Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Onderwijs alle volkeren, ze doopende.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Onderwijs alle volkeren, ze doopende.”

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN 1919.]

Gaat dan henen, onderwijst alle de volkeren, hen doopende in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes, leerende hen onderhouden alles wat ik u geboden heb. Matth. XXVIII: 19.

Wat in Lukas' mededeeling omtrent de hoofdgebeurtenis van den heiligen Pinksterdag u steeds op nieuw treft, is jde ontstentenis van alle rijkere Geestesitiwerking, en het ten slotte S'aamtrekken van heel 't bericht op de Zending. Op zich zelf zoüdt ge vermoed hebben, dat de uitstorting van den Heiligen Geest op den Pinksterdag hoofdzakelijk en allereerst tot een dieper inzicht in het wezen der Christelijke Religie zou geleid hebben, dat aan de discipelen en aan wie met hen waren een klaarder inzicht in het Christelijke mysterie zou gegeven zijn, en dat op dezen grooten Pinksterdag een ontsluiering van het wezen der Christelijke Religie zou hebben plaats gegrepen, die de rechtstreeksche inwerking van den Heiligen Geest overwinnend deed uitkomen. En toch, in die verwachting wordt ge teleurgesteld. Zeer zeker, het getal der belijders nam op verrassende wijze toe. In Hand. 1:15 werd ons bericht, dat het getal aanhangers van den Christus nog pas een groep vormde van omtrent honderdtwintig personen, en Hand. II:41 bericht ons, dat het getal der gedoopten reeds tot drieduizend gestegen was; een geheel verrassende aanwas. Niets daarentegen wordt ons bericht omtrent een dieper inzicht in het geloof of omtrent een hooger geestelijk standpunt dat zoo straks werd ingenomen. Wel lezen we in de latere hoofdstukken van de-Handelingen, dat de apostelen de aandacht op zich vestigden door indrukwekkende wonderen van genezing, doch geheel ditzelfde vernamen we evenzoo toen Jezus zijn twaalven in Israel rondzond, om het Evangelie te prediken, en toen Judas Iscarioth op voet van gelijkheid met de overige Apostelen hierin dienst deed.En raadpleegt men nu het tweede kapittel van de Handelingen, waarin ons het groote wonder van den Pinksterdag wordt medegedeeld, dan merkt men aanstonds, hoe hier de groote gebeurtenis zich niet aandient als een verdieping van het geestelijk leven of als het schenken van een klaarder inzicht in de geestelijke mysteriën, maar dat al het wonderbare zich hier samentrekt in het wonder der talen.

Er geschiedde haasteüjk uit den hemel een geluid, als van een geweldig gedrevenen wind en vervulde geheel het huis, waarin ze zaten. Dit nu is geen geestelijk wonder, en brengt niets nieuws. Eerst daarna komt dan ook het eigenlijke wonder, en dit wonder draagt zeer zeker een geestelijk karakter, doch het geeft niet anders te aanschouwen dan > verdeelde tongen als van vuur", en deze vuurtongen schenen zich aan de apostelen en die met hen waren, als aan hun hoofd te hechten, zoodat ze allen zulk een gloed lieten uitstralen. En als hiermede dan nu het eigenlijke Pinksterwonder intreedt, neemt dit wonder aanstonds een missionair karakter aan. Immers er staat: xZij werden allen vervuld met den Heiligen Geest en begonnen te spreken met andere talen, gelijk de Geest hun gaf uit te spreken." Hierin trekt zich alzoo het groote Pinksterwonder sèam. De apostelen en die J met hen waren, spraken dusver hun moedertaal. Nu waren er met het Joodsche Pinksterfeest Joden uit alle omliggende landen van Azië, Afrika en Europa naar Jeruzalem opgekomen. Deze Joden nu verstonden in den regel noch het Hebreeuwsch noch het Arameesch, dat destijds in Jeruzalem meest gesproken werd. Evenals de Joden nu nog, zoo ze in^Nederland wonen, Nederlandsch, en zoo ze in Engeland huizen Engelsch spreken, evenzoo was het ook toen. Ze hadden ook toen hun oorspronkelijke taal, het Hebreeuwsch, afgeleerd, en spraken Arabisch of Egyptisch of wat ook, doch in elk geval de taal van het land, waarin ze thans met hun gezin woonden. Op eenmaal nu hoorden de Joden van dien verschillenden landaard een roepen en getuigen, zeer overluid, en op aangrijpende wijze, en toen ze dichterbij schoven, en toeluisterden, hoorden ze op eenmaal de Apostelen en die met hen waren, spreken en betuigen in de taal die zij zelven in hun woonplaats geleerd hadden. »De menigte, zoo staat er in vs. 6, kwam samen en werd beroerd, ïwant een iegelijk hoorde hen in zijn eigen taal spreken." Dat verbaasde hen, en ze riepen uit: »zijn niet allen die daar spreken, Galileërs? En toch hooren we hen een iegelijk in^onze eigen taal, in welke d r P k wij geboren zijn ? " In die talen-dooreenmenging lag alzoo het groote wonder, de indrukwekkende gebeurtenis, die het Pinksterfeest kenmerkte.

