Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Al zal het nog wel eenigen tijd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Al zal het nog wel eenigen tijd

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 15 November 1918.

Al zal het nog wel eenigen tijd duren, voordat de vrede tusschen de volkeren geteekend is, toch mag men reeds dankbaar zijn, dat de wapenstilstand, die deze week gesloten werd, aan het menschenmoorden een einde heeft gemaakt en de hervatting van den oorlog, nu Duitschlard geheel is ingezonken, onmogelijk is. In de bevrijding van het diep ongelukkige België verblijden we ons van harte, en wewenschen niets liever, dan dat het na de bange beproeving, die het zoo heldhaftig doorstond, tot nieuwen bloei moge geraken. Ook voor onsiand brengt de vrede in menig opzicht een zegen mede. Nu het gevaar van een invasie voorbij is, kunnen onze soldaten, die zoo trouw vier jaar aan de grenzen de wacht hebben gehouden, weer naar huis gaan. En aan het nijpend gebrek aan levensmiddelen zal wel een einde komen, nu we toevoer van over zee krijgen en de militaire voorraden niet langer behoeven bespaard te worden. Aan onze R^eering komt dank toe, dat ze met zoo krachtige hand heeft ingegrepen om voor voorziening in de meest dringende behoeften van ons volk te zorgen.

En toch kan er, nu de lang verwachte en zoo innig afgebeden vrede komende is, nauwelijks van een jubeltoon sprake wezen. Een rechtvaardige vrede, een vrede die de naties verloste van den druk van het militairisme, een vrede, die den haat en de bitterheid weg nam, en de volkeren in een broederband verbond, zulk een vrede zou met een blijden jubel door ons begroet zijn. Zelfs het bitter leed, dat de volkeren door dezen oorlog geleden hebben, en de stroomen bloeds, die op de . slagvelden vergoten zijn, zou niet te dure prijs voor zulk een vrede zijn geweest. Maar wie durft thans nóg op zulk een vrede hopen ? De diep krenkende en de vooral voor een uitgehongerd volk zoo onbarmhartige voorwaarden, die de overwinnaars aan den verslagen en machteloozeii vijand hebben opgelegd, toonen welk een geest thans de volkeren bezielt. Het klonk zoo schoon, toen Engelands minister verzekerde, dat wanneer hij in deze bokspartij den laatsten knock-out aan zijn tegenstander had gegeven, hij dan ridderlijk hem ds hand zou reiken ^n de strijd uit zou zijn. M^ar de droeve werkelijkheid toont ook nu weer, hoe weinig op zulke fraaie woorden valt te rekenen. Er is bij de overwinnaars een geest van wraakzucht opgekomen, die zelfs den verslagen vijand nog trapt en schendt. En het droefst is, dat natiën, die nog den naam van Christus dragen, zoo weinig versta'an van wat de geest van Christus eischt. Hij, die ons leerde onze vijanden te vergeven en die stervende aan het kruis nog voor zijn beulen bad. Het vae victis, wee den overwonnene, is de ruwe kreet van de wraakzucht van den overwinnaar, die nu alléén wordt gehoord. En hoe zal, wanneer die wraakzucht is bot gevierd, nog aan een verbroedering der volkeren kunnen wprden gedacht?

Zoo heerscht de geest uit den afgrond nog over de volkeren. En het schijnt, dat die booze geest thans ook ons volk in de ellende van een sociale revolutie werpen wil. De vloedgolf, die uit Rusland opkwam, die heel Duitschland reeds overdekte, dreigt thans ook over onze grenzen heen te breken. De vaan van het oproer zal ontplooid worden. Als God het niet genadig verhoedt, zal de burgeroorlog losbarsten. Het socialisme vraagt niet naar wat recht is, maar eischt het politiek gezag voor zich op. Het is de minderheid in ons land, maar het wil de regeermacht veroveren. Het heet voor de nooden der arbeiders op te komen, en het zal de bangste ellende en den hongersnood over onze arbeiders brengen.

Bovendien, wat in Rusland en Duitschland nog begrijpelijk was, omdat daar door de schuld der machthebbers het volk in al de ellende van den oorlog was gestort, zou in ons land een onvergeeflijke misdaad wezen. Onze Regeering heeft al gedaan wat ze kon, om ons volk buiten den oorlog te houden, en onze Vorstin ging in zelfverloochening heel ons volk voor. Moeten we dan een herhaling beleven van wat in 1795 is geschied, toen de revolutiebrand uit Frankrijk naar ons oversloeg, Oranje uit het land gejaagd werd, ons volk in waanzin om den vrjjheidsboom danste, en het einde was, dat ons land een wingewest van Frankrijk werd en we onze nationale zelfstandigheid verloren ?

Nog blijft de hoop in het hart leven, dat het tot zulk een droef lot voor ons vaderland niet komen zal. 'Onze Regeering heeft in hare proclamatie aan ons volk zoo ernstig op de' rampzalige gevolgen van een sociale revolutie gewezen; ze heeft met zooveel beslistheid en cordaatheid verklaard, dat zij de orde en het gezag handhaven zal; zij heeft getoond, hoe bereid zij is aan eiken rechtmatigen eisch tegemoet te komen, dat het waanzin zou wezen, wanneer ons volk naar die roepstem niet luisterde.

Krachtige maatregelen mogen we van onze Regeering verwachten, niet alleen om het gezag tegenover eiken revolutionairen aanval te handhaven, maar niet minder om aan rechtmatige grieven een einde te maken. De schandelijke winsthandel, die van den nood van ons volk misbruik maakte, om zich zelf met schatten te verrijken, moet onderdrukt worden. Onze sociale wetgeving, die reeds te 'lang liggen bleef, moet met kracht v/orden ter hand genomen, om den arbeiders een betere positie te verschafifen. Aan bureaucratische maategelen, die zooveel bitterheid bij ortze boeren en arbeiders gewekt hebben, moet en einde worden gemaakt. De militairistische geest, die in ons leger zooveel kwaad bloed gezet heeft, moet voor een beteren eest plaats maken. Onze Regeering heeft eeds getoond, dat zij zelfs voor zeer krasse daden niet terugschrikt om veel wat vereerd .was, weg te nemen. De ernstige essen, die de historie in het buitenland ns gaf, mogen niet ongemerkt ons voorbijaan.

Maar tegen de Revolutie, die het gezag zelf wil aantasten, door God over ons gesteld, mag en kan een Christen niet anders doen dan den Strijd volhouden. Er is gelukkig bij onze Christen-arbeiders een open oog voor het gevaar, dat ons dreigt. Ze zullen met het revolutionaire socialisme geen bondgenootschap aangaan. Daarvoor zijn ze aan de banier van het Evangelie te trouw.

En bij heel ons Christenvolk moge er in de dagen van spanning die komen, veel gebed zijn tot Hem, die alleen den geest uit den Booze bezweren kan en die het rumoer der volkeren als het bruisen der golven stilt.

Want nog is het oude woord van Israel's dichter waarachtig:

God is ons eene Toevlucht en Sterkte. Hij is krachtiglijk ^wezen eene Hulpe in benauwdheden.

Daarom zullen wij niet vreezen, al veranderde de aarde hare plaats en al werden de bergen verzet in het hart der zeeën.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 november 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Al zal het nog wel eenigen tijd

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 november 1918

De Heraut | 4 Pagina's