Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCXCVI.

ACHTSTE REEKS.

XLI.

Want indien gij afgehouwen zijt uit den olijfboom die van nature wild was, en tegen^nature in den goeden olijfboom ingeënt, hoeveel temeer zullen deze, die natuurlijke takken zijn, in hunnen eigen olijfboom ingeënt worden. Romeinen XI : 24.

Zoo werd dan de band, die Israel aan Abraham bond, eerst hecht aangetrokken, toen er niet meer sprake viel van op zich zelfstaande individuen, of van enkele familiegroepen, maar toen uit de Abrahamiden in Egypte een vol'k was geworden. Eerst dit feit, dat Israel als eigen volk onder de volken kon optreden, deed het in de wereldhistorie een eigen, zelfstandige plaats innemen. Vandaar dat Egypte altoos het moederland blijft, waarin het volk van Israel zijn opkomst vond. Dit verblijf in Egypte is niet een tijdelijke verhuizing van Israel uit Kanaan naar zuiderstreek geweest, maar het erlangen van een eigen positie in het destijds meest Ontwikkelde land, om in dit afgelegen land zich uit het familiewezen tot het volkswezen te ontwikkelen, en eerst later als z/ö/i uit Egypte ^ uit te trekken, en zijn volkspositie in Palestina te veroveren. Nu mak^ men zich van deze volksidee geen averechtsche voorstelling. Nog altoos zijn er, ten deele ook in Europa, geheele streken die bewoond worden door afstammelingen van éen volksgroep, die haar eigenaardigheid en zelfstandigheid wist te handhavert. Men kaj» dit zeggen van een geheele streek in Rusland, van groote uitgestrektheden, waar nog altoos het Duitsch wordt gesproken, en ten deele zelfs van Ierland en Zweden. Slechts zij men er steeds op bedacht, dat al deze origineele volken in het minst niet geheel zuiver en onvermengd blijven. Beide in Rusland en in Duitschland wonen tal van families, die van onze erve herkomstig zijn, maar die toch op zoo in het oog loopende wijze den aard van het Russische en Duitsche leven overnamen, dat ze met de oorspronkelijke bewoners als saamgroeiden. Het verschil is maar, dat in het ééne geval het oorspronkelijke type overheerschen bleef, terwijl in het andere geval de vreemde, van buiten ingekomen elementen ten deele zelfs overheerschend werden. Frankrijk en Engelatid vertoonen hier het type van. In Frankrijk is nog altoos het echt-Fransche type herkomstig van de oude Galliërs, maar toch zijn de afstammelingen van deze Galliërs al meer in minderheid gekomen, en wordt het grooter deel der bevolking gevormd door afstammelingen van volksgroepen die van elders in Frankrijk binnendrongen.

Nog sterker ziet men dit in Engeland, vooral in tegenstelling met Ierland. De oorspronkelijke bevolking' van Groot-Brittanje vertoonde een geheel ander karakter dan wat thans voor Engelsch of Britsch doorgaat. De Ieren zijn van Celtische herkomst, en zoo men Ulster, waar Cromwell binnentoog, uitzondert, bleef het nog steeds zijn oud, oorspronkelijk Celtisch karakter handhaven, ook al nam het de Engelsche taal over. Schotland had een Germaansche bevolking en slaagde er in, om het karakter van Germaanschen oorsprong grootendeels te bewaren. Ook in Wales hield de oude gesteldheid veelal stand. In het engere Engeland daarentegen drongen onder Willem den Veroveraar de Normandiërs uit Frankrijk binnen. Deze brachten er Fransche elementen in taal en in levensgewoonte. En zoo ontwikkelde zich allengs een toestand, waarin een gemengd type opkwam, dat nu nog het eigenaardig karakter van het Engelsche volk uitmaakt. Het werd gemengd en bleef gemengd, en van terugkeer tot het oorspronkelijk zuiver type is geen sprake meer. Eer moet gezegd, dat het ingedrongen Normandische element steeds meer 't overwicht erlangde. Nu moet ook bij Israel toen het uit Egypte toog erkend, dat het voor geen gering deel vreemde elementen in zich opgenomen had, maar toch, dit had niet dan met mate plaats gehad. Verreweg het overgroote deel yan het volk was zich zelf gebleven, had zijn Abrahamitisch type bewaard, en kon als volk van eigen aard en van eigen stam en met eigen taal de Roode Zee doortrekken, om aan de overzijde daarvan in de woestijn zijn eigen' volksleven te beginnen. Ook al moet toch toegegeven, dat het reeds onder den scepter der Pharaö's in het land van Gosen tot eigen volksformatie was aangerijpt, toch mag niet vergeten, dat het een eigen regeering miste, wijl het onder de Pharaö's stond, en alzoo slechts ten deele een zelfstandig volksbestaan kon doen rijpen. Toch heeft het afgelegen Gosenland en het breed verschil van taal en herkomst er toe medegewerkt, om het eigen volkstype reeds voor lang in Israel te doen opkomen. En zoo mag gezegd, dat Israel, toen het ten slotte uittoog, zich reeds in werkelijken zin als een eigen volk kon aandienen, en de wereld intoog om als volk van zelfstandig karakter, van eigen type, met eigen taal, eigen religie en eigen toekomst naar het beloofde Kanaan uit te trekken. Zij 't dan ook al, dat het tijdelijk verkeer in de woestijn duidelijk deed uitkomen, hoe weinig vast het volkstype nog gevormd was, zoodat 'f telkens gevaar liep zijn eigenaardig karakter weer te verloochenen, ontkend kon toch van meet af niet, dat het als een eig-en volk zich aandiende en zijn volkstype telkens duidelijker deed uitkomen.

