Het stemrecht der vrouw.
Ds. Lindeboom van Amsterdam, de onvermoeide kampioen voor het stemrecht der vrouw, heeft direct na wat we schreven over het stemrecht der vrouw, zijn altoos vaardige pen ter hand genomen om een betoog te leveren, dat we ons geheel vergisten wanneer we meenden, dat het deelnemen aan de kerkelijke verkiezing een daad van kerkregeering was, en op dien grond aan de vrouw het kiesrecht ontzegden, omdat de vrouw in de Kerk niet tot regeeren geroepen is naar Gods Woord.
Nu bedoelde ons artikel niet om principieel op het kiesrecht van de vrouw in te gaan. We hebben dat vroeger breed en uitvoerig gedaan. Thans gold het alleen de vraag, of waar het stemrecht aan de vrouw in het algemeen ontzegd werd, zooals dat het geval was in de gemeente door wie om raad ons gevraagd werd, geen uitzondering moest gemaakt worden voor de vrouw, die gezinshoofd was. Op die vraag hebben we een antwoord gegeven, en het gaat niet aan, omdat we daarbij nog eens ter loops opmerkten, dat wie het stemrecht aan de vrouw ontzegde op grond, dat het deelnemen aan de verkiezing een daad van kerkregeering is, die aan de vrouw niet toekomt, dat dan ook aan de vrouw als gezinshoofd niet kan toekennen, - thans op dit punt ons aan te vallen. Het ware op zijn plaats geweest, toen we vroeger ons principieel betoog leverden.
Toch willen we Ds. Lindeboom wel antwoorden, dat de opvatting, die hij van de verkiezing heeft, niet in overeenstemming is met wat onze groote Canonicus Voetius daarvan leert. Niet wij, maar Voetius noemt het deelnemen aan de kerkelijke verkiezing een actus regiminis en acht op dien grond, dat de vrouw aan de verkiezing niet behoort deel te nemen. Dat de verklaring van onze Kerkenorde, dat de verkiezing bij den Kerkeraad staat, hier natuurlijk niets af doet, spreekt wel vanzelf. Want als de Kerkeraad een dubbelgetal aan de gemeente voorstelt en de gemeenteleden daaruit kiezen laat, is er een kerkelijke verkiezing en oefenen de gemeenteleden dus een daad van kerkregeering uit. Natuurlijk schuilt hierachter het diepere vraagstuk, of de kerkelijke macht alleen schuilt bij de ambtsdragers, gelijk Ds. Lindeboom schijnt te meenen, dan wel door Christus aan de gemeente in haar geheel geschonken is, gelijk door Voetius geleerd wordt. Op dit principieele punt dieper ingaan, doen we thans. Als Ds. Lindeboom bij dit kerkrechtelijke vraagstuk eens niet alleen naar dogmatische schrijvers om inlichtingen gaat, maar naar onze Canonici, die hier zeker in de eerste plaat.s recht hebben gehoord te worden, zal hij zien, dat aan dit vraagstuk meer vast zit dan hij wel meent.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 8 februari 1920
De Heraut | 4 Pagina's