Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXIV.

Daarom ziet, God is met ons aan de spitse, en zijne priesteren met de trompetten des geklanks, om tegen u alarmgeklank te maken. O kinderen Israels, strijdt niet tegen den Heere den God uwer vaderen ; want gij zult geen voorspoed hebben. II Kron. XIII : 12.

In hooge mate belangrijk is het, al aanstonds kennis te nemen van den Kerkelijken toestand, die zich in de drie Noorsche rijken van Europa voordoet. We rekenen hierbij van Zweden af, naardien de Kerkelijke ontwikkeling van Zweden • het best gerijpte karakter droeg, en door het optreden van Gustaaf Wasa op zoo verreikende wijze in het lot van Europa ingreep. De Luthersche Kerk is hier de heerschende, en al is in 1860, 1868 en 1873 de Kerkelijke en Godsdienstige vrijheid hier veel sterker dan voorheen tot haar recht gekomen, toch zet zich feitelijk het aloude Luthersche leven nog steeds in het Koninkrijk van Zweden voort. De bevolking van Zweden bedroeg, blijkens de laatste recensie die in 1910 gehouden is, vijf-en-een-half millioen inwoners (5.522.103), en van deze waren nog altoos niet minder dan 5.497 689 bij de Landskerk aangesloten. Joden zijn erin Zweden bijna niet (6112), Roomsch-Katholieken komen er ook bijna niet voor, en konden nog geen hooger cijfer halen dan van 3070 over het geheele land. Voorts bleken er een 9000 Baptisten te zijn, en ruim 6000 Methodisten, maar op het geheel der bevolking waren deze offïcieele cijfers bijna niet van beduidenis. Al te gader waren in de Luthersche Kerken als leden geboekt 5.494, 689. en daar het totaal der bevolking op 5.522.406 stond, bleek alzoo dat op deze ruim vijf-en-een-half millioen inwoners slechts een 55000 afweken, de Joden er onder begrepen. Toch zou men zich vergissen door te meenen, dat deze vijf-en-een-half millioen leden der Landskerk al te zaèm nog steeds uit overtuiging aan de Luthersche belijdenis vast hielden. Er waren er toch niet zoo weinigen, die wel in de Landskerk bleven, maar zich desniettemin allerlei afwijking en vrijheid van beweging op confessioneel en missionair gebied veroorloofden. Van meerdan éénezijde wordt dan ook beweerd, dat de Baptisten b.v. veel talrijker zouden zijn. Reeds in 1882 gaven ze in hun orgaan een cijfer van 22.891 leden op, over 331 steden en dorpen verdeeld. Zoo zouden er 40.000 half-afgescheiden Lutheranen zijn, die zich op eigen voet hadden ingericht. Zoo is er in Zweden ook een Protestantenbond van mannen en vrouwen die geheel modern zijn en zich van de Luthersche Geloofsbelijdenis losmaakten. Doch ook al rekent men met alle deze afwijkende groepen, toch neemt dit het feit niet weg, dat de afwijkingen nog geen 100.000 halen, en dat alzoo ten minste vijf en een kwart millioen van de bevolking nog steeds in het Luthersche kader bleef saamgevat. Gereformeerden zijn er in Zweden ganschelijk niet, en het resultaat van de historie, die zich met Gustaaf Wasa inzette, is nog altoos geen ander, dan dat Zweden in hoofdzaak een geheel Luthersch land is, maar op het Luthersche erf een inrichting wist aan te nemen, die haar een hooge positie gaf.

