitgaven, en geheel de rekening zou falen, indien ook maar twee, drie uitgaven veronachtzaamd waren. Het kasboek en het Grootboek kan hier aanvullen, wat in onze heugenis te loorging. Bij geschil wijst dan het boek 't uit, en in dat boek is de volledigheid en de nauwkeurigheid volkomen.

En zoo nu ook is het onderscheid tusschen onze heugenis en "de heugenisse Gods. Ook wat ons eigen leven betreft, is ten minste negen tiende van al wat ons overkwam en wat we deden, uit onze heugenis glad weggegleden. Er bleef een stuk leven in onze heugenis vastgeklemd zitten, maar van 't volkomen naleven in onze heugenis van wat doorleefd werd, is bij geen onzer sprake.

Vandaar nu het Boek, om hier geheel denzelfden dienst te vervullen, dien het boek op 't kantoor bewijst. Wat ons ontging, staat in dat Boek als door Gods vinger precieselijk opgeteekend. En nu komt eens de dag en de ure, waarin over alle kind des menschen het jongste oordeel zal gaan, en dat oordeel moet volledig, dat oordeel moet stipt overeenkomstig het gebeurde in 't feitelijke leven zijn. Alzoo niet God heeft dat Boek van noodc. Voor Hem staat 't alles van zelf klaar en helder als een levend beeld. Maar bij ons werkt de vergetelheid, wij waren van ons eigen leven vervreemd. En die vervreemding is 't nu, die in den dag des oordeels te niet wordt ^daan, om plaats te maken voor klare, heldere, duidelijke en volledige heugenis.

Natuurlijk verschillen de boeken, die hier in aanmerking komen. Een ander is het Boek van wie ten eeuwigen leven ingaat, en een ander het Boek dat het onherroepelijk oofdeel der verlorenen bevat. Daarom staat er ook niet het Boek, maar de Boeken werden geopend.

Dat zal dan het ontzettend oogenblik zijn, waarop het vergeten zondig leven weer in klare trekken naar voren zal treden, en de heugenis in onbegrijpelijke volkomenheid, voor 't minst één oogenblik, de geprangde ziel weer verschrikken, of ook wie door Gods genade ten leven uitging, in zalige herinnering weer op zal doen leven.

Hierbij nu vergeleken valt al wat; , een dier zich heugen kan, geheel vj& g. Het is alleen met den mensch dat hier gerekend wordt, met den mensch die naar het Beeld Gods is geschapen, en die in dit Beeld van zijn God ook de wondere eigenschap ontving, om de heugenis van hef verleden te laten haleven.

Vandaar de zegen-die er op rust, zoo - we reeds vóór ons sterven er ons aan wennen, om die heugenis van ons verleden in te denken, met dank zonder einde aan onzen God voor wat Hij ons ten beste geweest is, en met aanklacht tegen ons zelf voor zooveel we tegen onzen God ingingen

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juli 1918

De Heraut | 2 Pagina's

„En de boeken werden geopend”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juli 1918

De Heraut | 2 Pagina's