Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

AAN VRAGERS.

Psalm 60. — Naaman. — Pot verteren.

Een lezer die niet meer tot de kinderen behoort, de heer J. A. V. te M., schrijft het volgende:

Bijna veertig jaren heeft u in de Heraut velen omtrent duistere punten mogen inlichten.

En bijna veertig jaren heb ik het voorrecht gehad te mogen genieten van wat u schreef. Heb ik op vele punten inlichtingen ontvangen.

Hiervoor mijn hartelijken dank, met de bede dat de Heere u nog mosfe sparen tot in lengte van dagen voor uw omgeving, als ook vóór de velen welke u tot zegen waart.

Mag ik nu echter zoo vrij zijn u te vragen mij wel te willen inlichten hoe ik het volgende heb te verstaan, bij voorbaat mijn hartelijken dank.

lo. Hoe heb ik te verstaan wat Koning Darid zegt in psalm 60 : 8—14.

2o. Hoe heb ik te verstaan wat we lezen in het tweede boek der Koningen Hoofdstuk 5:17—18?

Het verbüjdt ons dat onze lezer zoo veel genoten heeft van hetgeen de Heraut gaf. Ik hoop den arbeid nog te kunnen voortzetten, al is veertig jaar een lange tijd.

En nu de vragen.

Onze lezer zendt er drie. De derde kunnen we kort beantwoorden door te zeggen dat het door hem te A. gelezen opschrift waarschijnlijk' ziet op het werk eener Roomsche vereeniging.

Ps. 60 waarvan in vraag 1 gesproken wordt, is een krijgs en overwinningslied. David maakte het nadat hij de Syriërs had overwonnen, en toen hij in oorlog was met de Edomieten, die ten Zuiden des lands woonden, gehjk de Syriërs ten Noorden.

Nu lezen we Ps. 60 'vs. 8 tot 14:

God heeft gesproken in Zijn Heiligdom; dies zal ik van vreugde opspringen ; ik zal Sichem deelen, en het dal van Süccoth zal ik afmeten.

Gillead is mijn, en Manasse is mijn, en Ephraira is de sterkte mijns hoofds; Juda is mijn wetgever.

Moab is mijn waschpot; op Edom zal ik mijn schoen werpen; juich over mij, o gij Palestina.

"zal mij voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?

Zult Gij niet zjjn, o God, die ons verstooten hadt, en niet uittoogt, o God, met onze leerkrachten ?

Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, want 's menschen heil is ijdelheid.

In God zullen wij kloeke daden-doen; en Hij zal onze wederpartijders vertreden.

David spreekt van wat de Heere hem had toegezegd. Hij btroemt zich in zijn heerschappij. Hij zal heerschen te Sichem in het Westen en te Sukkoth in het Oosten van Kanaan. Zoo ook verder in het Oïer Jordaansche in Gilead en half Manasse. Efraim in het midden des lands beschermt hem; Juda in het Zuiden zwaait den stat der heerschappij.

Omringende naburige volken kunnen Israël niet deren. Moab in het Oosten is gering geacht als een waschvat. Edom waarmee David nog in oorlog was, heeft even weinig aanzien als de slaaf dien men de afgetrokken schoenzolen toewerpt. Palestina is hier het land des Philistijnen aan de Zuidkust, dat David als heer moet erkennen.

Hij vertrouwt dat de Heere hem ook tegen Edom zal bijstaan. Met Gods hulp zal hij al zijn tegenpartijen overwinnen.

Wat de tweede vraag betreft zoo lezen we in 2 Kon. 5:17—19

En Naaman zeide: Zoo niet, laat toch uw knecht gegeven worden een last aarde van een juk muilen; want uw knecht zal niet meer brandofier of slachtoffer aan andere goden doen, maar den Heere.

In deze zaak "vergeve de Heere uw knecht: wanneer mijn heer in het huis van Rimmon gaan zal, om zich daar neder te buigen, en hij op mijne hand lenen zal, en ik mij in het huis van Rimmon nederbuigen zal; als ik mij \alzoo'\ nederbuigen zal in het huis van Rimmon, de Heere vergeve toch uw knecht in deze zaak.

En hij zeide tot hem: Ga in vrede. En hy ging van hem een kleine streek lands.

Uit dit hoofdstuk zien wij hoe Naaman, de Syriesche veldheer die melaatsch was door Gods kracht, betoond in den profeet Eüsa, van zijn ziekte genezen werd.

Nu wilde Naaman den man Gods een geschenk geven, doch deze weigerde beslist. Toen vroeg Naaman iets anders. Zijn wonderbare genezing had er hem van overtuigd dat Israels God de Machtige was boven alle goden. Hij, Naaman, zou voortaan niet meer de goden der Syrierg aanbidden, maar den levenden, machtigen God van Israël. Met het oog daarop vraagt hij Elisa zooveel aarde of grond uit Israël te mogen meenemen als twee muildieren dragen konden. Die aarde moest dienen om in het heidensche Damaskus, de hoofdstad van Syrië, een altaar op te richten voor den God van Israel, voor wien ook Naaman voortaan zich buigen zou.

Maar één ding moet hij nu nog afdoen. Hij, een hooggeplaatst man, staat in dienst van den koning van ^ Syrië, Deze, een heiden, bezoekt den tempel van den afgod Rimmon, dien hij aanbidt. Naaman moet dan mede in het gevolg van zijn heer. Het heeft dan allen schijn alsof ook hij den afgod nog aanbidt. Doch dit is zoo niet. Hij buigt zich slechts omdat zijn heer op hem leunt. Dit, zoo zegt hij, worde, mij vergeven. En Elisa antwoordt: ga in vrede, waarop Naaman weer naar zijn land vertrok.

„Meermalen" schrijft B. „hoorde ik zeggen, als een vroolijk gezelschap uitging: „Zij gaan den pot verteren." Wat wil dit eigenlijk zeggen ? , , Pot" beteekent hier het voorwerp, doos of kistje, waarin geld bewaard werd. Zoo spreekt men nog van spaarpot. Dikwijls waren zulke potten van steen. Met „pot" werd echter ook de inhoud bedoeld gcUjk dikwijls voorkomt b.v. als we zeggen: Hij dronk een glas, en wij bedoelen den inhoud.

Het geld hier bedoeld kon men op verschillende wijzen bijeen krijgen. Soms werd het vrijwillig saamgebracht, b.v. door wekelijksche bijdragen; ook v/el bestond depot uit ontvangen fooien. Ook werd hij wel gevuld door boeten. Zoo aan de Amsterdamsche teekenacademie waar men werkte met passen en teekenpen. Wie door 't papier prikte betaalde een halven cent. Bij andere instellingen betaalden wie te laat kv, 'araen boeten, waarmee de pot gevuld werd.

Eens in het jaar werd hij geleegd, en dan het geld besteedom er gezamenlijk een vroolij ken dag van te nemen. Vooral op de naaiwinkels waar men ook boeten kon beloopen, was zulk uitgaan van vast gebruik. Thans schijnt het Geinig meer voor te komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 november 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 november 1918

De Heraut | 4 Pagina's