We lezen niets van eea hooger standpunt dat de Apostelen innamen, of van een rijkere onthulling der Goddelijke mysteriën; alles trekt zich saam in deze ééne wondere gebeurtenis, dat die apostelen en discipelen, die dusver alleen hun eigen taal spraken en verstonden, nu plotseling de kennis bleken te bezitten van achttien andere talen, die ze nimmer geleerd hadden, en waarin ze nu luidkeels en in heilige geestdrift de groote werken Gods verkondigden. Dit was het machtige wonder. Zelven verstonden ze niet wat ze in die vreemde talen betuigden, maar plotseling toonden ze de gavea ontvangen te hebben, om in het Parthisch, in het Elamitisch, in het Egyptisch enz. op boeiende en bezielende wijze de groote wonderen van Gods majesteit uit te spreken. Zoo trekt in dit talenwonder zich geheel de wondere gebeurtenis van het groote Pinksteren saam. Er is geen sprake van de opwekking van dooden noch van de genezing van blinden of kranken. Het wondere waarvoor men hier plotseling kwam te staan, was het talenwonder. De massa Joden, die met het Pinksterfeest te Jerusalem en in den Tempel waren opgekonien, spraken elk hun eigen taal, en zoo was het ook met de jongeren, d. w. z. met de Apostelen en hun aanhang. Doch terwijl ze even van te voren elkander volstrekt niet verstonden, viel nu plotseling die moeilijkheid weg, en bleken die aanhangers van Jezus schier alle taal te verstaan en al zulke talen te kunnen spreken, en dit zóó indrukwekkend en zóó bezielend, dat de geheele scharen die het aanhoorden, het verwonderd aanhoorden, en uitriepen : sZijn niet alle dezen Galileërs, en hoe hooren wij hen dan spreken in onze eigene taal? ". Zelfs werden ze, gelijk er staat, (zie vs. 12) ïtwijfelmoedig, zeggende de één tot den ander: Wat wil toch dit zijn ? " Daarop heeft Petrus toen zijn bezielde improvisatie gehouden, uitwerking waarvan was, dat »ze verslagen werden in hun hart, en tot Petrus en de andere Apostelen zeiden : Wat zullen wij doen, mannenbroeders ? " Een vraag waarop Petrus antwoordde: «Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen «.Die dan zijn woord gaarne aannamen «werden gedoopt, en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen". En dé vrucht was, dat »ze volhardende waren", niet in iets ongewoons of in iets bijzonders, maar lo. in de leer der apostelen, V. in de gemeenschap met de gemeente, 3°. in het Heilig Avondmaal, en 4°. in de gebeden. (Zie VS. 42). En daarna; zoo lezen we, «hadden er vele teekenen en wonderen plaats door de apostelen c, doch niet op J verrassend nieuwe wijze, doch op gelijke wijze als weleer.

