Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De inaugureele oratie van Prof. Buytendljk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De inaugureele oratie van Prof. Buytendljk.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

J.l. Vrijdag heeft de nieuw benoemde oogleeraar in de Faculteit der Geneesunde aan de Vrije Universiteit Dr. F. J. . Buytendijk zijn inaugureele oratie geouden, waarbij hij als onderwerp koos: ude problemen in de Moderne Biologie.”

Van deze rede, die met bekwamen spoed eeds in druk verschenen is, geven we hier et korte persverslag weer.

Hedenmiddag aanvaardde Prof. Dr. F. J. J. Buytendijk het Hoogleeraarsambt aan de Vrije Universiteit met een rede over: „Oude Problemen in de Moderne Biologie.”

Na een inleidend woord, waarin er op gewezen wordt dat de wetenschap in hare beste uitingen het geluk van de menschheid heeft gezocht, wijst spreker op de verantwoordelijkheid van den natuuronderzoeker tegenover den student, en aan deze verantwoordelijkheid is niet voldoende, voldaan, wanneer men zich bij zijn onderwijs van theoretische bespiegelingen onthoudt. Deze negatieve werkzaamheid zou stellig reeds een heilzamen invloed hebben tegenover de apodictische zekerheid, waarmede menige levenstheorie wordt verkondigd. De problemen der biologie grijpen echter diep in ons voelen en denken in, en al naar het oordeel dat de wetenschap over het leven zich vormt, wijst zij ook den mensch zijn wezen, herkomst en toekomst aan. Een blik op de wetenschappelijke producten van onzen tijd en nog meer eenige philosophische bezinning doet ons inzien, dat alle biologie vanuit een vooraf bepaalden grondslag wordt onderwezen en opgebouwd, vanuit beginselen, die hoewel zelf vaak verzwegen, hun stempel drukten op de verwerking der feiten. Deze beginselen wortelen in de persoonlijkheid van den onderzoeker.

Voor den experimentator doet zich nog een ernstige vraag voor, n.l. met welke onderzoekingen van de bijna oneindig vele hij zich zal bezig houden. Dit hangt af van de problemen welker oplossing de bioloog zoekt. Het kan ons niet verbazen, dat de belangrijkste problemen ook de oudste zijn.

De mensch en zijn wezen, de levende natuur en hare verschijning veranderden niet. Hetgeen dat geweest is dat is nu, en wat wezen zal, dat is alreeds geweest; geldt ook voor de vragen, die in het menschelijk hart oprijzen, als hij de veelheid en eenheid in de natuur gadeslaat.

Eenige der voornaamste oude problemen worden door spreker toegelicht en de richting geschetst, waarin de moderne biologie deze meent te moeten oplossen. Als zoodanig noemt spreker:

Mechanisme of vitalisme ?

De beteekenis van het ps.ychische in de levende natuur ?

Praeformatie o< epigenese ? De doelmatige samenhang van levende en doode natuur ?

De eerste vraag, een oud probleem, dat reeds in de Grieksche wijsbegeerte voorkomt, wordt door de nvoderne biologie verschillend beantwoord. In den regel voelt de physioloog, die zich met de functie van gedeelten van organismen bezig houdt, het meest voor de mechanistische' opvatting. De oorzaak hiervan is te zoeken in de methode, het levend object in deelen te verdeelen. Wie dit doet heeft reeds a priori de meening aanvaard, dat hij het object van zijn onderzoek als deelbaar, dus als materie opvat. Het juiste bewijs van de rechtmatigheid dezer analytische methode zou gegeven zijn, indien, evenals bij een machine, na de analyse de synthese uitvoerbaar was. Dit is, zooals bekend, tot dusver niet mogelijk geweest. Spreker naeent echter, dat het voorbarig zou zijn in deze mislukking het bewijs te zien, dat de werkzaamheid van vele organen niet als van physico-chemische machines zou zijn te verstaan. Voor de.functie van vele organen is dan ook de vraag mechanisme-vitalisme voor ons nog iet oplosbaar te achten.

Bij de studie van de organismen in hun geheel en ook bij de bestudeeiing van complexuncties, zooals voeding, ademhaling, bloedsmloop, is het onmogelijk physico-chemische bechouwingen als verklaringsgrond te geven.

De bewijzen voor het vitalisme zijn op het terrein van de erfelijkheid, ontogenese en het handelen der dieren. Voor deze verschijnselen is vooral langs logischen weg aangetoond dat de machinetheorie hiervan nooit de verklaring zou geven. Dit zoeken naar de logische grondslagen van de biologische wetenschap is van groote beteekenis.