Valt er uit dien hoofde niet aan te twijfelen, of Israel trad als een volk, en wel als een volk"> an eigen type, de wereld in, toch kon het niet anders of bij het eerste doorbreken van de Christelijke religie in Palestina, geraakte de nieuw opkomende gemeente van Christus met het Israëlitisch volkstype in conflict. Israel was vooral in de dagen van Jezus' optreden een ter dege georganiseerd volk. Het leed onder de Romeinen en had dientengevolge geen officieel contact met de overige volken van Azië of Europa of Afrika, maar toch bezat het in het Sanhedrin een eenig nationaal . verband, en in de Herodessen vorsten van een eigen karakter. Het kon dan-ook niet anders, of in het optreden der Christelijke kerk onder de apostelen diende zich een geestelijke formatie aan, die principieel van de Jood sche saamleving onderscheiden was, ook al zocht zij den oorspronkelijken samenhang met Israels nationale leven te bewaren. Zelfs mag gevraagd, of het gevaar niet dreigde, dat het Joodsche element in de pas opkomende Christelijke gemeenten al spoedig overheerschend zou worden, en hierdoor aan de rijkere uitbotting van het Christelijk element in den weg zou staan. Dit gevaar kwam dan ook ziender oogt-n reeJs in de eerste gemeenten op. Men kon zich niet geheel vrij-en losmaken van de voorvaderlijke gewoonten. Vooral de Besnijdenis bleef als Verbondsteeken het groote struikelblok, en men behoeft den brief van Paulus aan de Kerken in Galatië slechts met aandacht te lezen, om aanstonds te gevoelen, welk gevaar hier dreigde. Gevolg was dan ook, dat de reiner en rijker Christelijke geesten zich steeds meer van de Joodsche gewoonten losmaakten, en zelfstandig begonnen op te treden. Toch blijft 't ook zoo de vraag, of het Christelijk element spoedig genoeg in staat zou gebleken zijn, om zich van het Joodsche dwangbuis los te maken, indien niet reeds met Cornelius, den hoofdman, straks in Antiochië, en kort daarop ook in Europa de geheel andere vraag zich voor had gedaan, welke de juiste verhouding zou zijn tusschen de nieuw optredende Christelijke organisatie-en de bekeerlingen uit de Heidenen.

Zoo spoedig zelfs verkreeg dit uit de Heidenen toetredende element de overhand, dat met name door Paulus' optreden het Joodsche vraagstuk al spoedig zijn eerst zoo pijnlijke betêekehis verloor, en de vrijgemaakte Christenheid als een groep met zelfstandig type in de Romeinsche wereld optrad. Dit nu had allengs ook toen het gevolg, dat we thans in eigen kring vaak waarnemen, hierin bestaande, dat er bekeerlingen uit het oude Israel overkwamen, maar zonder er aan te denken, om een eigen Joodsch-Christelijke organisatie in te richten. Toen ook ten onzent Da Costa en Capadose, om slechts deze beiden te noemen, met Israel braken, zich doopen lieten, en als belijders van den Christus optraden, is er door hen niet aan gedacht, om een eigen Joodsch-Christelijke formatie in het leven te roepen, doch braken ze veeleer op eenmaal met het oude Israel, om als bezielde Christenen in Christus Kerk plaats te nemen. En hiertoe gingen ze dan ook over, niettegenstaande het ook voor hen vaststond, dat er te zijner tijd een opleving van het oude volk van Israel zou plaats grijpen, dat evenals andere volken tot kerstening zou overgaan, en naast en met de andere oude Christenvolken als Israëlitische Christennatie zou optreden. De apostel, Paulus sprak zich hierover dan ook op de meest besliste wijze uit. Duidelijk schreef hij naar Rome (zie XI : 25): Ik wil niet, broeders, dat deze 'verborgenheid u onbekend zij, dat de verharding voor een deel over Israel gekomen • is, totdat de volheid der Heidene-" zal zijn ingegaan"; waarop dan onmiddel ; jk in vs. 26 volgt: gt; En alzoo zal geheel brael zalig worden, gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jacob", waarop dan dit woord des Heeren volgde: En dit is een verbond van Mij, als Ik hun zonde zal wegnemen. Zoo zijn zij wel vijanden wat aangaat het Evangelie om uwentwil, maar wat aangaat de verkiezing zijn zij beminden om der vaderen wil, want de genadegifte en de roeping Gods zijn onberouwelijk".