Men gaat alzoo niets te ver, zoo men de beteekenis van dit groote Pinksterwonder saamtrekt in de ééne groote ge­ r dachte, dat alsnu de belijdenis van den Christus, die tot nu toe, als we zoo zeg­ w gen mogen, in Israel opgesloten was geweest, thans van dien band bevrijd wordt, E en tot de geheele menschheid, in heel de wereld, wordt uitgebreid. Aankankelijk was de band die het Evangelie aan de oodsche natie bond, zoo hecht en beslist geweest, dat de discipelen niet anders dan tot de Joden met de Evangelie-prediking mochten uitgaan, en dat Jezus zelf eerst weigerde de Tyreensche vrouw hulp te bieden, omdat ze niet uit Israel was. Zoolang Jezus zelf zijn discipelen leidde, stond alzoo op den voorgrond, dat de redding die was aangebracht, geen algemeen karakter droeg, en niet bestemd was, om aanstonds in heel de wereld te worden uitgedragen. Later zou dit volgen, doch aanvaükelijk was het niet zoo. Nu echter met den Pinksterdag was de ure hiervoor aangebroken. Vandaar dat nu de band die het Evangelie aan de Joden bond, geheel wordt losgemaakt, en dat het Evangelie van nu af, door de talen van alle volkeren der aarde aan te nemen, het groote, machtige, alles beheerschende wereld-Evangelie wordt, dat zijn speciaal Joodsch karakter aflegt, en nu het machtige middel in Gods hand wordt, om op nieuw voor heel ons menschelijk geslacht zijn oorspronkelijke roeping van het Paradijs te[ doen herleven, en niet meer voor een afgezonerd volk, doch veeleer voor heel het menschelijk geslacht het geroep tot eeuwige edding te doen uitgaan. Er waren op dien inksterdag Joden uit alle omliggende volen, staten en landen te Jerusalem aanwezig. e P v E d k h l d t t d h b h o a Z h a d a h d d e o d H o en deze worden nu als opgeroepen, om het Evangelie van den Christus in zich op te nemen, en straks, huiswa-rts keerende, dat heilig Evangelie in ge'-: /, ! de destijds bekende Heidenwereld u: ; te dragen. Van een opleving van het hei. in het ééne volk van Abraham kon thans geen sprake meer zijn. Die afzondering had voorheen moeten intreden, om niet, gelijk in de eeuwen vóór den zondvloed, het Evangelie te doen verdorren en vergeten. Doch nu die tijdelijke afzondering van het Abraiiamitisch geslacht haar doel bereikt had, trad hiermede van zelf het keerpunt in, en moest van nu af de roeping Gods weer tot heel ons menschelijk geslacht, evenals in het Paradijs, uitgaan. Aan dit doel werd-de verstrooiing van de Joden onder de Heidensche volkeren nu dienstbaar gemaakt. De Joden woonden, heel de destijds bekende wereld door, bij de Heidensche volkeren in. Ze hadden sociale gemeenschapsbanden met die volkeren aangeknoopt. En zoo waren deze uitwonende Joden thans de aangewezen zendboden, om uit Jeruzalem 't Kruis van het Evangelie naar al deze landen en volkeren uit te dragen. En daar nu het Evangelie in woord en taal uitging, sprak 't van zelf, dat hieraan de toekomst inzake de taalkunde hing. Iets wat dan afzonderlijk kon worden afgebeeld in de gave der talen, die zich op wondere wij? e onder de apostelen vertoonde, en het middel werd, om 't Evangelie ter kennisse van alle deze vreemde Joden te brengen, die straks het Evangelie naar het land hunner inwoning zouden uitdragen. Het Pinksterwonder hing daarom onmiddellijk samen met Jezus toezegging vóór zijn Hemelvaart, dat het onderwijs van het Evangelie tot alle volkeren zou uitgaan, en onder iUe volkeren met den Heiligen Doop zou bezegeld worden.

Men geraakt alzoo in •'.waling, zoo men het wonder der taien op d»', ; , < ||hotenPinksterdag enkel als betoon van den samenhang der volkeren opvat; zeer stellig was het doel van deze taaiuitbreiding practisch van aard. Onder de gewelven van den tempel waren op dat bogenblik Joden en Jodengenooten bijeen, die uit alle bekende Heidenlanden voor het groote feest naar Jeruzalem waren opgekomen. Op deze «godvruchtige mannen«, gelijk ze in Hand. II:5. genoemd worden, wordt nu de taak gelegd, om straks op eenmaal de kennisse van het Evangelie naar alle land en volk uit te dragen, en hierdoor feitelijk het isolement van Israel en van het Abrahamitisch geslacht een einde te doen nemen. Onder de drie duizend Joden, die nog dien eigen dag tot Jezus bekeerd werden, zijn van zelf ook vele van deze «godvruchtige* vreemdelingen geweest, die een week later naar hun vergelegen land terugkeerden. En zoo eerst verkreeg het talenwonder die practische beteekenis, dat nu op eenmaal het Evangelie van uit eruzalern naar alle. Heidenland werd uitgedragen. Wel aanvankelijk nog alleen tot de in dat Heidenland wonende-Joden. Doch ook dit was slechts een overgangsphase. Toen Petrus naar Cornelius te Caesarea werd geroepen, - viel ook die beperking weg, en toen Saulus van Tarsen zijn heilige oeping ontving, was de nu overbodig geworden band aan het geslacht van Abraham eer geheel weggevallen, en was hij de van God geroepen Apostel, om nu openlijk het vangelie onder alle volken der Heidenen uit te dragen.