Van een vrije ontwikkeling der Kerk was hierbij geen sprake. De O^ferheid had van meetaf een algeheele suprematie over den in Zweden bestaanden Kerkenbond aan zich getrokken. XJitvloeisel hiervan was van ouds de stellige eisch, dat ieder inwoner van Zweden (de Joden alleen uitgezonderd) gehouden was, de aloude drie hoofdsymbolen, d. w. z. het Apostolische, Niceensche en het Athanasiaansche symbool voor waarachtig te erkennen, en dat aan deze drie zou worden toegevoegd 1°. de onveranderde Augsburgsche Confessie van 1530, en 2». de belijdenis die in het concilie van Upsala in 1593 aanvaard is, en alzoo in 't kort het gansche confessioneele geheel dat in het dusgenaamde liber concordiae of Eenheidsboek was opgenomen. De aldus aamgevatte waarheid moest nu van 1593 af in geheel Zweden door elk inwoner beleden worden, en met name werd deze stellige belijdenis afgevergd van allen die als Kerkleeraars, als onderwijzers, als hoogleeraren, aan Gymnasium of waar ook, als leiders der geesten optraden. En zoo streng werd deze kerkelijke en deze geloofseenheid van het geheele Zweedsche volk doorgezet, dat men ^ijn burgerlijke rechten verloor en ten slotte het land werd uitgezet, indien men ook maar op een eenigszins in het oog loopende wijze tegen deze door de Rijksregeering uitgevaardigde voorschriften in verzet kwam. Predikers of onderwijzers uit andere landen, en met afwijkende belijdenis, mochten zich dan ook in Zweden niet vestigen noch ook het godsdienstonderwijs der jeugd zich aanmatigen. De regeling van het Kerkelijk leven was dientengevolge in Zweden, met name sinds Gustaaf Wasa's optreden, volstrekt geen enkele afwijking duldend. Het was een complete nabootsing van de gestrengheid, waarmede in Roomsche landen tegen elke religieuse afwijking gewaakt werd. En hierbij was het aan de Koningen van Zweden gelukt, zich zoo geheel in Zweedschen geest te doen gelden, dat ruim drie eeuwen lang de volstrekte Kerkelijke eenheid, doch dan onder de leiding van het Landsbestuur, in Zweden stand hield.

De Zweedsche wet, die in 1873 de belijdenisvrijheid erkende en ten deele regelde, ging in de vrijheidsverleening zeer ver, en ging hiertoe gereedelijk over, ook al was het dat men in de Luthersche Kerk bleef. Dit laatste was reeds in 1868 Staatsrechtelijk geordend. Er werd toen bepaald, dat de leden der groote Luthersche Landskerk de vrijheid verkregen om saam godsdienstige oefeningen te houden, zonder dat ze hierin de aangestelde predikanten behoefden te mengen. Men verkreeg hierdoor in Zweden metterdaad niets anders dan wat wij in ons land reeds van ouds her bezeten hebben, maar in Zweden was hiertoe hooger verlof noodzakelijk, en dat verlof is in 1868 en daarna op steeds milder en ruimer wij/.e verleend geworden, ten.slotte zelfs zoo volledig, dat het er werd gelijk het bij ons reeds voorlang gold, en dat ten slotte elke poging om toch nog zekere inperking te doen gelden, niet toe te passen bleek, zoodat de Regeering er dan ook feitelijk van afzag. Dit had uiteraard tengevolge, dat de uittreding uit de groote Luthersche Volkskerk zichtbaar afnam. Men kon thans, ook al bleef men in de groote Landskerk, toch geheel zijn eigen weg gaan, en dit bracht van zelf te weeg, dat de vele Kerken die allengs opdoken, juist door zich niet af te scheiden, maar in de Landskerk te blijven, met veel beter gevolg voor de uitstrooiing en verbreiding van bun afwijkende gevoelens ijveren konden. De geestelijkheid trachtte hiertegenover wel het recht te doen gelden, om aan zichzelf opwerpende predikers die te ver afweken, het zwijgen op te leggen, doch ook dit bleek men niet te kunnen volhouden. De Regeering scheen steeds meer op haar vroeger recht om in de Landskerk den toon aan te geven, niet meer zoo hoogen prijs te stellen. Men maakte het haar over allerlei kleine geschillen, die oprezen, te lastig, en steeds minder stelde zij er prijs op, om het Staatsgezag ten behoeve van de handhaving dsr zuivere, aloude belijdenis te handhaven. Gevolg hiervan nu was, dat van Regeeringwege de vrijheid van het Kerkelijk belijden steeds ruimer werd opgevat, en dat de poging om het aloude karakter der Kerk te handhaven, van de Landsregeering op de orthodoxe predikanten overging. De Landsregeering nam ten deze een steeds onverschilliger houding aan, en vaardigde ook na 1873 gedurig besluiten uit, om de vrije Kerkelijke beweging geheel aan zichzelf over te laten. Geheel anders daarentegen stond het uiteraard met de rechtzinnige predikanten. Deze toch waren er van meetaf door hun studie als toe genoodzaakt, om den ouden gang van zaken in de Zweedsche Landskerk niet te laten verschuiven. Hoe meer de Regeering zich dan ook terug trok en het Kerkelijk leven aan zichzelf overliet, hoe meer juist de Kerk zich gedrongen gevoelde, om voor het aloude karakter der Zweedsche Kerk op te komen. Dit pogen kon echter alleen gelukken zoolang en voorzoover de Landsregeering haar daarbij voorging en steunde. Toen daarentegen het Bewind te Stockholm het oude stelsel eenmaal losliet, aan het confessioneel karakter der Landskerk niet meer hechtte, en zelfs den schijn poogde te vermijden, alsof zij op kerkelijk gebied een eenzijdig confessioneel standpunt bleef innemen, zagen de Orthodoxe predikers zich genoodzaakt door eigen macht voor het zuiver houden der Kerk op te komen, en dit leidde er vanzelf toe, dat de Regeering zich ultraliberaal ging aanstellen, terwijl de Oithodoxe predikers wel beproefden de vroegere positie te handhaven, maar hierin, daar de Kerk van Zweden nu eenmaal een Staatskerk was, niet slagen konden. In Zweden is nog sterker dan in ons land het persoonlijk individualisme ontwikkeld. Vandaar dat sinds Gustaaf Wasa de maatregelen zoo streng waren geweest, die hij nam en die zijn opvolgers in stand hielden en nog verscherpten, om het gevaar dat in dit Individualisme school, tekeeren. Thans echter, nu de Regeering van de handhaving van het aloude stelsel afzag, en zich geen weg opende om tot een geheel nieuwe regeling van hpt Kerkelijk vraagstuk te geraken, sloop van zelf het euvel in, dat al wat kettersche gevoelens voorstond, rustig in de Landskerk bleef. In niets gevoelde men zich dan meer belemmerd. Men kon ongedeerd geheel op eigen wieken afdrijven, en zoo naderde men ook in Ziveden steeds meer de innerlijk onware gesteldheid, dat de groote kerk de Landskerk bleef, doch dat in die Landskerk een ieder steeds meer zijn eigen inzicht ging volgen, in geen Confessioneele afdoling meer bezwaren zag, en tenslotte zelfs in verwerping van den Christus, ja in wat naar Atheïsme zweemde, afzwierf, zonder van Staats-of Kerkwege daarover ter verantwoording te worden geroepen.

