Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„In Hem al de bolheid.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In Hem al de bolheid.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want bet is des Vaders welbehagen geweest, dat in Hem al de volheid wonen zoude. CoUoss. I : 19.

De Apostolische uitspraak is zoo plechtig ea aangrijpend. Het trekt zich in de gisting van het leven der volken ten slotte alles om den Zoon des Vaders salm. De Verlossing komt ons toe door Zijn bloed en zulks wel in de volstrekte vergeving onzer zonden. En dat nu van diea Verlosser zoo heerlijke vrijmaking kan uitgaan, ligt niet aan onze belijdenis van schuld, noch ook aan ons berouw en onze boete, maar ten slotte eenigiyk daaraan, dat onze Verlosser het beeld is des onzienlijken Gods en de eerstgeborene aller creaturen. En op deze stellige betuiging van den Apostel volgt nu rechtstreeks de volheerlijke belijdenis, dat die Christus het uitgangspunt voor alle creaturen is. »Want, zoo staat er toch, want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijo, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij Overheden, hetzij machten; immers alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapene ; en om de rijke Openbaring nu in één enkele, alles in zich begrijpende betuiging saim te vatten, volgt er: > Hij is vóór alle dingen en alle dingen bestaan te zamen door hem." Zoo is hij, en bij alleen, het Hoofd des Lichaams, of wüt ge, der Gemeente. Hij toch is het begin en de eerstgeborene uit de dooden, opdat hij in alles de eerste zou lijn, want immers het is des Vaders welbehagen geweest, dat in hem lü de volheid

wonen zou, en dat de Vader door het bloed des Kruises alle dingen tot zich zelven verzoenen zoude, hetzij de dingen die op aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn.

Hoe ge de Verzoening ook opvat, ze vindt haar eerste en rijkste motief altoos weer in den Christus.

Er is in den Heilige vanzelf altoos de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Nooit en nimmer kunt of moogt ge u den Vader denken, als zelf 't al scheppende, reddende en verzoenende. In den Vader ligt altoos het alles beheerscbende uitgangspunt, maar uit den Vader buigt het zich over naar den Zoon, en nu is het door den Zoon, of wilt ge door het Woord, dat de bezieliog en de leiding in de Schepping uitgaat.

Niet eerst na afloop van de Schepping treedt deze geheel eenige actie van den Zoon in. Het is al in den Zoon saamgevat, eer er nog iets door de Schepping tot aanzijn komt. Dit hangt niet af van een gekozen tijdstip, maar dit rusten in den Zoon van al wat straks naar buiten zou uitkomen en aanzijn zou erlangen, kent begin noch aanvang, maar wordt gedragen door den stroom der eeuwigheid. Van een enge zelfbeperking in de macht van het Woord, die van eeuwigheid in den Zoon was, kan geen oogenblik sprake komen. Straks zal al wat in het eeuwige Woord school en verborgen was, in de realiteit naar buiten treden, maar zijn Goddelijk bestaan heeft het eeuwige Woord van meet af, uit den Vader zeer zeker, maar dan toch altoos in dien zin, dat 't in den Zoon van meet af, en dat moet derhalve zijn voor eeuwig, geschitterd heeft.

Ook toen er nog geen wereld naar buiten was getreden, en al wat eens komen zou, nog geheel wegschool in God Drieëenig, was het niet in den Vader, noch in den Heiligen Geest, maar eeniglijk in den Zoon dat al de rijkdom van wat de Schepping eens worden zou, lag saamgevat. Men mag niét zeggen, dat de zichtbare wereld haar aanzijn van alle eeuwigheid af bezeten heeft. Tijd en eeuwigheid waren niet ineen gevloeid. De Schrift zegt 't zoo duidelijk: > In den beginae schiep God hemel en aarde". Dit echter was niet anders dan het begin in de uitwendige werkelijkheid. Doch aan dit begin der Schepping ging de eeuwige aanvang van het bestel van den Drieëenige vooraf. Het is de Zoon die van alle eeuwen her de rijke en volle gedachte van wat eens geschapen en voleind zou worden, gedragen heeft. Dit begin en deze aanvang was niet gebrekkig maar volkomen. Niets zou er ooit komen, dat de Zoon niet als van eeuwigheid in zich gedragen en bezeten had. Hij bezat de denkbeeldige Schepping niet slechts ten deele, maar geheel en volkomen, en ter volledige ontwikkeling niet eerst later, maar van meet af. £er er iets, wat ook, tot aanzijn kwam, droeg de Zoon de geheele straks komende wereld ten volle in zich zelven. Niet in zichtbare gestalte, maar in het beeld van haar gedachte-aanzijn. Dit alles heet daarom het noord, omdat het Woord de uitdrukking der gedachte van het eigen bewustzijn is. De Zoon dacht de straks komende wereld en droeg ze als beeld in zich. Dat beeld nu liet zich in een Woord uitdrukken. En zoo was aan den Zoon van alle eeuwigheid af de rijkdom en de genieting van wat eens geschapen zou worden, toebedeeld.

