Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geen gunst maar recht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen gunst maar recht.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

Zoo is dus een groot deel van de kerkelijke en geestelijke goederen, die vroeger aan de Roomsche Kerk behoorden, door de Overheid in de 16e eeuw genaast en verkocht, om daarmede de kosten van den oorlog tegen Spanje te dekken; maar dat de Overheid zelve daarbij geen oogenblik het standpunt heeft ingenomen, dat haar een vrij beschikkingsrecht over deze goederen toekwam en zij daarmede doen mocht, wat zij zelf wilde, blijkt wel uit hetgeen in 1572 is geschied.

De Staten besloten toen, ten einde den Prins van Oranje aan de noodige gelden voor den oorlog te helpen, dat daarvoor beslag zou worden gelegd op de gereede penningen van de inkomsten der kerken, kloosters, gilden en broederschappen en voorts op de gouden en zilveren voorwerpen, die zich in het bezit der kerken, kloosters enz, bevonden, maar zij verklaarden uitdrukkelijk, dat zij deze gelden s leenden < en legden de belofte af, dat zij deze gelden later aan de eigenaars teruggeven zouden. ') Van een vrij beschikkingsreeht der Staten over deze goederen was dus geen sprake. Zelfs waar de Staten door oorlogsnoodzaak een deel van deze goederen moesten gebruiken, geschiedde dit bij wijze van „leening" en onder belofte van „restitutie". En waar van deze restitutie in de praktijk niet veel terecht kwam, hebben de Staten toen, bij wijze van compensatie, op zich genomen voor de predikantstractementen te zorgen. Zoo is de uitbetaling van deze tractementen, gelijk Voetius terecht opmerkte, niet een vrijgevigheid van de Staten geweest, maar een verplichting, waartoe zij gehouden waren. Wanneer Dr. Van Lonkhuyzen va. zijn brochure , , De radicale financieele scheiding van Staat en Kerk" dan ook de voorstelling geeft, alsof de Staat, die het voogdijschap over de Kerk uitoefende, een zoo milde voogd was geweest, dat hij, waar de Kerk uit eigen middelen de predikantstractementen niet kon betalen, uit de Staatskas bijpaste en de Kerk daarom geen het minste recht op vergoeding zou hebben, wanneer die betaling dezer tractementen ophield, maar veeleer den Staat nog dankbaar zou hebben te zijn voor de drie eeuwen genoten subsidie, 2) dan is deze voorstelling al zeer weinig met de werkelijkheid in overeenstemming. Wil men het beeld van den voogd behouden, dan is de Staat veeleer een voogd geweest, die onder benarde omstandigheden het goed van zijn pupil te gelde gemaakt en voor zich zelf heeft gebruikt, en nu, waar hij de hoofdom niet terug kan geven, als schadevergoeding aan zijn pupil levenslang een ente uitbetaalt. Kort maar volkomen uist heeft Dr. A. Kuyper in zijn toelichting op ons Program de zaak aldus uitedrukt, dat »Artikel 168 onzer Grondwet waarin deze betaling der predikantstracementen geregeld is) zijn oorsprong heeft n vroegere grondwettige bepalingen, die p haar beurt rusten op onteigening van oed onder aanvaarding van den rentelast, oodat de uitbetaling van de predikantstractementen door den Staat in hoofdzaak de kwijting is van een bestaande verpliching, die aan het denkbeeld van Staatskerk geheel vreemd is” 3).

Toch zijn natuurlijk niet alle kerkelijke n geestelijke goederen destijds door de verheid genaast en verkocht om de oorogskosten te betalen. Een goed deel van eze goederen bleef ten dienste van de erken, waarvoor zij gegeven waren, beaard. In Holland en Zeeland heeft de verheid wel het meest van die goederen econfisqueerd; in Friesland veel minder. Zoo omt het, dat in Friesland nog tal van geeenten zijn, die een belangrijk bezit aan ( ulke goederen hebben en uit de opbrengst aarvan zelfs vrij hooge predikantstracteenten betalen. Vandaar dat thans in de i weede plaats onderzocht moet worden, hoe b e Overheid ten opzichte van deze goedeen gehandeld heeft.

Wat nu de kerkelijke goederen in engeren in betreft, d, w, z. die goederen, die tot nderhoud van den eeredienst, den pastoor, en koster enz. bestemd waren, zoo is er een geschil over, dat de Overheid deze oederen bestemd heeft voor de Gereforeerde Kerken, bepaaldelijk voor de bealing van de predikantstractementen, maar el is er geschil over de vraag op welken rond de Overheid dit heeft gedaan. Deed ij dit krachtens een souverein beschikkingsecht, dat zij over deze goederen uitoefende, v w C v o h h l e d h dan wel emdat zij het recht der Gereformeerde Kerken op de inkomsten dezer goederen erkende ? Daarover loopt het geding.