De Zweedsche Landskerk heeft niet uit sluitend Predikanten, die den dienst voor haar vervullen, maar ook Bisschoppen, en zelfs één Aartsbisschop. Van meet af heeft men in Zweden de allesbeheerschende Volkskerk in vaste deelen ingedeeld, en aan deze vaste deelen den Bisschoppelijken titel verbonden. Alleen Upsala heeft een Aartsbisschop, terwijl de overige indeeling van de Landskerk in Bisdommen zeer ongelijk in bevolking is. Zweden is evenals Noorwegen zeer ongelijk bewoond. In het Zuiden woont men dicht opéén, in het midden van 't land neemt de dichtheid van de bevolking reeds zeer af, maar vooral in de hooge noorder streken is de bevolking uiterst schaarsch. Vandaar dat het aantal bewoners in de onderscheiden Bisschoppelijke districten zoo ver uiteenloopend is. Wisby telde in 1881 niet meer dan even vijftigduizend Lerkgenooten, terwijl Lund er 716 791 aanwees. Toch staat Lund in dat hooge cijfer bijna alleen, Upsala komt er het naast aan toe met een 600.000, maar dan volgen acht Bisdommen met omstreeks een kleine honderd duizend of de kleinere helft. Het aantal gemeenten wordt in de Landskerk op 1356 begroot, saam ingedeeld in 183 groepen, ongeveer wat wij de Classen zouden noemen. Predikanten telt de Staatskerk tot een aantal van 2.249, waar dan nog een 140 als veldpredikers, hofpredikers, gasthuisverzorgers enz. bijkomen. Het aantal Kerkelijke gebouwen in Zweden bedraagt voor de Landskerk het aantal van 2.535 tempels. En hierbij komen dan schier allerwegen nog wat wij »gezelschappen« zouden noemen, d.w.z. groepen van meer intensief vrome Kerkleden, die minder aan den uitwendigen Kerkdienst hechten, maar te sterker aandringen op de kweeking van echt geestelijk leven. Vooral in een land, waar de inmenging van het officieele Staatsbestuur in het Kerkelijk leven zoo sterk was, kon het niet anders of de ernst van het vrome gemoed moest zich in private bijeenkomsten tot uiting pogen te brengen. Steeds toch houde men in het oog, dat ook in Zweden's Kerk, welbezien, oorspronkelijk alle innerlijke beweging en leiding niet van de Kerk, maar van den Vorst en de Landsregeering was uitgegaan. In 1591 heeft het Concilie van Upsala de Kerkelijke ordinantiën en de verhouding van de Kerk tot den Staat definitief vastgesteld, en de aldus door de Landsregeering geijkte band omklemde metterdaad heel het Kerkelijk leven. Toch mag niet verzwegen, dat men in Zweden, meer dan elders waar de Luthersche Kerk tot heerschappij kwam, op zekere beperking van de Vorstelijke vol macht bedacht is geweest. In de eerste plaats moest de Koning van Zweden zelf persoonlijk, zonder eenig voorbehoud, de zuivere kerkelijke leer van het Lutheranismezijn toegedaan. Ook ging de Koning als Koning een niet geringe verantwoordelijkheid voor het zuiver houden van den Kerkelijken dienst aan. Zóo was er onder zijn Ministers een bepaald Ecclesiastisch Minister, wiens advies de Koning moest inroepen, en evenzoo was hij gehouden alle Kerkelijke aangelegenheden in den Raad van State tot beslissing te doen brengen. Evenals andere Staatsaangelegenheden moesten in Zweden ook de Kerkelijke verordeningen, en wat hier meesamenhing, bij den Rijksdag worden ingebracht, en konden eerst op die wijs volle geldigheid erlangen. Hierbij kwam dan nog een algemeen Kerkelijke Concilie, dat alle vijfjaren saamkwam, en waar de besluiten des Konings aan keur onderworpen werden. Men onderscheidde hierbij natuurlijk aangelegenheden van louter confessioneelen en kerkrechtelij ken aard, die voor een niet zoo gering deel aan de Conciliën en Kerkvergaderingen werden overgelaten. Streng, en streng zonder sparen, trad de Rijksregeering daarentegen bij alle beslissingen op, die het Landsbewind zelf en zoo ook het onderwijs aan de Academiën raakte. Deed zich een vraagstuk van dien aard voor, dan werd niets toegegeven, en was het de Koninklijke macht die de beslissing gaf.