Sinds zijn weinig minder dan twintig euwen verloopen, en zoo rijst met elk inksterfeest steeds vanzelf opnieuw de raag, wat afmetingen de inplanting van het vangelie in het leven der volken sinds ien eersten Pinksterdag erlangd heeft. Zou unnen gezegd worden, dat althans de elft van de bevolking der aarde in het ang verloop van die twintig eeuwen tot en Christus bekeerd werd ? Nauwelijks echer wordt die vraag gesteld, of ge schrikt erug van het diep teleurstellende antwoord, at de historie der volken, en ook de uidige gesteldheid der volken, u daarop rengen komt. Laat ons nu beginnen met et dusgenaamde Christenland hierbij een ogenblik buiten rekening te laten, en llereerst de aandacht saam te trekken op de ending, op de groote wereldmissie, op wat & den ten dage door den grooten zendingsrbeid van Christelijke zijde mag gezegd woren gewonnen te zijn. De bevolking van onze arde beloopt thans ruim vijftien en een half onderd millioen zielen, en van deze 15}^ honerd millioen rekent men een kleine vijfhonerd millioen als gedoopt. Zoo blijven er dan en duizend millioen ongedoopt over, waarnder een groote 200 millioen Mohameaan zijn, en de overige 800 millioen eidenen. En vraagt men hoevele personen nder die Mohamedaansche en Heiden­ sche bevolking thans geacht kunnen worden tot het Christendom te zijn overgegaan, dan krijgt ge zoo kleine en zoo onbeduidende cijfers voor u, dat ge u onwillekeurig afvraagt, hoe het resultaat van een historie van negentien eeuwen zóó pijnlijk teleurstellend zijn kon. Raadpleegt men hier toch voor de gegevens die door Prof. Warneck in zijn Geschiedenis van de Protestantsche zending en voorts in de Zendings-Encyclopedie van Tunk & Wagnaller Company verzameld zijn, dan krijgt ge gegevens voor u om bij te schreien. Alle Christenen saam worden dan opgegeven met een cijfer van 535 millioen, waaronder dan vallen 255 millioen Roomschen, 110 van de Grieksche Kerk, 170 millioen Protestanten, en een 8 millioen kleine Secten; de Joden als saam een 12 millioen uitmakende, de Mohamedanen als tusschen de 170 en 180 millioen, en de overigen zijn dan alle Heidenen. En vraagt ge nu verder naar de vrucht, door de alzijdige Christianiseering verworven, dan komt dit neer ; Op het nog veel droever resultaat, dat men rekenen kan op een kleine 7 millioen, die door Protestantsche missies gewonnen werden, terwijl de Roomsche missies evenzoo slechts een kleine 7 millioen wonnen. Saam alzoo een 14 & 15 millioen, na aftrek natuurlijk van de negers in Amerika, wier bekeering niet aan de missie is te danken, zoodat we tegenover een 12 millioen Joden en een 170 millioen Mahomedanen, feitelijk met geen gelukkiger uitkomst staan dan, nu in de 20e eeuw, met een aanwinst van een dertien, veertien millioen gedoopte Christenen tegenover een duizend millioen van ongedoopten. !)

Nu zou dit op zich zelf nog te vergoelijken zijn, indien men zeggen kon, dat de 540 millioen gedoopten metterdaad toonden den Pinksterzegen in hun hart te dragen. Doch wat is hiervan aan ? Wat anders, dan dafc^de 4fval in bijna alle Christenland steeds stuitender werd, dat onder de Socialisten met alle Christelijk geloof is gebroken, en dat in de hoogere wetenschappelijke kringen nauwelijks heugenis van de belijdenis der Apostelen overbleef. Wie de waarachtig geloovigen op 40 % der bevolking rekent, rekent stellig nog eer te hoog dan te laag. Zoo blijft dan de uitkomst, dat op een wereldbevolking van ruim 15 Ji honderd millioen inwoners, thans in de twintigste eeuw na Christus, niet veel meer dan een twee honderd millioen wezenlijk godvruchtige belijders tegen de andere 13 a 14 honderd millioen overstaan, en dat de winste van de missies op dit oogenblik niet veel hooger dan op een zeven millioen voor de Protestanten en op een zeven millioen voor de Roomsche missie mag gerekend worden. Haast verstaat men het dan ook niet, dat de missie, bij zoo droef en pov-sr resultaat, niet alleen nog steeds stand hield, maar zelfs opleefde zoo als nimmer voorheen. Vergelijkt ge toch den ijver voor de missie van thans met wat de zendingsactie in de dagen oözer vaderen was, dan verheft zich thans de missie van alle zijden met eere, terwijl er in de dagen onzer vaderen nauwlijks met missie gerekend kon worden. Hierop nu moet bij het Pinksterfeest alle aandacht saamgetrokken. Hoe pijnlijk teleurstellend ook de dusver verkregen uitkomst moge wezen, de zendingscijfers openbaren toch alom een heiligen gloed, die bezielend op alle Christengroepen terugwerkt. En al mocht 't dan in 't eind blijken, dat bij de Voleinding van geen veel machtiger uitbreiding van het Christendom sprake zal zijn, dit heilige zal dan toch verkregen zijn, dat tot dè laatste ure toe de Christenheid haar zendingstaak met toewijding en bezieling vervuld heeft, in stille afwachting van den zegen die er van Christuswege op rusten zou.