Men gevoelt, waar het hier op aankomt. Door niet weinigen is het voorgesteld, als bedoelde de apostel hier, dat te zijner tijd geheel de massa der alsdan nog levende Joden voor den Christus zoude gewonnen worden, en twaalf millioen sterk, zooals ze nu reeds in aantal zijn, een machtigen Joodsch-Christelijken Staat zouden vormen. Hiervan echter betuigt Paulus niets. Toen het volk van Israel uit Egypte toog, kon zeer wel gezegd, dat het volk uit Egypte vrij was gemaakt, en zijn rijke toekomst in KanaSn tegemoet ging, ook al bleek aanstpnds zoo duidelijk als 't slechts kon, dat de groote ommekeer die intrad, in het allerminst niet op een iegelijk van hen, persoon voor persoon, sloeg. Waar, gelijk ook hier, sprake is van het volk als eenheid, ligt het in den aard der zaak, dat er gedoeld wordt op een geestelijke beweging van verre strekking die de Joden in massa tot bekeering zou brengen, doch hieruit volgt in het allerminst niet, dat hierbij te denken zou zijn aan alle mannen ^ vrouwen eri kind^yen van Joodsche herkorijst, alsof ze plotseling en op eenmaal, zonder eenige uitzondering, zich tot den Christus bekeeren zouden. Van zoo iets is bij een machtige volksbeweging nimmer sprake, en aan een dergelijke totale geestesomzetting bij de twaalf of meer millioen Joden mag ook hier niet gedacht worden. Nooit en nimmer breekt er een nationale beweging uit, die alle individuen omvat, welke tot het corps behooren. Men zag dit in onze eigen nationale beweging tegen Spanje, het bleek ook nu opnieuw in Zuid-Afrika. Compleet en universeel is zulk een actie nimmer. Zoo vertoonde ze zich in de historie nooit, en zoo zal het evenmin eens bij het berouw koesterend Israel zich vertoonen. Van een alzijdige persoonlijke tuebrenging is Jiier geen sprake. Waar daarentegen nadruk op moet worden gelegd is, dat hier geen sprake is van een persoonlijke bekeering, gelijk wij dit ten onzent met name bij Da Costa en Capadose opmerkten, doch dat 't een toebrenging en bekcering op zulk een schaal zal wezen, dat Israel als volk opwaakt, en als eenig volk onder de Christenvolken zijn plaats zal inne'men. Er is hier geen sprake van de toebrenging van enkele Joden, gelijk die steeds plaats grijpt en alle eeuwen doorging, noch ook is er «-prake van een plotselinge toebrenging van geheel de massa millioenen van Joodsche herkomst. Wat te komen staat ligt tusschen deze beide uitersten in. Het zal een ommekeer der geesten zijn, die het volk als volk aangrijpt, doch waaraan alleen en eenïglijk deel zullen hebben zij, die hiertoe van Godswege voorbeschikt zijn. Niet dat de apostel • deze onderscheiding opzettelijk wilde doen uitkomen, veeleer maakt vs. 32 bij vluchtige lezing den indruk, alsof het heil^dat komt, zich tot de volle twaalf millioen^ Joden zou uitstrekken. Er sjaat toch in vs. 32: > Want God heeft ze allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun , allen barmhartig zou zijne, doch dit allen strekt niet verder dan 't begrip van volk reikt.