Volgens Mr. Van Apeldoorn nu zou het eerste het geval geweest zijn. De Gereformeerde Kerken hadden, zegt hij, geen de minste rechtsaanspraak op deze goederen. Het was gunst, dat de Overheid de inkomsten dezer goederen aan de Gereformeerde Kerken schonk. De Overheid, nadat zij de Gereformeerde religie als de ware Christelijke religie erkend had, schonk nu krachtens haar vrij beschikkingsrecht de inkomsten dezer goederen aan de Gereformeerde Kerken. Waaruit hij dan afleidt, dat de Overheid volkomen gerechtigd was, toen zij ophield de Gereformeerde Kerk als de ware Christelijke Kerk te erkennen, aan deze goederen een andere bestemming te geven. Wat de Nationale vergadering deed in 1798, die een belangrijk deel dezer goederen, welke in de geestelijke kantoren waren bijeengebracht, tot nationaal eigendom verklaarde en gelastte ze in 's Lands schatkist over te brengen en voor andere doeleinden te bestemmen, zou dan ook formeel genomen geheel hetzelfde zijn geweest, wat de Overheid in de 16a eeuw bij de Reformatie had gedaan, d. w. z. een gebruikmaken van haar souverein beschikkingsrecht over deze goederen. En de Gereformeerde Kerken zouden geen het minste recht hebben daarover te klagen of schadevergoeding te vragen. Wat als gunst genoten is, kan nooit een rechtsaanspraak geven. 4)

Mr, Van Apeldoorn verwart hier echter twee quaestiën die scherp uit elkander moeten gehouden worden.

Natuurlijk is het volkomen juist, dat wanneer de Overheid in ons land niet de Gereformeerde, maar de Roomsche religie als de ware had beschouwd, de Roomsche Kerk in het bezit van al deze goederen zou gebleven zijn en de Gereformeerde Kerk er geen part of deel aan zou gehad hebben. De kerkgebouwen zouden in Roomsche handen gebleven zijn, en de Roomsche pastoors zouden de inkomsten dezer goederen hebben genoten. De beslissing der Overheid, dat de Roomsche religie in ons land verboden werd en de Gereformeerde religie werd erkend als de ware religie, heeft van zelf ook over het lot der kerkgebouwen en over deze kerkelijke goederen beslist. De kerkgebouwen werden nu op last van de Overheid aan de Roomschen ontnomen, van beelden g - zuiverd en aan de Gereformeerden geschonken voor hun eeredienst. En evenzoo werden de kerkelijke goederen, die vroeger dienden om den pastoor, vicaris, kapelaan enz. te onderhouden, nu van zelf bestemd voor de Gereformeerde predikanten, die hun plaats innamen.

Maar al hebben de Gereformeerde Kerken aan deze beslissing van de Overheid inzake de religie, het gebruik van deze kerkgebouwen en het genot dezer inkomsten te danken gehad, daaruit volgt niet, dat deze kerkgebouwen en goederen door de Overheid krachtens een vrij beschikkingsrecht aan de Gereformeerde Kerken geschonken zijn. Indien de voorstelling juist was, die door vele juristen gegeven wordt, dat de Gereformeerde Kerken nieuwe kerken waren, die eerst door de Reformatie ontstaan zijn, dan zou tegen deze opvatting niet veel in te brengen zijn. Toen de Roomsche Kerk weg viel, zouden deze goederen, die vroeger in haar bezit waren, bona vacantia zijn geworden en de Overheid zou daarom naar welgevallen over deze goederen hebben kunnen beschikken; zij had ze alle kunnen confisqueeren ten bate van den Staat, maar zij kon ze ook als vrije gunst aan de nieuwontstace Gereformeerde Kerken schenken. Van eenig recht op deze goederen van de zijde der Gereformeerde Kerken zou echter geen sprake zijn geweest.

Volkomen terecht heeft Jhr. Mr. W. H, de Savornin Lohman tegenover deze voorstelling er op gewezen, dat het niet de vraag is, hoe juristen in onze dagen denken over de verandering, die door de Reformatie met het kerkelijk instituut plaats greep, maar alleen hoe de Overheid, die toen het recht vaststelde, over deze Reformatie gedacht heeft en hoe zij haar opvatting iri daden tot uiting heeft gebracht"). En dan kan er wel geen oogen blik twijfel over bestaan, dat de Overheid destijds de Gereformeerde Kerk niet als een nieuwe Kerk beschouwd heeft, maar ah de wettige voortzetting van de aloude Christelijke Kerk in ons vaderland, die nu door de Reformatie van Roomsche misbuiken was gezuiverd geworden. Of om het nog juister uit te drukken, de Overheid heeft eigenlijk niet de Gereformeerde Kerken als de wettige continuatie van de vroegere Kerk erkend, maar zij zelve heeft, toen zij overtuigd was geworden van het verkeerde in de bestaande Kerk, de reformatie der Kerk ter hand genomen en met kracht doorgevoerd. Mr. Van Apeldoorn heeft dit volkomen juist uitgedrukt, toen hij in zijn proefschrift schreef: „De Overheid bedoelde niet vernietiging van de bestaande Kerk) maar verandering, verbetering. Zij stelde zich op het standpunt, dat er misbruiken in de Kerk waren ngeslopen, _ wier eeredienst, organisatie en elijdenis zij als verbasterd beschouwde, en ie misbruiken moesten worden uitgeuiverd" '). Indien nu de Gereformeerde Kerk olgens de Overheid niet een nieuwe Kerk as, maar de voortzetting van de aloude hristelijke Kerk; indien zij zelf deze Kerk an misbruiken gezuiverd heeft; dan kan er ok geen sprake van wezen, dat de Overeid als gunst aan deze Kerk toekende et gebruik van de Kerkgebouwen, kerkeijke goederen enz., maar was dit alleen en erkenning en handhaving van het ir^^: ^/, at de tot reformatie gebrachte Kerk hierop had.