De »generale Zweedsche Kerkvergadering" bestond vroeger niet, maar is sinds 1868 in het leven getreden. De Lands-regeering gevoelde steeds meer, dat er zich op Kerkelijk terrein gestadig een geheele reeks verschijnselen en daarmede saamhangende geschillen voordeden, die te zeer van dogmatischen en bureaucratischen aard waren, om den Vorst des Lands belang in te boezemen. Steeds meer werd men er daarom op bedacht, voor deze soort van Kerkelij ke moeilijkheden een oplossing van Kerkelijke zijde te zoeken, en zoo kwam de Regeering ertoe, om een vijfjarige Synode of Concilie in het leven te roepen, dat deze louter Kerkelijk-dogmatisché moeilijkheden tot oplossing zou brengen. Voor het eerst kwam zulk een louter Kerkelijke vergadering in 1868 bijeen, en sinds is ze gestadig om de vijf jaren saamgeroepen. Dit Convent of Concilie, of hoe men deze vergadering noemen wil, bestaat uit 60 leden, voor de helft theologen en voor de wederhelft leeken. Deze 60 leden worden door de Kerkelijke functionarissen in de onderscheiden districten gekozen, terwijl de Bisschoppen en de Aartsbisschop er van zelf krachtens hun hoogf^re positie zitting in erlangden. Degelden die voor deze vijfjarigeConcilies vereischt werden, betaalde de Rijksregeering uit de Rijkskas. De toeleg was, dat zooveel doenlijk alle inwoners, hoe beduidend ook hun dogmatische afdolingen werden, toch niet gedurig groepsgewijs een nieuwe Kerk zouden stichten, maar met volledige vrijheid om hun overtuiging individueel te omwikkelen en onder hun medeburgers voort te planten, toch in de ééne groote Landskerk zouden blijven inwonen. Formeel moest men één blijven, doch voor 't overige kon een ieder, ook al bleef hij in de Landskerk, zijn eigen speciale overtuiging trachten te verbreiden.