Toch mag dit niet zoo verstaan, alsof de geheele rpeping die van 't groote Pinksteren tot de Gemeente des Heeren in zijn Kerk uitgaat, eeniglijk bestaan zou in den drang, om het Zendingswerk onder de nog afgedoolde volkeren rusteloos voort te zetten. De losmaking toch van de Kerk van de Israëlitische bedeeling houdt van zelf in, dat ze zich op het groote wereldleven in al haar alzijdigheid richt, of laat ons. gemakshalve zeggen, dat de roeping van het Godsrijk door het groote Pinksteren zich weer evenals in het Paradijs op geheel ons menschelijk-geslacht werpt. Zoolang de heilige bedeeling zich door Abraham in Israel terugtrok, werd het groote wereldleven, gelijk dit in het Paradijs ge-, grondvest was, aan de afgedoolde wereld overgelaten, zoodat er geen sprake van was, dat 't geen de Schepper in ons menschelijk geslacht gelegd had, door Israel tot zijn recht kon komen. De rijke schat van gaven, krachten en^talenten, dien onze menschheid in het Paradijs in kiem ontving, opdat ze later bij natuurlijke ontwikkeling in de menschheid rijpen zouden, was niet op Israel overgedragen, maar veeleer, op hoe gebrekkige wijze dan ook, in de afgedoolde Heidensche volkeren blijven hangen. Toen nu Israéfs taak voleind was, en de bijzondere roeping van Israel op de Christelijke Kerk overging, sprak 't van zelf, dat thans het volle menschelijk geslacht opnieuw geroepen werd, om de grootsche taak, die het zich door den val liet ontglippen, alsnu onder de leiding van den Christus wederom op zich te nemen, .en geheel ons menschelijk leven in al zijn vertakkingen opnieuw in den dienst des Heeren te stellen, en het is deze overgang uit het particularisme van het Jodendom tot het universalisme van' de wereldbedeeling, die op den grooten, zoo geheel eenigenPinksterdag te Jerusalem tot stand kwam.

') De bevolkingscijfers, verdeeld over de verschillende religiën en afgoderijen, zijn in 1905 door den heer Zeiler, Directeur van het Kon. Wurtembergsch Statistische Landsamt aan het einde der vorige eeuw met de noodige nauwkeurigheid aldus aangegeven.

Christenen 534.940.000 (Roomsch Kathol. 254.50 millioen. Grieksch Kathol. 106, 48 „ Protestanten 165.53 , Secten 8.13 , ) Joden 10 800.000 Mohamdanen 175.290.000 ' Brahmanen 214.570000 Buddhisten 120.750000 Confucianen 300.630.000 Shintoïsten 14.000.000 Animisten 173.300.000 Secten 170 000 Saam alzoo:1.544.510.000

Daar men mag aannemen, dat deze cijfers in de twintig jaren, die sinds verliepen, zekere wijziging ondergingen, namen we in ons artikel meer_ globale cijfers op.