Het beeld dat de apostel ten deze bezigt, is dan ook zoo veelzeggend. Hij spreekt van een boom, en die boom heeft takken. Doen naast dien boom van zuiveren oorsprong staat nog een soortgelijke boom, die niet tam, maar wild is. En nu laat zich de apostel hierover in dezer voege uit: »Zoo eenige takken, zegt hij in vs. 17 afgebroken zijn, en gij, een wilde olijfboom zijnde, in hun plaats zijt ingeënt, en des wortels en der vettigheid der olijfboomen mededeelachtig zijt geworden, zoo roemt niet tegen de takken, want gij draagt den wortel niet, maar de wortel ut. Door ongeloof nu zijn die Joodsche takken afgebroken, en gij, die uit de Heidenen zijt, staat door het geloof. Doch verhef u hier niet op, maar vrees ^veeleer. Is 't toch dat God de natuurlijke takken (d. z. de Joden) niet gespaard heeft, zie toe dat Hij ook mogelijk u niet' spare. Valt gij af van uw geloof, zoo zult ook gij afgehouwen worden. Maar dan geldt ook hier de tegenstelling. Is 't toch, zegt de apostel in vs. 23, dat de afgevallen Joden in hun ongeloof niet blijven, dan zullen ook zij ingeënt worden, want God is machtig ze weder in te enten«.

En nu wijst de apostel in vs. 24 op het verschil in oorsprong dat hi^r zich voor doet. Immers, zoo zegt hij, de bekeerden uit de Heidenen zijn tegen nature in den goeden olijfboom ingeënt ^' dexe nu afgedoolde joden daarentegen zijn als uitgetrokkenen uit hun natuurlijken stam, en voor hun bekeering behoeft niet anders te gebeuren, dan dat ze opnieuw in hun oorspronkelijken eigen stam worden ingeënt. Dit nu hangt rechtstreeks saam met wat in de Profeten van het Oude Testament steeds betuigd was. God spaarde toen zijn afvallig volk allerminst. Hard zelfs werd het aangegrepen, uit Kanaan gebannen, onder de Heidenen verstrooid, en aan het geweld en aan de overmacht van het Heidensche volk overgegeven. Maar al was er nooit sprake van straffeloosheid, nooit ging het op een ter dood brénging van het afvallige volk door. Altijd kwam weer de genade tusschen beide, en steeds stak de God van Israel aan zijn afgedoolde volk weer de hand der genade toe, om 't • naar zich toe te trekken. En dit, zoo betuigt de apostel nu, zal ook dan opnieuw blijken het bestel Gods te zijn. Alles te boven gaande is de zonde, waaraan het schuldige Israel zich onder Cajaphas bezondigd heeft. Dieper dan het viel kon het niet vallen. Doch ook hiermede is de genade Gods niet te niet gedaan. Israel verkeert nu in een toestand van verharding (vs. 25), en dit zal zoo blijven tot de volheid der Heidenen zal zijn ingegaan. Doch is dit doel van Gods genade eenmaal bereikt, dan zal de genade Gods ook tot het nu verworpen Israel terugkeeren, en is eenmaal »dé volheid der Heidenen" ingegaan, dan zal ook een machtig deel vair Israel zalig worden.

Noch voor de Chiliasten, noch voor de Zionisten, is hiermede ook maar iets gewonnen. De Zionisten blijven zich hechten aan den bodem van het Heilige land. Wat hun ontbreekt, is alle^«-«PJ/^/Z; '^ inzicht. Het is hun altoos weer om het oude Kanaan te doen. En nu, als gevolg van dezen oorlog, 'de kans schoon scheen te staan, om Palestina aan de Turken te ontnemen, trokken ze er aanstonds op uit, om zich zoo mogelijk hun oude land weer toe te eigenen als eigen erve. Ze zouden er dan in mèssa weer heen trekken. De oude Hebreeuwsche taal zou weer het voertuig an ^ hun gedachten worden. En al zagen ze zelve in dat er niet aan te denken viel, orri de twaalf millioen Joden op deze beperkte erve te vestigen, ja», al bleek onverwijld, dat de meer gegoede Joden, die met het groot-kapitaal werken, er niet aan dachten, om naar Palestina te verhuizen, er zouden dan toch altoos uit de armerejoden, vooral uit die in Rusland, Polen en Roemenië, in genoegzaam aantal Joden komen opdagen, om aan het oude Kanaan een voltallige bevolking te geven, het land weer vruchtbaar te maken, en straks een repetitie van wat eens het oude Israel was, aan den oever van de Middellandsche Zee te doen opbloeien. In heel dit plan school alzoo geen ander bedoelen, dan om de verarmde, in hun vrijheid belemmerde., en tot machteloosheid gedoemde Joden, weer een vrij bestaan te verzekeren. Dat nu de gedrukte en verarmde Joden uit het Oosten hier ooren naar hadden, laat zich uitnemend begrijpen, maar hoe , ter wereld er onder de Christenen éen beweging kon opkomen, om dit streven te steunen, zal steeds een volkomen raadsel blijven, dat zich alleen uit de ongezonde en ondoordachte neiging van het Chiliasme verklaren laat.