Doch onderscheiden van deze vijfjarige Conciliën bleven de van oudsher ingestelde Consistoriën en Domkapittels voortbestaan, Aan Stockholm was om de talrijkheid van haar bevolking hierbij een eigen Consistorie toebedeeld, maar de overige Consistoriën hielden verband met de twaalf Domkerken. Elk van deze Domkerken had een Domkapittel, en zoo beschikte elk over een eigen Consistorie. De Bisschop 1 is voorzitter in deze kapittels, en hij wordt bijgestaan door een college van Assessoren, die veelal niet uit de geestelijken, maar uit de leeken gekozen worden. De macht en invloed van de leeraars mocht zich in deze Colleges niet te eenzijdig ontwikkelen. Vandaar dat er steeds op gezonnen werd, om de hoogleeraren van de Universiteiten en andere hoogstaande geleerden hier tot hoogeren invloed te doen geraken. Het uit deze hooger staande personen saam gestelde College had dan toezicht op de volksschool en andere onderwijsinrichtingen van hoogere orde. Bij de aanstelling van predikanten en andere Kerkelijke voorgangers deden deze Domkapittels de onmisbare voorstellen. Uitzondering hierop maken alleen 502 gemeenten, waarin de Koning zich het recht voorbehield om bij vacature den nieuwen leeraar aan te wijden; een recht dat overigens meest hierin zijn tempering vond, dat er in de vacante Gemeente toch een stemming voor de keuze plaats had, dat de uitslag van deze keuze ter kennïsse van den Koning werd gebracht, en dat hij veelal de keuze der Gemeente volgde.

Van zeer hooge beteeken is is voorts in de Zweedsche Landskerk de instelling van een Kerkelijk College in elke gemeente, dat op allerlei bijzondere verhoudingen in het Gemeenteleven toezicht moet oefenen. De predikant is van dat College voorzitter, en de leden ervan worden aangewezen door de Gemeente. Deze Kerkeraad is belast met de verzorging van alles wat de handhaving van de Religie en de goede zeden in de Gemeente betreft; ook huwelijksaangelegenheden, tekortdoening aan de eere der ouders en verzuim in de kinderopvoeding worden door dit College nagegaan, verbeterd, en voorzooveel noodig gestraft. En naast dezen raad der Kerk staat dan de Schoolraad, waarvan de leeraar de voorzitter is. De School in haar plaatselijke beteekenis is nog geheel op de handhaving van het godsdienstig element ingericht. Het bezoeken van de School wordt dan ook als een zoo natuurlijke verplichting van geheel de jeugd der Kerk opgevat, dat van het kwijten van schoolgeld geen sprake is, en ieder kind van den daarvoor bepaalden leeftijd het recht bezit, om op een plaats ter schole aanspraak te maken, doch dan ook gehouden is, die plaats te bezetten. Hiermede hangt 't dan ook samen, dat elke plaatselijke Kerk in Zweden het recht heeft, zoo dikwijls dit noodig blijkt, baar Kerkleden saam te roepen, om in wat men dan een Kyrkosiamma noemt over de aangelegenheden, zoo religieus en zedelijk als geldelijk en correctioneel, saam te beraadslagen. De plaatselijke invloed van de Kerkleden draagt in Zweden dan ook een zoo doortastend karakter, dat de leeraars voor verreweg het grootste deel door de leden der Gemeente wórden aangewezen, en alsdan van het Domkapittel het zegel op hun benoeming ontvangen. Zij die het Kerkelijk leven in Zweden van nabij gadesloegen, aarzelen dan ook niet te erkennen, dat het plaatselijk karakter der dorpen en der stadskerken een zoo vrij en zelfstandig karakter vertoont, als in andere landen niet dan bij groote uitzondering wordt aangetrt ffen. Hoe ver dan ook de macht en het beschikkingsrecht van de Bisschoppen in naam moge reiken, feitelijk is en blijft het toch de Gemeente, die, door haar stemgerechtigde leden, het Kerkelijk leven bezielt en beheerscht. In zoover kan dan ook gezegd, dat het Zweedsche Kerkelijk leven plaatselijk democratisch van aard is.