Dit hing rechtstreeks met de Zending saèm. De Zending moest nu onderde volkeren buiten Israel uitgaan, zóó dat de geheele wereld voor den Christus werd opgeëischt, en met dit roepen van geheel het wereldleven tot den Christus hing van zelf saam, dat niet meer het altoos eenzijdige Israel, maar de menschheid in haar geheel zich door den Christus moest laten bezielen, aan de leiding van den Christus zich had over te geven, en zoodoende de taak weer had op te vatten die ze door den val in zonde varen liet. Die twee moogt ge daarom nooit van elkander afscheiden. De Zending roept geheel ons gevallen menschelijk geslacht naar den Christus, om in hem den God van het Paradijs terug te vinden, an wien het zich door den Satan verwijderen iet; maar tot die verloren positie terugeerende, moest't dan oók opnieuw ons geheele menschelijk leven, met al den heiligen schat, dien God bij zijn Schepping daarin erborgen had, Gode toewijden. De ververing der wereld voor den Christus oest van nu af langs twee geheel ondercheidene wegen doorgaan. De eerste van ie twee veroveringen moest de Zending ot stand brengen. Zij toch had uit te aan onder alle volken der aarde, om uit eheel het menschelijk geslacht, in al zijn ertakkingen, de schare te verzamelen en oor den Doop te heiligen, die in de Volinding deel zou erlangen aan het eeuwig oninkrijk. Maar hierbij mocht het niet lijven. Niet enkel de te doopen personen oesten uitgelezen en verzameld worden, aar ook de geheele schat van menschelijk even, die in het Paradijs door de Schepping ls zaad en kiem in Adam verborgen as, doch door den val ontadeld werd, oest thans, nadat Israël zijn roeping ervuld had, opnieuw, mits dan geheiligd, ode ter eere, onder de volkeren tot steeds ijpere én vollere uiting komen, en de ieuwe bedeeling waarin dit verwezenlijkt ou worden, trad nu in op het groote inksterfeest.

Tweezijdig alzoo is het karakter dat het inksterfeest steeds dragen blijft. Het inksterfeest stelt de groote Missie of Zening in, die tot aan de Voleinding onder e volkeren moet uitgaan, om de natiën n volkeren, of om de enkele verkorenén nder die volkeren, te - winnen voor den eiligen Doop en ze alzoo in de Christelijke erk in te lijven. Maar hierbij blijft het iet. In éénzelfde verband met die Zendingsoeping gaat van het groote Pinksterfeest og de geheel andere roeping uit, om den chat, die bij de Schepping in ons menscheijk geslacht was verborgen, doch sinds verduisterd werd, opnieuw te doeii opglinsteren, n alzoo het leven der Christelijke volken n natiën, in aansluiting aan het Paradijs, e doen opbloeien. Zonder overdrijving mag an ook gezegd, dat het groote Pinksterfeest an Israels roeping en levenstaak een einde aakte. Het zouden nu al de volkeren sélam ijn, tot welke de roeping ten eeuwigen leven itging, en onder die vele volken zou ook sraël als één der volken worden opgenomen. aar het particularisme nam thans voorgoed

een einde. Het was ou de geheele wereld met al haar volkeren, en met alle van meet afin de geheele menschheid verborgen schatten, tot wie op het groote Pinksterfeest de roeping uitging, om de levenstaak, die haar oorspronkelijk in het Paradijs was toebeschikt, weder op te nemen. En nu is dit het opmerkelijke, hoe juist in het taalwonder van den Pinksterdag deze beide roepingen zich uitspraken. Er lag in dat taalwonder het uitgaan naar alle volkeren om ze tot den Christus te roepen, en alzoo het motief der Zending; maar er lag tevens de erkenning in, dat de zoo onderscheiden aard van alle deze volkeren, die in hun onderscheiden talen tot uiting kwam, niet mocht weggecijferd als bijkomstig en niets beduidend, maar als van zoo ernstige beteekenis, dat God zich door het taalwonder in zijn tempel te Jerusalem verheerlijkte, om den zoo onderscheiden levensschat, die in deze vele volkeren school, tot bij elkaar passende uiting te doen komen. Elk volk met zijn eigen taal en levensschat, en alle deze volkeren saam den God van het Paradijs verheerlijkend.

Tekstvergissing. In No. 2157 van de Heraut, eerste bladzijde, eerste kolom, vierde volzin, sloop een tekstvergissing in. Deze zinsnede moet aldus gelezen worden: «De veertig dagen, die tusschen de Verrijzenis en de Hemelvaart inliggen, zijn wel voor ons niet doorzichtig, zoodat het ons niet mogelijk is, ons een duidelijke voorstelling te vormen van wat gedurende cie veertig dagen voorviel, maar het feit zelf van Jezus' Hemelvaart wijst ons dan toch op een ommekeer die plaats greep in de wijze, waarop de Christus als onze Middelaar voor deze aarde zijn heil volbracht".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juni 1919

De Heraut | 4 Pagina's

„Onderwijs alle volkeren, ze doopende.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juni 1919

De Heraut | 4 Pagina's