Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Toen was het avond geweest en morgen geweest.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Toen was het avond geweest en morgen geweest.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En God noemde het licht dag, en de duisternisse noemde Hij nacht. Toen was het avond gewee.t, en 't was morgen g weest; de eerste dag. Gen. 1:5.

Wij verstaan dea avond en den morgen niet, gelijk ze in het Scheppingsverhaal zijn opgeno men, ea in de wet der Tien Geboden zoo scherpe toelichting ontvar gen. In het begin van Genesis I wordt niet eerst van den morgen gesproken, en eerst daaropvolgend van den mor gen die daagt, maar de avond en dus, zoo ge wilt, ook de nacht gaan voorop, en daarna wordt eerst uit de donkerheid van den nacht en van den avond de morgen van den dag ge boren.

Het is vlak het omgekeerde van wat wij in ons spraakgtbiuik o> 'er de donkerheid en ovei het licht verluiden laten. Bij ons gaat de morgen voorop, volgt op den morgtn de dai, en komt er eerst dan sprake van een avond die invalt, en in verband hiermede van een nacht die 't leven om ons heen verdonkert. Toch i.> -ODgetwijfcld het spraakgebruik in het Scheppingsveihaal veel juister en spreekt ons veel rechtstreckscher toe. Eerst de donkerheid, en dan door Gods majesteit in die donkerheid het licht doorbrekende en alzoo de dag ons verlichtende en verkwikkende met zijn glans n.

Dit spruit hieruit voort, dat wij rekenen met wat ons in ons dagelijksch leven overkomt en met wat we in dit gewoon dagelijksch leven gewaar worden. En dan natuurlijk beginnen we met uit de nachte'ijke .rust wakker te worden. Gewekt staan we dan op en bewegen ons voorwaarts om aan 't leven om ons heen deel te nemen. En eerst daarna, als die dag afliep, treedt voor ons de ure van den avond in, die voorbereidt voor den komenden nacht. Veelal verstaat dan ook de lezer van de Schrift de beteekenis van dat vooropstellen van den avond niet. Wij vooral, in het noorden van Europa wonend, kunnen ons den avond niet anders voor-Stellen dan als invallend nadat de dag afliep en voieiud is, en een dag die met den avond beginnen zou, sprak ons niet toe.

Ea toch valt er niet aan te twijfelen, of het Scheppingsverhaal, dat den avond eerst laat invallen, ea eerst uit den nacht den morgen laat geboren worden, is 't eenig juiste.

Alles hangt er hier aan, of ge afrekent van ons meuschelijk bestaan en onze menschelijke gewaarwording, dan wel van datgene waarmede God in zijn Almachtigheid ons leven heeft ingezet. Bij nadenken gevoelt ge toch aanstonds, dat de Schepping en het gewoel van den tijd, dat ons mar de Schepping verwijst ea de eerste Schepping herdenken doet, niet rekent naar ons zondig bestaan, en alzoo evenmin naar de verlossing die ons in ons zondig bestaan is aangebiacht, maar terug rekent tot in de eerste periode toen de mecsch nog in geen zonde gevallen was, en uit dien hoofde ook zijn levensexistentie niet rekende naar de gevolgen van zijn val, maar eeniglijk naar de oorspronkelijke instelling van ons mcnschelijk leven, gelijk ons Güd dat in zijn Scheppingsdaad had toebedeeld.

Tot zelfs in de wet der Tien Geboden spreekt zich dit zoo klaarlijk uit. Natuurlijk is de wet der Tien Geboden niet onmiddellijk na de Schepping, maar eerst )n Mozes' dagen en aan oi s gevallen geslacht gegeven. Er kan derhaUe in die ind ukwekkende wet niet an es dan aan zondaren, en in verband met het machtige Genadewerk aan Israel, en met Israel aan ons, de eeuige ware levensregel geschonken worden. Maar juist de verwijzing van de Tien Geboden naar wat uit de Schepping, die Gods Almacht wrocht, rech'streeks volg Ie, spreekt deswege nog te sterker. Zes dagen zou Israel arbeiden en al zijn werk voleinden, doch dan zou 't ook met het werken uit ? ijn. Ware de mensch opgegroeid in en had hij zich verspreid over een onzoudige wereld, zoo zou 't in die reine, onbedorven wereld alles naar eisch van de oorspronkelijke instelling der Sch-pping zija toegegaan. De oorspronkelijke natuurwet zou in den eerst geschapen natuurstaat geheerscht en geschitterd hebben, üii DU kon ca den val in zonde niet alzoo blijven. Vandaar dat van de zeven dagen der week hitr aanstonds zes dagen worden afgenomen, en zulks met het bevcl en de order, dat de gevallen en nu door God weer geredde mensch in die zes dagen de jammerlijke gevolgen van den val in zonde dragen, en al zijn handenarbeid en geestesbezigheid zou doorzeiten en voltooien. Doch juist wiji dit niet anders kon, ea de gevallen menschheio het juk der slavernij al de jaren zijns levens torsen moest, treedt nu met het Sibbathsgebod hierin een breuke, en die breuke breekt den zevenden . dag uit elke week uit, om dien éénen heiligen Sabbathsdag te hergeven aan zijn oorspronkelijk Scheppingskarakter, en zelfs het vee in die gunste te doen deelen.