Uit de heilige DrieSenheid komt geen deeling in drie groepen voort. Er was niet een deel van de Schepping dat in den Heiligen Geest rustte, en tvppr ppn tTVf»*aHp HPPI dat-in Hen Vn.do«-«wU verheerlijkte, om ten slotte aan deze beiden een derde deel toe te voegen, dat in den Zoon zijn heerlijkheid vond. Het staat er in wat de Apostel naar de Kerk van Colosse schreef, zoo vlak omgekeerd: »Het is des Vaders welbehagen geweest dat in den Zoon al de volheid wonen zou Van dueling is geen sprake. In den Zoon rust de Voleinding. In den Vader is aller dingen oorsprong. En in den Heiligen Geest leeft de bezieling die straks in al het geschapene doordringt, maar het wezen en het bestand der dingen kwam toch eeniglijk uit het Woord op, en het Woord in dien alomvattenden zin was noch de Vader, noch de Heilige Geest, doch eeniglijk de Zoon als tweede Persoon in het Goddelijk Wezen.

Het is daarom een ganscb averechtsche opvatting, zoo men bij den Zoon eeniglijk aan Verzoening en Verlossmg denkt. Daarmede kon de actie van de Zoon zelfs geen aanvang nemen. Eer er sprake kan zijn van het herstel van wat brak, van genezing van wat krank was, en van innerlijke vernieuwing van wat zijn glans en glorie . verloor, moet toch eerst het tot aanzijn komen van deze wereld zich aankondigen en gevoelen doen. Zou er, na den val in zonde, van hernieuwing van het aanzijn en van genezing van het kranke sprake kui& ien zijn, dan moest toch eerst de Schepping ervan zich hebben aangekondigd en voleind zijn. Er is daarom geen sprake van, dat in de H. Schrift de Openbaring beginnen zou met genezing van het kranke en het reddeii van wat verloren scheen. Zal er van den Zoon, van den tweeden Persoon in Gods drievuldig wezen redding en genezing uitgaan, dan moet geheel die Schepping in haar eerste opkomen rechtstreeks met den Christus in verband hebben gestaan. Het moest er van meet af wezen, gelijk het ons zoo veelzijdig, zoo stellig en zoo boeiend in de H. Schrift wordt voorgehouden. Heel de Schepping moest, eer ze tot aanzijn kwam, in het Woord van den Zoon geschitterd hebben. En toen er in die Schepping breuke sloeg, moest de genezing der wonde eveneens aan den Zoon te danken zijn, maar dan ook in verband met de Schepping in'den aanvang. De redding na den val moest uit het oorspronkelijk bestel bij de Schepping vanzelf voortvloeien. Omdat het al te gader in den Zoon zijn aanleg en zijn oor­ d sprong vond, daarom kon van den Zoon de genezing van het kranke uitgaan. Alleen wie d Schepper was, kon als Redder zijn majesteit doen m schitteren.

Aanstonds gevoelt men hieraan, hoe onherstelbaar de geloofsafval is, indien men het aan­ g e durft, de redding die ons in Christus is be­ h schoren, slechts zijdeling op te vatten als een d verheffing van ons innerlijk leven, die door w louter vermaan en bezieling in ons zou uitgaan.

Gelijk thans de Christus in veler schatting daalt, is bij een machtig en bezielend leeraar in Israel geweest, maar is er geen sprake van, dat hij in het Goddelijk wezen zelf een Goddelijke positie zou bezitten. We moeten daarom volstandig en welbewust breken met alle voorstelling, die den Tweeden Persoon van de Heilige Driëeenheid ^»«V^« den Christus plaatst, om hem niet anders dan als Leeraar te huldigen en door zijn geest cns te laten bewerken. Wie breekt met de belijdenis der vaderen en met de stellige apostolische betuiging, dat in den Christus de Tweede Persoon van den Drieëenige voor ons treedt, maakt zich los van de H. Schrift, vernedert den Zaligmaker, en laat in hem niet anders over dan een uitverkorene onder de kinderen der menschen, wiens woord ons toe-' s o h i w p h h e d g b e g s spreekt en wiens voorbeeld ons aangrijpt. Ge moet hier kiezen of dealen. Ge moet den Zone Gods in het Drieëenig Wezen aanbidden, doch dan ook voor hem als uw God eerbiedig nederknielen, oftewel ge moet de Godheid in den Middelaar loochenen, hem buiten het Goddelijk Wezen plaatsen, maar dan ook erkennen, dat de Christus van de H. Schrift uw Christus niet meer is. Met al de ge zaligden moet ge belijden dat in den Zone Gods al de volheid woont, en dat uit die volheid ook u ho. uw Schepping èn iiw Verlossing ontstaan zijn, en zelfs mag hier geen zweem van twijfel bij u insluipen. Maar knielt ge in zoo vollen, heiligen ernst voor den Christus als den Zone Gods neder, dan mag en kan ook in uw aanbidding van den Zone Gods geen zweem van twijfel of onzekerheid voor u overblijven. Al de volheid moet dan ook door u in hem beleden en aangebeden worden. Ge moogt u dan niet laten winnen voor een belijdenis van den Christus waaruit zijn Godzijn wegvalt. En in tteê van hierop ook maar iets af te laten dingen, moet het u de drang en innerlijke behoefte van geheel uw zielsbestaan zijn, om in uw Zaligmaker den Tweeden Persoon van de H. Drievuldigheid niet slechts te eeren, maar te aanbidden en dan moogt ge vanzelf geen schijngtloofsgemeenschap aangaan met wie in den Christus wel den Leeraar en den Priester, maar niet den |Tweeden Goddelijken Persoon in de H. Drievuldigheid eert.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

„In Hem al de bolheid.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's