Met welk recht de Overheid aldus op-

ad om de Kerk te reformeeren, is een agstuk, waarop we niet al te diep zullen aan, omdat het de rechtspositie der kelijke goederen niet rechtstreeks raakt, en /ij hier opgemerkt, dat de voorling 'van Mr. Van Apeldoorn, alsof 3 reformatie der Kerk door de Over-1 daarvan een gevolg zou geweest , dat de Overheid nu in plaats kwam de Roomsche hiërarchie en haar geeskQ macht overnam '). "^i^* j"'st is. In tschland is later wel door Luthersche sten de stelling verdedigd, dat toen geestelijke overheid of wil men de bisappen door de Reformatie wegvielen. Overheid hun plaats heeft ingenomen berust daarop het zoogenaamde summcopaat van de Luthersche vorsten over Protestantsche Kerken, maar vooreerst ben de Gereformeerde Kerken nooit willen weten van een dergelijk summicopaat van de Overheid over de Kerk; in de tweede plaats heeft Dr. Burkhard Bonin in zijn voortreffelijke studie r de practische beteekenis van het jus rmandi terecht aangetoond, dat het reformandae ecclesiae, d. w. z. het recht de Kerk te reformeeren, dat men des-3 aan de Overheid toekende, zelfs in hersche landen nooit als een gevolg de overdracht der bisschoppelijke ; ht op de Overheid is beschouwd, maar een geheel zelfstandig recht dat als danig aan de Overheid toekwam.*) Dit t grondde zich daarop, dat de Overvoigens de toen heerschende beschoug als stedehoüderesse Gods geroepen niet alleen voor de handhaving van de ede tafel der zedewet, maar ook voor eerste tafel te zorgen, d. w. z, voor den ist van God. Ze was daarom geroegelijk onze Belijdenis zegt, orn de d te houden aan den heiligen Kerkdienst dit te doen door alle afgoderij, allen chen godsdienst en het rijk van den ichrist uit te roeien en het Evangelie ral te doen prediken. *) Waarbij men dan gewoonlijk beriep op het rbeeld van de vrome Koningen onder el, die de aff oderij hadden uitgeroeid den tempeldienst hadden gereformeerd, heeft de Overheid ook in ons land ; taak opgevat, en niet op grond van soort bisschoppelijke macht, maar op ld van deze taak, haar volgens onze jdenis toekomende, heeft zij deRoomsche ie verboden en de Kerk tot reformatie acht. Zelfs toen de Overheid later maar e vaak ingreep in de rechten der Kerk haar wetten en ordinantiën aan de k wilde opleggen, heeft zij zich nooit )epen op een soort bisschoppelijke : ht, maar steeds op het voorbeeld van es (d. w. z. van de Overheid) die niet ; n politieke, maar ook kerkelijke wetten kte voor Aaron (d. w. z. voor de Kerk). : hts in één opzicht heeft de Overheid in ons land als de opvolgster van de choppelijke macht beschouwd, nl. ten chte van het recht van toezicht, dat den bisschop volgens het kanonieke t toekwam op het beheer der kerkelijke leren. ^) Maar van hoe grooten invloed ook op de bestemming dezer goederen eest is, zooals ik een volgend maal zal oonen, de reformatie zelf der Kerk kan op een zoogenaamd Episcopaal recht isten, omdat, gelijk Mr. Burkhard von in terecht opmerkt, de bisschoppen een recht nooit hebben bezeten. 10)

MR. I. F. VAN BEECK CALKOEN, Onderzoek den rechtstoestand der geestelijke en kerkelij eren in Holland na de Reformatie, bU. 41. DR. VAN LONKHÜIZKN, t. a.p. blz. 50, 51. DB. A. KuYPtR, Ons program 1879 bk. 1124. MR. VAN APtLDOOHN. De financieele verhou-• Msschen Staat en Kerk blz. 18. JHR MK. W. H. DE SAVORMN LOHMAN AZN, 'kerkgebouwen enz. blz. 121 en v.v. Mjt. VAN APELDOORN. De Kerkelijke goederen 'riesland. Dl. I, blz. 294, ME. VAN APELisuORN. De financieele verhoutusschen Staat en Kerk bh. 8. In de KirLhenrechtliche Abhandlungen uitgen door Dr. U. Siutz. Heft 1. Nederlandsche Geloofsbelijdenis Att. XXXVI, t.a.p. Heft I blz. 15.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Geen gunst maar recht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's