Een der meest krachtige bewijsgronden voor de werkzaamheid van immaterieele factoren in het organisme zijn het handelen der dieren. Dit nu brengt spreker tot het tweede probleem: De beteekenis van het psychische in het leven. Dit probleem is ouder dan de vraag mechanismevitalisme. Immers reeds in het ongeschoolde denken wordt leven en dood vereenzelvigd met bezield en onzield. Deze tegenstelling is een onuitroeibaar denkbeeld van de menschheid, v dat wel vaak door de wetenschap is bestreden, doch om ook telkens weer met klem te worden B verdedigd. Welbewust van de gevaren, meen ik d toch dat de officieele wetenschap goed zou w doen meer dan tot dusverre met deze onuitroeibare denkbeelden van de menschheid reke­ h b ning te houden en niets aan hare waardigheid n zou afdoen door hare belangrijkste, niet technische uitspraken, aan de natuurlijke intuiiie te toetsen.

Doen wij dit, dan wenden wij ons zeker wel z voor alles tot de denkbeelden en iniuitieve uit­ m spraken van hen, wier ges, chriften voor ons m evident getuigen, dat zij de Waarheid verkondigen. De H. Schrift spreekt zich met, nadruk s uit omtrent het bezield zijn van alle levend e schepsel, omtrent een zieleleven met name ook v van het dier.

Moge de wetenschap alle zielsbestaan bij het levende organisme hebben willen loochenen en met de navolgers van Descartes de dieren als automaten betchouwen, deze opvatting bleef strijden tegen onze innerlijke overtuiging.

De uitkomsten van de moderne vergelijkende psychologie hebben deze overtuiging in het gelijk gesteld. Een jonge wetenschap bestudeert het gedrag, de «behavior" der dieren. De dierpsychologische verschijnselen voeren tot de erkenning van het bestaan, van de dierpsyche. Ook de vraag of er tusschen menschen-en dierenziel een verschil bestaat, heeft de moderne biologie ter hand genomen. Zoover thans het onderzoek gaat, bevestigt het de grondgedachte, die in de Schrift zoo klaar is neergelegd, n.l. dat er tusschen menschen-en dierenziel een onoverbrugbaar principieel verschil bestaat. De specifiteit van elk dier psychologische verschijnselen voort tot het aannemen van prae-existente factoren in het psychische.

Het derde oude probleem, praeformatie of W epigenese, kwam in dezen vorm in de eerste helft der zeventiende eeuw voor. In de moderne W biologie heeft Weismann de prat formatieleer in materialistischen vorm verdedigd. Het blijkt echter, dat er logische bezwaren tegen de determinantenleer bestaan. Hoe ook, door Driesch is aangetoond, dat men praeformatie moet aannemen. Door dezen, evenals door de theïstisch denkende onderzoekers wordt een immaterieele praeformatie aangenomen. Vanuit dit gezichtspunt wordt het probleem evolutie of creatie bezien. Is dit een volledige tegenstelling? Indien men onder evolutie de theorie verstaat volgens welke alle dier-en plantenvormenuit een soort oerorganismen zich hebben ontwikkeld en deze oerorganismen uit de doode stof, en men zich voorstelt als ware dit alles geschied door toevallige in-en uitwendige krachten, dan is de tegenstelling evolutie-creatie een volledige.

De moderne biologie huldigt echter andere evolutietheorieën. Deze evolutie-theorieën leeren praeformatie en voerden tot de opvatting, zooals deze onlangs door Prof. Bolk is ontwikkeld. Voor de moderne evolutieopvatting bestaat geen andere uitweg, dan aan te nemen, dat bij het ontwaken yan het eerste leven een nieuw beginsel van groote gecompliceerdheid optrad. In ieder geval werd de wet omne vivum ex vivo volgens de evolutieleer eenmaal op wonderlijke wijze verbroken, volgens de Schrift geschiedde dit meermalen, althans nog eenmaal n.l. bij het ontstaan van den mensch. Nader ontwikkelde spreker het verband tusschen scheppingsleer en natuurlijke verklaringen en meent, dat van een eigenlijken strijd thans weinig sprake meer kan zijn.