De zevende dag, zoo spreekt de Heere zich in Exod. XX : 10 zoo klaarlijk uit, wordt van de overige zes afgezonderd. In die eerste zes dagen der week draagt de gevallen mensch de zoo ontzettende gevolgen van zijn ontrouw, die hij tegfn zijn God gepleegd heelt. Die zes dagen kan tn mag hij niet vrij uitgaan. Die zes dagen moet hij met inspanning van al de hem ten dienste staande krachten' aan zijn strafleven wijden. In die eerste zes dagen kan er van vrijspraak geen schijn of schaduw intreden. Die eerste zes dagen is elk mensch gebonden en gehouden, om den last des levens, die hem in zijn arbeid is opgelegd, met trouw en ijver, met bezieling en met volharding te dragen. Maar daarmede is zijn gewone levenstaak dan ook voleind. De zevende dag is niet zijn dag, maar is de Sabbath des Heeren, en dan zal hij geen werk doen. Hij zelf niet, maar ook zijn kiudeiea en zijn huisgenooten niet. Op den zevenden dag moet ook zijn dienstknecht en dienstmaagd vrij uitgaan. Ja zóóver wordt die volstrekte exceptie van den Sabbath doorgezet, dat zelfs het vee, dat hij bezit, dien dag der ruste niet voor het verrichten van arbeid kan gebezigd worden.

Het komt met den Sabbaih aUoo hierop neder, dat deze dag der ruste van het gewone leven wordt uitgezonderd, van den gewonen gang des levens wordt afgesneden, en derwijs geheel op zich zelf wordt gesteld, dat 't op dien dag is, of althans zijn moet, als ware de Scheppingsorde niet geschonden, als had geen zonde 't meuschelijk leven bedorven, en als ging nog 't oorspronkelijk Scheppingsleven ongestoord en ongehinderd door.

Dit nu staat er niet, als ware zujks een gebod en leerregel die alle eeuwen door voor alle kinderen der menschen gelden zou. Een ieder wist toch in Isiael, dat de Christus zeü in dien slaafschen zinden Sabbath niet geheiligd had. Maar wel moest er een onverbreke ijke wet voor Israel zijn, die voor Israel de heugenis van den staat vóór den va' zou doen voortleven, en uit den nieuwfieboren toestand heel 't vo!k steeds van Gods^yege naar de oorspronkelijk reine, onzondige schepping terugroepen.

Die schepping nu bracht toen, en brengt nog, steeds den stelligen eisch met zich, dat de Sabbath niet uit onze berekening, maar uit Gods ordinantie zal voortkomen. Ea zoo nu genomen sprak het vanzelf, dat de Heilige Schrift van meetat den nieuwen dag beginnen laat, waar hij van Godswege begint, en niet waar wij menschen hem doen aanvangen. Ea dan kon er geen verschil van inzicht opkomen. Bij den Heilige (Och gaat de voorbereiding van den Sabbath aan het vieren van den Sabbath vooraf en kan er niet eerst op volgen. Die voorbereiding nu ligt in de donkerheid en in den grauwen tint van de avondure. Als de avond intreedt is de dag voleind, en begint de daaropvolgende dag zich gereed te maken om te verschijnen. Dau IS het onze God die den nieuwen dag voor ons gereed zal maken, en dat gereedmaken geschiedt 'lan doordien God de Heere nogmaals in de donkerheid en in de grauwe tint van den nacht teruggaat, om daaruit opnieuw de heerlijke tint van het morginlicht te voorschijn te doen komen. N et God zelf heeft dit licht van noode. Van alle eeuwen her ontbrak dit hcht dan ook geheel. D - • aarde was woest en ledig en duisternis was op den afgrond. En toen eerst is ter zijner ure de Almachtige tot die duisternis der Schepping afgedaafd, en heeft Hij in die Schepping i^e vouk van een hoogeren lichtglans ontstoken. God zeide: daar zij licht! en toen was het licht er. Geheel dit bestel en deze zorge Gods aing alzoo aan het uitbreken van het licht vooraf. Ea zoo was het toen eerst de donkere avond geweest, zonder een schijnsel van glans of gloed. Maar uit die duisternis brak toen ten slotte het wondere licht door, om door God en van Godswege uit louter genade ons met den ghns van wat de zoii brengen zou, te verrijken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

„Toen was het avond geweest en morgen geweest.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's