Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Ik zal in mijne getrouwheid niet feilen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ik zal in mijne getrouwheid niet feilen”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

[OUDEJAAR 1918.]

Maar mijne goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in mijne getrouwheid niet feilen. Ps. LXXXIX : 34. ,

Zoo ge als kind van uw God ook ditmaal den avond van het Oudejaar doorleven moogt, zal ook nu tweeërlei gewaarwording zich van uw zielsleven meester maken. Dank zal ia u opleven voor de genade, die u van uw God geschonken werd, maar tegelijk zult ge de zelfaanklacht in u voelen opkomen over wat ge ook in het nu afgeloopen jaar tegenover uw God te kort kwaamt.

Laat ons het beste onderstellen, en neem aan, dat ge in dit bange jaar u nauwer en inniger aan uw God verbonden hebt gevoeld, dan voorheen. Het mag toch ondersteld, dat de spannende ernst der tijden ook u van veel weerhield, waarin ge anders licht waart uitgegleden. Het was zulk een angstig en zulk een aangrijpend jaar, dat ge van veel afliet, waarin ge anders vaak gestruikeld hadt. Uw bidden droeg in een jaar als nu achter u ligt, vanzelf een ernstiger karakter. De vreeze die ook u omringde, weerhield u van veel, dat anders misschien in onbedachtzaamheid op een zondig uitglijden ware neergekomen. Zonder vreeze van te vergaande zelfverontschuldiging mag aangenomen, dat het nu doorworstelde jaar niet een der onheiligste van uw leven is geweest. Maar ook al mocht deze ernstige levensopvatting ten volle bij u zijn doorgegaan, bij het nu terugzien op wat achter u ligt, trekt toch geen ander gevoel dan van teleurstelling door uw ziel, en komt ook nu uw eigen zelfbesef het u aanzeggen, in hoe jammerlijk veel ge in uw denken, in uw spreken, in uw doen en in uwnalaten voor het heilig oog van uw God zijt tekort geschoten. Allicht iets minder dan in vorige jaren, maar toch altoos nog, bij uw roeping als kind van uw God vergeleken, nog zoo pijnlijk veel. Ge zult danken kunnen, dat ge dit jaar meer dan voorheen voor lichtzinnigheid bewaard zijt, maar toch knielt ge op den avond van het Oudejaar weer met de bittere erkenning van uw tekortkomingen voor uw God neder, voelt ge, dat 't ook nu toch weer op genadige vergiffenis voor u aankomt, en doordringt, ja overmeestert u ook nu het aangrijpend zelfbesef, dat het ook thans voor u eeniglijk hangt aau de machtige tegenstelling tusschen de alles verzoenende genade van uw God en de diepe zelfverootmoediging van uw innerlijk gemoedsleven.

Daarom blijft de sprake Gods, die in Psalm 89 tot Israel uitging, ook voor ons nog altoos de diep aangrijpende toon, als er weer een jaar voleind is, en zoo straks een nieuw jaar staat in te gaan.

Hard en zonder sparen greep God Almachtig zijn Israel in zijn afdolicg en in zijn afwijking aan. »Ik zal hun overtreding met de roede bezoeken, zoo heet het, en hun ongerechtigheid met plagen< , doch over hun zoo diep insnijdende veroordeeling gaat toch ook hier het woord der profetie weer in vaster toon op de Verbondstroüwe terug, en heet het dan : »Maar Ik zal mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen dat uit mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen". En het is dit teedere genadewoord, dat ook ons de ziele weer opheft. Vooral op den avond van het Oudejaar drukt ons ons schuldbesef over wat we in het afgeloopen jaar te kort kwamen en in ons gansche optreden aan Gods eere onthielden, doch zoo die. zelfaanklacht oprecht mag wezen, wordt 't kind van God toch ook altoos gewaar, hoe zijn God hem opzoekt, hem tegemoet treedt, en er toe bewegen komt, om in de Bondstrouwe van zijn God straks den vrede voor zijn zielsleVen terug te vinden.

Die twee gewaarwordingen stuiten dan, vooral op zulk een ernstigen avond, zoo indruischendop elkander. Van deééne zijde, dat we nooit zoo sterk als juist op den Oudejaarsavond onze zelfaanklacht en onze zelfveroordeeling gevoelen, maar dan ook anderzijds, dat we juist op dien avond van het Oudejaar machtiger dan ooit de Bondstrouw van onzen God op ons voelen aandringen, om 't ons niet in te fluisteren, maar in te prenten en als in 't hart af te drukken, dat Hij ons niet doet naar onze zonde, maar naar de trouw van zijn heilige belofte en naar wat Hij om Christus wille voor ons zijn kan en wil.