Op de vorming van de Dienaren des Woords wordt in Zweden met de grootste nauwkeurigheid toegezien. Het litterair examen komt eerst na afloop van een kleine twee jaar aan de orde. Het candidaats-examen bij de' faculteit veronderstelt 2 \ 3 jaar studie, het examen van practischen aard wordt eerst na een jaar nieuwe studie afgelegd, en daarna eerst komt de dogmatische en kerkelijke verbintenis, die men tegenover het Domkapittel heeft aan te gaan. De tractementen van de Ri.sschoppen bedragen in Zweden 10.000 è 18 OOG Kronen, van de gewone predikers veelal 2500 i 4500 Kronen. Vrije woning komt hier in den regel bij. En wat vooral opmerkelijk is, de Dienaren des Woords ontvangen in den regel hun jaarlijksch tractement niet uit de Staatskas of van eenige officieele autoriteit, doch van de Gemeente die ze dienen. Hiervoor zijn bepaalde lasten aangewezen, die op ieder lid der bevolking drukken, en die ook door inwonende vreemdelingen worden meebetaald; iets wat met name geldt van de tienden, die men in Zweden van allen landeigendom verschuldigd is. Er mag dan ook gezegd, dat de geldelijke positie van de predikers in Zweden op uitnemende wijze verzekerdis; iets wat ook geldt van de psnsioenen die aan de weduwen en "ten behoeve van de weezen worden uitbetaald.

Voor de vorming en opleiding van het Kerkelijk personeel is van oudsher goede zorge gedragen, aan de beide Universir teiten, die in Zweden de wetenschappelijke vorming beheerschen, namelijk te Upsala en te Lund. Aan de thelogische faculteiten, die bij beide Universiteiten geopend zijn, vindt men te Upsala jjight en te Lund zes hoogleeraren, en voorts nog op zichzelf staande lectoren en docenten. In zekeren zin kan gezegd dat deze faculteiten nog conservatief van aard zijn, en aan de moderne theologie zoo goed als geen voet geven. B: ^ide Universiteiten saam worden b^ocht door ongeveer 300 theologische studenten, waar dan nog 150 studenten bijkomen, die zich propaedeutisch gereed maken.

Wat voor ons aantrekkelijk mag heeten is, dat in Zweden het Kerkgezang nog in hoofdzaak uit de Psalmen gevormd wordt. Niet alle ander lied is uitgesloten, maar geheel het Zweedsche volk was van oudsher eenig aan de Psalmen gehecht, en dweept er nog mede; een trek in het Kerkelijk leven die in sterke mate onze sympathie wekt. Voor de Zending poogt men steeds grootere offers te brengen, maar grootsch van karakter is toch de Zweedsche Zending nog niet. Intusschen wint ze voortdurend en steunt de godsdienstige opleving ónder het volk.

Teleurstellend daarentegen is het, datiii Zweden de Armenverpleging nog steeds buiten de Kerk omgaat. Een Diaconaat kent men er dan ook niet, en het is het burgerlijk bestuur dat voor de behoeftigen en nooddruftigen zorgt. De Zondagsviering draagt in Zweden min of meer een Engelsch karakter, al mag niet verheeld dat op spoorwegen, trams enz. zoo goed als van geen soberheid ter eering van den Zondag sprake is. Alle deze gegevens saam, die we aan het artikel van den heer Rob. Sundelin in het Theologisch Woorden boek ontleenden, leveren intusschen het voldingend bewijs, dat de Zweedsche Regeering er van Gustaaf Wasa's dagen af derwijs in geslaagd is het Kerkelijk leven

te doen bloeien, dat zelfs thans, nu allerlei Treemde zienswijzen opkwamen, en afval van de aloude belijdenis niet zelden te betreuren valt, toch de nawerking der historische traditiëa nog allerwegen op zoo in 't oog loopende wijze valt waar te nemen, het godsdientig karakter der Zwcedsche bevolking nog steeds hoog doet «tellen, en zij 't al met veel afwijking, toch ook voor de toekomst goede hope bieden blijft.

Dr. A. K,

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's