Dit mag te stelliger uitgesproken, omdat er in de Openbaringen van Johannes in niet één kapittel plaats is te vinden voor zulk - een toekomstige gebeurtenis. Niet alleen toch, dat er in de Openbaringen van zulk een nieuwen Joodschen Staat met geen woord gesproken wordt, maar al wat hiermede samenhangt, zou afgeloopen moeten zijn, eer intrad wat de Openbaring uit de Zegelen, de Bazuinen of uit de Phiolen laat opkomen. Het is en blijft dan ook de groote feil waaraan men zich hier schuldig maakt, dat men in het verloop van wat de Openbaringen ons ten beste geven, allerlei poogt in te lasschen en in te schuiven, dat gereed en afgeloopen moet zijn, eer wat hier ten tooneele komt, aanvangt. Er moet prediking van het Evangelie over heel de aarde uitgaan, maar die komt niet pas als de Zegelen intreden, maar moet reeds alvorens het eerste Zegel ontvouwd wordt, voleind zijn.-En zoo ook zal er vroeg of laat een herbaring van het Volk van Israel komen, doch ook dit moet als feit voldongen zijn, eer de eerste wee van het éérste Zegel over ons komt. Wat ons in Openb. VI—XIX wordt voorgeteekend, is niet-een stuk geschiedenis uit de eeuwen, die achter ons liggen, noch van de eeuw, die we telven doorworstelen, maar een machtig ingrijpend gebeuren, dat dan pas komt als het groote gebeuren zich aankondigt, en geheel de staat van zaken en de toestand der wereld op alle manier toont, dat de bestaande orde op haar einde loopt, en dat nu met ijlenden spoed al wat met de wederkomst van Jezus in' verband staat, en er uit voortvloeit, ons gaat overrompelen. Nu is er reeds vroeger door ons op gewezen, hoe 'Ken allerminst zeggen kan, dat de actie, die eens de Joden als-volk tot ommekeer Van zienswijze zal brengen, niet reeds in gisting is. Met beroep op schrifturen, die van Joodschen kant ons toekwamen, is toen door ons aangetoond, hoe er tweeërlei ten deze valt op te merken. Ten eerste de volkomen afval van het geloof der vaderen, die met name onder de Fransche Joden viel op te merken, en die ten slotte neerkomt op een algeheele verwerping van wat der vaderen heilig erfstuk was. In navolging hiervan vindt men ook ten onzent geleerde mannen van Joodsche herkomst, die niets meer van hun 'Joodschen oorsprong weten willen, hun Joodich origine ten eenenmale verloochenen, en voor alle-Joodsche actie onder Zionisten niets dan diepe verachting hebben. Zedulden geen oogenblik, dat men hen voorstelt als krachtens hun afstamming met die actie verwant. Doch voor het overige zijn de Joden van aanzien op intellectueel, medisch en oeconomisch gebied mannen van hooge beteekenis, die er prijs op stellen als Joden van hooge ontwikkeling geëerd en gekend te worden, en die er van heeler harte toe bereid zijn, om hun armere broeders in Oost-Europa, met name in Polen en in Rusland en Roemenië, té ondersteunen. Onder deze tweede groep nu vinden we ook hoogbeschaafde en rijk wetenschappelijke mannen, die gevoelen dat ze toch tot nadere verklaring van hun verhouding tot de Christenwefeld moeten komen. Vandaar hun oordeel over den Chri^üs. En van het geroep, dat eens Cajaphas uitlokte, komt niets meer op hun lippen noch vloeit iets meer uit hun pen. Veeleer zien ze met eerbiedige bewondering tot de gestalte van den Christus op, en laten schier geen poging onbeproefd, om hun meer bijzonder Joodsch standpunt met de Christelijke cultuur in overeenstemming te brengen. Zij 't nu al, dat hieruit • nog geen neiging tot bekeering spreekt, er zweeft toch een element van toenadering u uit tegen, en 't grijpt u veel sterker aan dan al wat men van Chiliastische of Zionistische zijde u toefluistert.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 oktober 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 oktober 1918

De Heraut | 4 Pagina's