Het laatste probleem dat spreker behandelt, is de harmonische doelmatigheid der geheele natuur. Het einddoel in de natuur is voor de wetenschap niet te kennen, maar twee belangrijke geschriften wijzen er op, dat de overtuiging van een doelmatige samenhang van alle natuurverschijnselen bevestigd wordt. Henderson toonde dit aan voor .het verband tusschen doode stof en leven. Erich Becher voor de levensverrichtingen van verschillende organismen onderling. De gedachte van een harmonisch doelmatige eenheid, welke niet op bloedverwantschap berust, maar op een ontspringen uiteene Gedachte, op eene werking van eene Macht, werpt een helder licht op talrijke verschijnselen van wederkeerige doelmatigheid in planten-en dierenrijk.

Met de gebruikelijke toespraken besloot spreker zijne redevoering.

Voor deze rede, waarmede Prof. Buytendijk zijn hoogleeraarsambt aanvaardde, zijn we hem dankbaar. Was reeds vroeger, vooral uit zijn proefschrift, gebleken, welke kostelijke gaven voor de wetenschap hem geschonken zijn, in deze oratie werd ons meer geboden dan een rijpe vrucht van zijn wetenschappelijke studie; er spreekt uit deze oratie een man van beginsel, die niet aarzelt ook op het gebied der wetenschap uit te komen voor wat hij gelooft.

Met groote bezonnenheid heeft Prof. Buytendijk aangetoond, hoe de groote problemen, die zich op het terrrein der natuurwetenschap voordoen, ook door de moderne theologie niet tot oplossing kunnen worden gebracht en dat met, name het «levenc voor de wetenschap een mysterie is en blijft. Maar zoo beslist mogelijk keert hij zich tegen de mechanischmaterialistische opvatting en toont aan, hoe ok de nieuwere onderzoekers van de biologische verschijnselen steeds meer van deze materialistische opvatting terugkomen. Hij heeft zich daarbij gewacht voor de lip, waarop zoo menig apologeet vervalt, om uit de overvloedige veelheid van meeningen, die op dit gebied verkondigd orden, een en ander bijeen te zoeken en it met de theïstische opvatting-van de wordingsgeschiedenis van het levende in overeenstemming te brengen. Een dergeijke »Vermittlung« acht hij beneden de waardigheid van de wetenschap en wij zouden er aan willen toevoegen, eveneens beneden de waardigheid van het geloof. »De feiten der Schrift en de feiten der natuurc, zegt hij, > zijn beide even waar. Vrede of bemiddeling moet alleen verkregen worden tusschen elkaar vijandige lementen. Ons geloof en onze wetenschap ijn niet elkaar vijandig, maar zijn armonisch vereenigd en verwezenlijkt n onze eigen persoonlijkheid. Dat is de deëele toestand, waarvan de werkelijkeid slechts een zwakke afschaduwing kan ijn. In de interpretatie van de feiten der chrift en der natuur dwalen wij maar al te vaak en zien dan ook maar al te spoeig conflicten en al te spoedig overeentemmingen" (blz. 2S).

Maar hoezeer deze ernstige les ons tot oorzichtigheid manen moet, aarzelt Prof. uytendijk toch niet, ook bij de problemen, ie hij behandelt, telkens er op te wijzen, elke solutie de H. Schrift ons geeft. Al eeft de wetenschap bijv. alle zielsbestaan ij het levende organisme willen loocheen en met de navolgers van Descartes e dieren als automaten willen beschouen, Prof. Buytendijk wijst er terecht op, oe de offlcieele wetenschap toch goed ou doen meer dan tot dusver te rekenen et de onuitroeibare der^kbeelden van de enschheid en met name met de uitpraken van hen wier geschriften voor ons vident getuigen, dat zij de Waarheid erkondigen. En de H. Schrift spreekt ich met nadruk uit omtrent het bezield ijn van alle levend schepsel, omtrent het ieleleven met name ook van het dier blz. 15). Zoo geeft de Heilige Schrift ns vastigheid ook ten opzichte van deze iologische problemen; maar ze doet meer an dat, zij geeft ons ook een antwoord op de vragen, die de wetenschap niet beantwoorden kan.

Ze doet dat met name ten opzichte van et ontstaan van het levend organisme en van den mensch, omdat zij leert, dat beide an een scheppingsdaad Gods hun ontstaan e danken hebben (blz. 28) en ze verklaart ons ook, wat het einddoel is van heel de natuur, wat Prof. Buijtendijk met een schoon citaat an Guido Gezelle ontleend, duidelijk maakt, aar deze het „Schrijverke" op de vraag: at schrijft gij toch? antwoorden laat:

Wij schrijven, en kunt gij die lesse toch niet lezen, en zijt gij zoo bot?

Wij schrijven, herschrijven en schrijven n6g, den heiligen Name van God!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's

De inaugureele oratie van Prof. Buytendljk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's