Het druischt dan in ons innerlijk zielsleven tegen elkaar in. Zelven gevoelen we op zulk een Oudejaarsavond sterker nog dan anders de zelfaanklacht, die ons voor onzen God veroordeelt, maar hoog daarboven uit gaat dan toch altoos weer de trouwe van onzen Verbondsgod, die 't ons betuigen komt: > Mijn goedertierenheid zal Ik niet van u wegnemen, en in mijn getnouwheid zal Ik niet feilen". Nooit vergoelijking, nooit een voorbijzien van het onheilige dat in ons sloop. Het ware, zoo ge u zulks inbeelddet, een miskennen in u van Gods heiligheid. Nooit en nimmer kan er ook maar een sprank van onheilig vuur in u opgloren, of ge deert er Gods heiligheid mede, en Gods toorn wordt er door opgewekt. En al moge het nu zijn, dat ge in den loop des jaars hierop niet altoos ingingt, en er vaak al te licht, over heen gleedt, ditnujuist is het eigenaardige van de gesteldheid van uw ziel op den Oudejaarsavond, dat in die alles saamvattende ure al uw zelfontschuldiging wegglijdt, en van heel 't jaar dat verliep, zich uw onheilige gewaarwordingen als opeenhoopen om uw ziel aan te klagen. Maar dan ook, dat uit louter genade uw God tot uw innerlijk besef nadert, en uvan zijn Verbondstrouw komt verzekeren. En al is 't nu, dat er helaas een zoo breede schare is, die zelfs op den Oudejaarsavond hiervan den diepen indruk niet ondergaat, 'en eer geneigd is, om van den Oudejaarsavond een jubel­ avond te maken, bij Gods kinderen is dit toch uitgesloten, en uitgesloten vooral in zoo bang en beklemmend jaar, als waarvan thans het einde ingaat.

Er is daarom ditmaal vooral in Gods kinderen een zoo innige behoefte aan de inwerking in hun ziel van Gods 'Verbondstrouwe, dat alle luchthartigheid van zelf wijkt en alle oppervlakkigheid door den ernst vaa het leven wordt uitgesloten, zoo zelfs dat de toevluchtneming tot de Verbondstrouwe van onzen God ditmaal vooral de zelfsprekende uiting van ieders zielsbesef is. '

Aan wederkeerige getrouwheid hangt 't. Het hangt aan de getrouwheid die van ons naar onzen God uitgaat, en aan de getrouwheid van onzen God te onswaart. Van die getrouwheid nu van onzen God te onswaart, betuigt de Heere zelf: > Ik zal Mijn Verbond niet ontheiligen en Mijne getrouwheid zal niet feilenc. Kon 't nu maar ook uit onze ziel betuigd worden: »o mijn God, ' al kostte het mij 't martelaarschap, mijn getrouwheid jegens U zal nimmer te kort schieten5. Doch juist hieraan faalt 't. Bij ons is eiken dag de tekortschieting en de uitglijding, en als zich dan de heugenis van een gansch jaar opeenhoopt, en op den Oudejaaravond onze ziel beschaamt, dan staat wat God voor ons wil zijn, en wat wij voor onzen God waren, helaas, al te scherp tegenover elkander. Bij onzen God dit gansche jaar door nooit anders dan de onwankelbare trouwe, die ons staande hield, en bij ons daartegenover eiken avond weer de bede: s Vergeef ons onze zonde !c, om dan op den Oudejaarsavond ons zelven te verliezen in een sraeeking die 't al omvat, ter afwending van schuld en zonde, die zich als bergeuhoog tusschen ons en onzen God plaatst.

Doch juist hier treedt dan zoo zaliglijk onze Heiland in, die 't alles voor ons droeg, en ons van allé schuld bevrijdde, en ons in Zijn: tHet is Volbracht U als den vrijbrief toereikte, om ons op dezen avond van 't Oudejaar, na niets sparende of vergoelijkte schuldbelijdenis, ten slotte toch de ziel weer in eeuwigen dank als verlost en vrijgemaakt tot onzen God op te heffen, en te_ danken voor de reddende, en alles verlossende, en ons weer zaligende genade, die den vrede in onze ziel doet terugkomen.

Zij 't zoo ook ditmaal, als de laatste klokslag van het Oudejaar de intrede van het dan komend .jaar aankondigt. Door genade, door niets dan Verbondsgenade verjost en vrijgemaakt van wat achter ons lag, en eeniglijk door de Bondstrouwe van onzen God ook 't jaar dat nu komt, weer ingégluurd met kinderlijk vertrouwen, niet op ons zelf steunend, maar rustend in de hand van onzen God.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 december 1918

De Heraut | 4 Pagina's

„Ik zal in mijne getrouwheid niet feilen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 december 1918

De Heraut | 4 Pagina's